| |
| |
| |
| |
Jan Toorop
‘Auf zweierlei Weise kann der Geist höchlich erfreut werden, durch Anschauung und Begriff’.
Goethe.
‘Die Weisheit reiche der Kunst die Hand’.
Winckelmann.
De schoonheid van alle kunst ontbloeit aan het persoonlijke, uit die wonderbare vereeniging van het onbewuste en bewuste, in wier tooverkring de schoonheidskiem gesloten was, die door den kunsthartstocht gewekt als kunstschoon in het kunstwerk verschijnt. Niets ontkiemt en ontbloeit uit de donkere onbewuste zinnenspheer der persoonlijkheid wat niet tot leven en levensbloei gewekt wordt door den bezielenden lichtschijn en -gloed van hooger bewuste geestelijkheid.
Ieder kunstwerk heeft iets van een openbaring. En hoe zou het iets te openbaren kunnen hebben als er niets in verborgen ware? - Dat iets is op zijn best altijd iets zielvols of iets geestrijks. De kunstenaar heeft het in zijn werk neergelegd of geborgen, - als een schat in een kunstvol schrijn bewaard, waaruit het ook weer kan worden uitgehaald en te voorschijn komen. Zoo zal het kunstwerk ook voor den beschouwer ópengaan en zijn geestelijken schat vertoonen.
Wat als het werk der handen en der zinnen is ontstaan is slechts de vorm waarin de inhoud gesloten is. Die vorm is in alle kunst het uiterlijke zinnelijke teeken vol innerlijke geestelijke beteekenis.
De aesthetische Idee, die den vorm en inhoud der schoonheid regelt, heerscht in de Kunst als in haar eigen rijk, in waarheid en werkelijkheid een rijk van absolute idealiteit, naast Godsdienst en Wijsbegeerte, waartusschen de absolute Idee een drie-eenheid schept. De Kunst is vrij in haar eigen rijk.
In alle betrekkelijkheid is iedere kunstschepping een manifestatie dezer vrijheid. Weinigen hebben die vrijheid van aesthetische zelfbepaling zoo lief gehad als Toorop, zoozeer zelfs dat zij dikwijls slechts willekeur en losbandigheid scheen aan hen, die niet zagen met hoeveel bewustheid hij zijn
| |
| |
onbewusten scheppingsdrang bestuurde, met hoeveel bezonnenheid hij zijn ontwikkelingsgang leidde tot het doel, dat hij al nader kwam.
Over die vrijheid van kunstzinnige zelfbepaling beschikt een schilder, die academisch onderricht ontvangen heeft, eerst als hij zich heeft vrij gemaakt van alle schoolsche vormen. Bij Jan Toorop geschiedde dit proces van bevrijding verwonderlijk vlug. In 1859 te Poerworedjo op Java geboren, volgde hij, nadat hij zijn jongenstijd in Leiden doorgebracht had, de lessen der Teeken-Academie te Amsterdam. In 1883 en '84 werkt hij nog door in Academischen zin, blijkens zijn groot schilderij Le Respect á la Mort, te Brussel voltooid en aldaar tentoongesteld in ‘l'Essor’. Maar als hij in '85, zich aansluitend bij een kring van kunstenaars, ‘Les Vingt’ genaamd, toegeeft aan een sterkeren scheppingsdrang, een tot nu toe sluimerend kunstverlangen, dat plotseling ontwaakte door het licht en den gloed van nieuwe ideeën en hartstochten, zien wij hem spoedig met grootere oorspronkelijkheid en kunstbezieling aan 't werk.
Wanneer wij ook de literaire beweging van dien tijd in Brussel nagaan en aan de geruchten het oor leenen, welke uit dien woeligen tijd van onstuimige schoonheidsverlangens, waarin ook Emile Verhaeren een opstuwende kracht was, tot ons gekomen zijn, dan kunnen wij ons voorstellen hoe die tijd gunstig was om jonge strevende genieën en talenten tot ontwikkeling te brengen. Leven en kunst werden toen uitgevierd met diepere emoties dan in minder gunstige tijden. Ook in Toorop werkte de drang naar vernieuwing, niet verflauwend als hij Weldra Brussel verlaat voor Londen en Surrey, en daarna zich in Den Haag vestigt. Uiterlijk blijkt dit reeds uit de verschillende elkaar afwisselende schilder- en teekenwijzen, met tempermes ('84/6), in pointillé en verschillende graden van kleuranalyse ('85/6 en later), met symboliek (na '89) enz., - doch niet alleen in het uiterlijke factische scheppen, ook in het ideëele scheppen blijkt hij soms - Toorop is een intellectueel onder zijne confraters - onder literaire invloeden streven naar het nieuwe en buitengewone. Een daad van beteekenis was ook de oprichting, met Theophile de Bock en enkele jongeren, van den ‘Haagschen Kunstkring’ in 1892.
Doch laten wij nu geleidelijk Toorop's ontwikkelingsgang nagaan langs een belangrijke reeks van zijn werken van 1883 tot heden, en dus zijn leven en kunst gedurende ruim een kwart eeuw critisch-aesthetisch beschouwen.
Het groote schilderij Le Respect à la Mort (1883/4) is het eerste werk van beteekenis na den Academie-tijd. Hoewel het nog niet van schoolschheid en ‘vreemde smetten’ vrij is, geeft het toch al blijk van eigen dieper besef van het menschelijke leven, zoowel innerlijk als uiterlijk, en in die mate zelfs dat daaruit des kunstenaars persoonlijkheid, zooals deze zich later vertoonen zal zoo velerlei schakeering, reeds in aanleg is te ontdekken. Een klein groepje
| |
| |
arbeiders en kinderen staan in eerbiedige houding gewend naar een voorbijkomende begrafenisstoet.
JAN TOOROP. (Naar een fotografie).
Het uiterlijke der figuren, arbeiderstypen, is academisch bekwaam geschilderd; de kinderen, - waarvan één in haar buigende houding, half afgewend, in het lenig lijfje en zacht omlijnd kopje, donker silhouet tegen lichteren achtergrond, iets exotisch, iets ‘Indisch’ heeft - doen waarlijk als kinderen in zulk een geval: kinderlijk, en toch met eenige bewústheid van het plechtige. En hier is al het innerlijke wezen aangeduid, het zieleleven, dat dezen schilder, die later zóózeer het innerlijke zielswezen in de uiterlijke schijnen zou openbaren, diep belang inboezemde: het gevoel voor het psychisch mysterieuze. Het wezenlijk-innerlijke is reeds zoo overheerschend - in deze toch anders wel academisch-conventioneele, en zelfs ietwat sentimenteele, voorstelling - en komt zoo duidelijk aan 't licht, dat
| |
| |
de schilder, en dit is dan wel het byzondere, het uiterlijk effect-makende van een voorbijtrekkende begrafenisstoet kon versmaden - waar wij op het groote stuk zoo goed als niets van zien - en tóch het gevoel Le Respect à la Mort de figuren sterk kon inprenten. Hij kreeg juist zuiverder gevoelswerking door de overdracht van persoon (voorstelling) op persoon (toeschouwer); en het meerdere aan uitdrukkingsmiddelen zou hier het mindere aan gevoeligheid beteekend hebben.
JAN TOOROP: Het zieke Dorpsjongetje, ('84).
In Le Respect is al in de manier waarop het landschap, in verven met het tempermes dun uitgestreken, bewerkt is - de figuren zijn met penseel geschilderd - den drang merkbaar de veelbetreden wegen van het academisme, welke ook Toorop met gemak had kunnen bewandelen, te verlaten, om nieuwe, zelf gekozen en zelf gevonden wegen te gaan naar een schoonlichtende toekomst. Is hij zich wel van den beginne bewust geweest van den harden strijd en van de groote moeiten, waarin hij zich met zijn vreemden drang van opbruisende schoonheidsverlangens begeven zou? Die den schilder, zinnelijk en geestelijk sterk meelevend met zijn tijd, stuwden in de her- en derwaarts zich wendende tijdsstroomingen, nieuwe procédés op schilderkundig en nieuwe ideeën op letterkundig gebied bemachtigend, welke hij in zijn levenswerk wilde vereenigen, de schilderijen en teekeningen die den tijdgenoot zouden verbazen?
Hij had reeds de diepe innerlijkheid van het menschelijke leven in de zielshuivering voor het mysterie even laten zien, - in een wel is waar nog conventioneele voorstelling, zoodat men dadelijk tien of twintig schilders zou kunnen noemen wier werken ongeveer dezelfde hoedanigheden vertoonen. Die diepe innerlijkheid zou hij ook openbaren in twee impressionistische schilderstukken: Het zieke dorpjongetje ('84) en De smidsjongen ('84/5). Het eerste in 't byzonder toont in het matbleeke gezichtje, het steelsch wegge- | |
| |
dokene, die zielsinnigheid in buitengewone mate. Het is een zielig gevalletje. Maar daarbij is er, onderscheiden van het geval zelf der beide stukken, in de schildering, in de met het tempermes zeer kunstig dooreengewerkte verven, zulk een lustige vrijheid van slechts aan den smaak aan en eigen willekeur van kleurgevoel toegeven, dat de achtergrond in de herinnering niet onderdoet voor het weelderig Perzisch tapijt, - dat wel blijkt, hoe reeds na één jaar werkens op eigen avontuur, het oude en schoolsche is weggevaagd. En reeds tóen kon de zoeker naar het nieuwe en buitengewone op vondsten van schoonheid wijzen. Een vleug van dien grooten impressionistischen tijdsstroom, die toen zooveel beroering en opschudding bracht, heeft ook hem, die met zijn zinnen openstond voor al het nieuwe en buitengewone, doordrongen, al behield hij ook, zélf scheppend, zijn eigen geesteshouding. Hij heeft zóóveel kracht en standvastigheid dat hij den impressionistischen kunststroom, - die veel kleine geesten en zielen omver gooide, doch ook een groot aantal schilders voerde tot een hoogtepunt van scheppingskracht, welke onzen tijd zelfs gróót maakte, - door zijn zinnen kon laten gaan, als een frissche voorjaarsbries door een breed getakten boom: deze zou slechts het laatste oude rag wegwaaien.... en de knoppen doen zwellen....
JAN TOOROP: De Smidsjongen ('84/'85).
De Londensche Bedelares ('85) is zuiver impressionisme en brengt zelfs onwillekeurig den naam van Jozef Israëls op de lippen, al is het kleine stuk vol zélf gevoelde meewarigheid om het menschenlot, gelijk slechts een kunstenaar van hoogeren aanleg hebben kan voor het door zielenood en
| |
| |
jammer geteisterde leven - zeker niet dat van een heilig boontje, eer dat van een ellendig vrouwelijk wezen dat van kwaad tot erger verviel, - het leven dat schipbreuk leed en ten onder gaat. Zie, daar is het Tragische al, dat daarna met veel bewogene ontroeringen door een reeks van Toorop's beste werken gaat. Het tragische, dat het opjaagt en stuwt door zielsdiepe somberheden: in de Londensche Bedelares ('85), de Straat in Londen ('85), Straatorkest in Londen ('85), Alcoholisme ('86/7), Voor de deur van een House of Refuge ('88), Tuin der Weeën ('90) enz. Eerst is het menschbestaan realistisch gezien, zooals het verkeert in den laag bij den grondschen strijd om het bestaan, in Wanhoop en smart, in misdaad en ellende, in opstand en berusting, en in al die ijdele hartstochten des levens die het menschdier doorwoelen, en die het ten slotte meesleuren in een donker graf, tot den eenzamen en vergeten dood, - zooals een hond ergens in een hoek crepeert. Daarna is het menschenlot geabstraheerd aanschouwd in symbolische en allegorische voorstellingen van menschelijke driften en verlangens, hartstochten en droomen, in die min of meer afgetrokken zinnebeelden, vaak ontsteld en verwrongen door een overmatige verbeelding, die de grenzen van het waarneembare en voorstelbare verkracht, doch slechts om het onzienlijke beter te kunnen verzinnelijken.
Wat het eerste droefgeestige werk stempelt tot iets hoogs is het hooge medelijden van een kunstenaarsziel, die psychische diepten peilt, menschelijke zieligheid, maar belangwekkend om den adel van den schildersgeest, die met zijn zuiver gevoel van deernis, dat zielig menschelijke uit de diepten ópbeurt tot het hoogere gebied der ethisch-aesthetische aanschouwing. Slechts kunst, religie en wetenschap kunnen zich bezig houden met het lagere zonder zelf laag te worden. Zelfs schijnen zij soms bij uitstek haar hoogheid te toonen door de bezigheid met het lagere, - dat ook door háre aanraking kan worden opgevoerd tot de lichtende hoogte harer idealiteit.
Zóó is de Bedelares, dat met het tempermes uit de verfpâte, niet geschilderde, maar als 't ware gemétselde gelaat van een verliederlijkt wijf. Zoo is ook de grootere in hetzelfde jaar ('85) met dezelfde werkwijze samengestelde schilderij Straat in Londen, waarop men in het drukke straatverkeer een paar muzikanten met harp en viool en een geldomhalend meisje opmerkt. Zoo is vooral de teekening Voor de deur van een House of Refuge ('88), de in felle karakteristiek diep-tragische afbeelding van menschelijke, neen ónmenschelijke ellende, diep miserable typen, dak- en haveloozen. Oud en jong, samengedrongen voor de deur van een toevluchtshuis, wachten tot de deur zal opengaan. De deur zál opengaan als een muil en die menschelijke ellende opslokken, - de nacht dekt alles toe en dompelt ook die wezens in vergetelheid. Het zijn de ellendigste typen die men zich voorstellen kan, -
| |
| |
doch neen, men stelt zich zóó iets nimmer voor.
JAN TOOROP: De Londensche Bedelares ('85).
Maar denk deze realiteit heengegaan door het temperament van een hooge kunstenaarsziel, om draagster te kunnen worden van de machtige tragiek, die niet die personen in hun lagen staat beweegt - wat hen beweegt is slechts pijnlijke nood en zielig leed - maar de hooge kunstenaarsziel ontroert en schokt. In de samengedrongen scherp gekarakteriseerde figuren is genoeg onderling verschil en zelfs tegenstelling om afzonderlijk en bij vergelijking te kunnen boeien. Rechts een meisje of jonge vrouw, lang en mager, met gebogen hoofd, in het gelaat den lijdenstrek, de lange hals uit de moedeloos neerhangende schouders en de lange armen en handen slap over den buik gekruist, - een onverkwikkelijk beeld der realiteit, trek voor trek geteekend, - en tóch door het schildersoog omfloersd met dat heel byzondere der kunstaanschouwing, die het tot iets ‘schoons’ voor ons maakt. Zij is een waarachtig gezien figuurtje, zooals Steinlen het niet raker teekende. Léélijk zonder meer echter schijnt de zittende oude vrouw daarnaast, met nog ontbloote linker borst, waaraan zij zoo even haar kind heeft gezoogd, dat zij, in treffende tegenstelling met haar verlept gelaat en verschrompeld lichaam, als een schoone en ongerepte teêrheid tegen haar aangedrukt houdt. Daarnevens staat een man, die gluiperig begeerig 't geval begluurt, menschelijke dierlijkheid in een afzichtelijke gedaante voor oogen gesteld, als kunstobject slechts zichtbaar geworden en aeslhetisch bedwongen door den teekenaar, die, ook in de meer dan de eerstbeschrevene mondaine vrouw daarachter - er is althans zekere psychische verfijning in haar bleek gelaat - afbeeldt, wat bóven de misère uitgaat, eenerzijds als wezenlijk besef van ‘leed’, waar ook besef van ‘genot’ voorondersteld wordt, en anderzijds als een nog niet
uitgedoofd en uit dat besef gevoed nimmer uitdoof baar verlangen naar het bétere. In de andere
| |
| |
figuren is de menschelijke jammer in nog andere schakeering afgebeeld, tot aan de verdwazing toe en waar van menschwaardigheid geen schijn meer bleef. - Zoo is deze teekening van menschelijke ellende voor de deur van een House of Refuge. -
Wij moesten even stilstaan bij dit tafereel van levensjammer, omdat het tot stilstaan en opmerkzaam beschouwen dwóng, dewijl er striemend fel geteekend is, tot caricatuur toe - caricatuur nu niet in dienst van den spot maar van hoogen ernst - datgene wat dezen schilder zoo eigen is en hem door al zijn verdere evoluties zal bijblijven: een prachtig oprecht medelijden met de in den strijd om het bestaan slecht toegerusten; medelijden geadeld door hooggestemden kunstzin. Hij ziet in dezen levensstrijd en het in dien strijd mengen van alle natuurlijke en dierlijke aandriften en hartstochten, de ziels-innerlijkheid naar buiten uitschijnen, waarop van den beginne af aan zijn blik gericht was. Hij ziet in dien levensstrijd de hartstochten als vlammen naar builen slaan. Alle middelen zal hij te baat nemen om het zielswezen, dat hij zoo verschijnen ziet, te teekenen, hetgeen voor hem dikwijls zijn zou een in teekens uitleggen, in symbolen vastleggen, in zinnebeelden verzinnelijken. De wezenstrekken van het gezicht, uitzicht en inzicht te gelijk der menschenziel, zijn hem het liefst, die hij met voorbeeldige getrouwheid weergeeft. Hij heeft zelfs de neiging de trekken en lijnen van het gelaat, zuiverste spiegel der ziel - al is deze spiegel op zichzelf meest beslagen en troebel -, door te groote aandachtsbepaling te verschérpen. Behalve de wezenstrekken ziet hij ook aandachtig gestalte en gebaar, verder ook achtergrond en omgeving, spiegel op hún wijze der ziel en des levens. En ook ziet hij dikwijls, naast de concrete realiteit, de abstractie des symbools en der allegorie, waarmee o.m. de achtergronden hem verlevendigd verschijnen, de zinnebeelden die het zinnelijke vergeestelijken, zinnelijke teekenen met ideëele beteekenis.
Het is klaarblijkelijk dat deze kunstenaar, die alle middelen zal te baat nemen om het innerlijke zielswezen in zijn wezenlijkste uiterlijke schijnen te veraanschouwelijken, voor geen moeilijkheid terugdeinst, maar manmoedig de gewaagdste tochten op het gebied der teeken- en schilderkunst onderneemt. Er bestaan voor hem geen problemen dan om ze op te lossen, waartoe hij alle middelen aangrijpt. Hij eigent zich de veelheid der middelen toe, niet uit gebrek aan vermogen om uit te drukken wat hij uiterlijk en innerlijk aanschouwt - zijn portretten b.v. leeren wel anders -, maar juist uit overdaad van kracht, uit weelde en kwistigheid van expressieve vermogens, waarover hij vrijelijk beschikt. Een groot deel van zijn kunstwerk zou men zelfs mogen bestempelen met den naam van ‘expressionisme’. Deze telkens krachtige drang, die na scherp waarnemen tot scherp uitbeelden
| |
[pagina t.o. 20]
[p. t.o. 20] | |
JAN TOOROP: VOOR DE DEUR VAN EEN HOUSE OF REFUGE ('88).
| |
| |
hem telkens weer bewoog, riep ook al vroeg den teekenaar in hem wakker, die weldra met de uiterste scherpzinnigheid de middelen en manieren vond om af te beelden wat maar mógelijk was, - en zefs wat ónmogelijk scheen, n.l. de abstracties der poëzie, religie en philosophie. Deze werden door het symbool mogelijk gemaakt. Zoo kwam door dat expressionisme de ‘teekenaar’ in Toorop tot een buitengewone en ook in onzen tijd, waarin de Menzels al evenzeer zeldzaam zijn als de Dürers het waren, zeldzame volmaking. Dit werd reeds merkbaar in de jaren die liggen tusschen de impressionistische schilderij De Bedelares ('85) en de expressionistische teekening Voor de deur van een House of Refuge ('88). -
Toch kan hij zich nog geheel overgeven aan het impressionisme en, zijn schilder-hartstocht uitvierend met breed gebaar en zwoel van aandoening, die in het atmospherische van toonschakeering der kleuren het licht tempert, een stemmingsvolle natuuraanschouwing geven, welke al die onbedachtzame critici, die beweren dat Toorop geen ‘toon’ kan schilderen en weinig ‘kleurgevoel’ zou hebben, tot nadenken moeten stemmen. Maar terwijl impressionistische schilders er meestal lustig op los borstelen, den onmiddellijken indruk in breede vegen aanzetten en op het doek of paneel al vegend en mengend uitwerken, bewerkt Toorop de verfpâte dikwijls met het tempermes. Op een afstand is de aanblik ongeveer dezelfde; beide werkwijzen - en er waren meer impressionisten die druk het tempermes gebruikten - laten breedheid en vlotheid in de behandeling toe, die zonder omwegen recht op het doel aanhoudt, van alle kleinzielig gepeuter wars is, en met een groot gebaar het gevoel als uitstort.
Op deze wijze heeft hij in een groot schilderij een grootsche aanschouwing gegeven van de Theems. De Theems bij de London Bridge ('85) is een machtige schepping. Het schilderij is verheven, niet om het onderwerp op zichzelf, dat anders allicht wel in élke afbeelding, wanneer de afbeelder niet te ver benéden zijn onderwerp blijft, ontzag zou wekken; maar het is vooral ontzagwekkend door de gevoelsmacht van den schilder zelf, die, staande boven zijn onderwerp, zijn eigen geweldige aanschouwing vóór zich zag, en in de uiterlijke verschijning zijn innerlijk wezen openbaarde. In het schilderij is breedheid van stofbehandeling, passend bij de ruimheid van geest, waarmee het geweldige onderwerp is omvaâmd. De schilder is niet klein gebleven bij de verhevenheid van het schouwspel. Hij heeft zich diep bewogen gevoeld bij de aanschouwing, en in die bewogenheid heeft hij zich ópgevoerd tot de hoogheid van den rijkbewusten kunstenaar, die een wereld in eigen geest bergt en in de buitenwereld het spiegelbeeld aanschouwt van eigen verbeelding, en die omgekeerd de eindelooze wijdheid der wereld buiten hem in de oneindigheid van eigen geest opneemt en weergeeft. Zoo is de schilder
| |
| |
grootsch in zélfbesef geworden bij de aanschouwing der Theems, en is het riviergezicht grootsch geworden omdat de schilder zich bewust was van zijn verheven gevoel, dat hij in zijn aanschouwing der Theems zou openbaren. Haar grootschheid en macht, haar wijdheid en beweging, waar weerzijds van de vaargeul de schepen en booten gemeerd liggen, terwijl in een weinig bewogen uur van den dag, waarschijnlijk tegen den avond, nog wat menschelijke bedrijvigheid en rumoer is; haar deining en golfgeklots, die de kleinere vaartuigen op den voorgrond doen wentelen en heen en weer zeulen; de dwarrelende beweging in de atmospheer van damp en rook opstijgend uit het gestommel der booten en opzwalpend naar de lucht, in de hoogte ijler wordend en in het midden openlatend een rustiger verschiet, waar phantastisch de witte karkas van een groot schip oplicht; terwijl ter weerszijden gewirwar van zeilen en takelage tegen de lucht uitwaast, en links de schimmige omtrekken van gebouwen en torens opdoemen van dat ontzaglijke Londen. Doch, wat zou die veelvoudige beweging en atmospherische wijdheid, die grootschheid en macht beduiden, als er niet in eigen ziel en geest des kunstenaars aan beantwoordde wat in psychisch en ideëel opzicht een even zoo groote bewogenheid en ontroering had, - en eigenlijk nóg wijdere horizonnen! Des kunstenaars aanschouwing omvademde die ruimte; hij beheerschte volkomen in zijn zielsaandoeningen de harmonische orde van licht en duister, kleur en schaduw, van lijnen en vormen, waaruit het kunstwerk is opgebouwd, terwijl zijn innerlijk wezen met de verschijnende buitenwereld overeenstemde. Er is ook in dit schilderij een ontroering in beeld gebracht die een zeer dramatische werking heeft, en in de verheven stemming van het schouwspel, waarachter het leven van een wereldstad verborgen is, trágisch aandoet, en dus zoo herinnert aan hetgeen de schilder en teekenaar ons overigens uit Londen liet zien.
Zijn kleur is er echter niet zoo donker en zijn kleurgevoel of stemming niet zoo somber. Als impressionistisch schilder heeft hij steeds zijn kleur opgevoerd tot psychische gevoelswaarden, die kleur de weerschijn van zijn stemmingen doen zijn en daarmee den toon doen overeenstemmen; zooals hij ook als expressionistisch teekenaar de lijn een rijke psychische beteekenis gaf en hoe langer hoe meer nog geven zou.
De Theems is niet zoo eenzijdig tragisch aangezien als de Londensche straat. Op den breeden stroom scheen het leven ver af en verruimde het zich tot een wereld; - doch in de straat verdringt zich dat leven en verengt een wereld zich tot benauwende tragiek. Alzijdig dramatisch is de Theems, eenzijdig tragisch de straat en in 't bijzonder het naargeestige tafereel voor het Toevluchtshuis. De Theems is algemeen menschelijk van stemming, al stijgt die stemming tot het dramatisch verhevene; de Londonische Straat en het House of Refuge zijn individueel-menschelijk, en aanschouwd uit een
| |
| |
stemmig oogenblik van zeer persoonlijken aard, waarbij de stemming dáálde tot het tragisch neerslachtige. Er komt een wereld van menschelijkheid samen in den geest van een kunstenaar, die zóó de Theems heeft gezien.
JAN TOOROP: De Theems bij de London Bridge ('85).
Te gereeder zal men dit toegeven als men daarbij bedenkt dat dezelfde schilder in denzelfden tijd ('85/6), als waarop hij de dramatische Theems schiep, - het van buitenlicht en kleur, het van zonlicht en bloemen, schitterende Trio Fleuri ons voor oogen tooverde. En ieder zal overtuigd worden van de veelzijdige grootheid van zijn schildersgeest wanneer hij zich, naast deze beide buitengewone en toch zoo hemelsbreed van elkaar afwijkende werken, nog tot voorstelling brengt het van blank vensterlicht en glans doorwemelde interieur Portret van mevrouw T. ('85). Júbelen in Trio Fleuri helle vreugden van licht en kleur, - het interieur is ingetogener en vertelt van stiller vreugden. Trio Fleuri is een uiting van blijmoedige levenskracht, van levenslust, - in hetzelfde jaar ontstaat het drama van de Theems. In Trio Fleuri is geschater van kleurig licht om de drie vrouwen, te midden van bloemen. Het schilderij is doorfonkeld door zooveel weelde van kleuren, in breede verfschubben in elkaar gevoegd, als deze prachtlievende schilder met Oosterschen kleurhartstocht maar vinden kon. En wat hij vond is verwonderlijk, want rijkhandig kon hij licht en kleur, zelfs spilziek van overdadige weelde, over 't doek uitspreiden. Doch denk dan daarbij niet dat hij slordig omging met die weelde, want waarlijk voorbeeldig meesterlijk is dit werk van zinnelijken rijkdom, dat bij alle tentoonspreiding van kleurenliefde, in kunstzinnig
| |
| |
opzicht volkomen beheerscht is. Hij heeft slechts zijn rijkdom aan kleurgevoel voor ons uitgestort, zich wel bewust van zijn meesterschap.
Ingetogen, vergeleken bij zulke uitbundigheid, zijn de schilderijen Lawntennis ('85) en Lezende Dame ('85); zwaarder van stemming Oude Elken in Surrey ('85) en Herfstlandschap in Surrey ('86). Hij is hierin voluit schilder, al vervangt het tempermes weer (vooral in Lezende Dame) borstel en kwast, en al zal (b.v. in Oude Elken) de teekenaar door het sterker omlijnen der vormen den schilder bijstaan. In deze werken is de kunstenaar met krachtig besef van eigen kunnen, zelfs met een overmoedigen dunk van oorspronkelijke kracht, in verschillende richtingen aan het werk, - en in elken greep zien wij hem iets belangrijks bemachtigen. Er is eenige picturale verwantschap met Vincent van Gogh, die van December '81 tot September '83 in Den Haag en Scheveningen, van September tot December '83 in Drenthe en van December '83 tot November '85 te Nuenen in Brabant hard werkte. Vooral Oude elken in Surrey toont in het geteekende van den ouden elkenstam op den voorgrond de zonder omwegen vlak op het doel afgaande karaktervolle behandeling die beide teekenaars kenmerkt. In het algemeen zal hij, hoewel zichzelf blijvend meer dan iemand anders, alle kunstbewegingen van een bewogen tijd in zich opnemen. Dit uit zich bijvoorbeeld in verschillende schilderwijzen, als impressionisme en luminisme, pleinair en clair-obscur, pointilleeren of op breedere wijzen diviseeren, de verfbehandeling van penseel en kwast afwisselend voor die van tempermes of andere voorwerpen en hulpmiddelen, waarbij ook hand en vingers niet ontzien worden, nu schilderend, dan teekenend, met waterverfpenseel, potlood, zwart krijt, gouache, pastel, gekleurd waskrijt, voorts etsend met vocht of met de droge naald graveerend, als lithographie, voegen, metselen en krassen in sektiel, gekleurde keramische aarde, mozaïk en als sgraffito, drijvend op koper, brandend
in glas, enz., met al die talrijke handgrepen, die zoogenaamd vakgeheim zijn, doch door iederen zoeker weer opnieuw gevonden worden.
Ook Toorop heeft zijn aangeleerde en zelfgevonden werkwijzen en kunstgrepen; maar wat in zijn werk in dit opzicht aangenaam aandoet is, bij de meest verschillende procédés, de eerlijkheid van zijn techniek; hij behoeft niets weg te moffelen en komt open voor den dag met zijn technische eigenaardigheden, die men van de werken zonder moeite kan aflezen. Impressionistische schildering of expressionistische teekening, wetenschappelijk bewust toepassen van kleurtheorieën, zooals van de complementaire kleurwerking, van contrast- en simultaan-werking der kleuren, het pointilleeren en breeder diviseeren, van onvermengde of min of meer gemengde kleuren, dat een spelen en tooveren wordt met tinten en schakeeringen, - al die kunstgrepen, niet zonder grilligheid en zin voor het
| |
| |
nieuwe en buitengewone toegepast, - men kan ze nagaan en controleeren in de schilderijen en teekeningen zelf, waar ze haast evenzeer tentoongesteld zijn als de voorstelling zelf. Dit open en klaar werken, dit eerlijk uitkomen voor de kunstgrepen, heeft zelfs het groote bezwaar, dat men vaak het middel om het doel niet kan vergeten. De middelen dringen zich soms zelfs hinderlijk op, waar het schoone doel ons alleen voor oogen moest staan. Maar evenzeer waardeeren wij er het belangwekkende, het bijzonder eigenaardige van, en daarbij het voor het geheele kunsttijdperk beteekenisvol kenmerkende. Merkwaardig is het dat Toorop, terwijl hij de nieuwe kunstbewegingen op zich laat inwerken en deze in telkens andere vormen zelf mede veroorzaakt, steeds geheel zichzelf blijft en in elke werkwijze zich meesterlijk en voorbeeldig handhaaft. Zich in geen enkele richting verliezend, maar ‘zichzelf meester’ blijvend, de stof en de middelen beheerschend, de techniek, onder welk veranderend opzicht ook, ondergeschikt makend aan de kunst, weet hij ten slotte toch altijd het schoone doel te bereiken dat hij zich en ons voor oogen stelt. Onder al zijn werken van vóór '89 schijnen mij zijn Theems ('85) zijn Trio Fleuri ('85/6) de schitterendste overwinningen van den geest op de stof.
Altijd heeft de schilder een psychisch of geestelijk doel voor oogen, in eigen geest steeds de schoonheid, tragisch of vreugdvol, aanschouwend, die hij uitbreidt over al het uiterlijk zichtbare, doch daarbij nooit het innerlijk gezicht vergetend. Ook een schilder werkt, evenals een dichter en denker, met intellectueele aanschouwing, al doet hij het geestelijke in nog zooveel zinnelijkheid verschijnen.
Julius de Boer.
(Wordt voortgezet).
|
|