| |
| |
| |
| |
Charles de Haes
Weinig landen bezitten een meer verscheiden natuur dan Spanje. Alle klimaten, alle aspecten, alle verschillende vormen van planten en bloemengroei vinden we op zijn bodem vereenigd. Al zijn schilders, gedurende den grooten opbloei der Castiljaansche kunst, van het midden der xvie eeuw en het einde der xviie, waren reeds gevoelig voor dit karakter van groote verscheidenheid. Alle hebben ze zich er op geïnspireerd: el Greco met zijn gezichten op Jerusalem, die inderdaad niet anders dan zichten in Toledo zijn, welke hij aan den anderen kant zoo meesterlijk heeft weergegeven; Murillo, Zurbaran, Velazquez vooral, wiens achtergronden op tal zijner onvergelijkelijke portretten dikwijls de fijn uitgetakte, besneeuwde bergen van de Sierra van Guadarrama vertoonen, welke mede het hoofdmotief vormen voor een zijner meesterwerken het bezoek van St. Antonius de abt, bij St. Paulus den Eremyt en die hij aan de landschappen in het midden van het schiereiland ontleend heeft.
Andere, niet minder belangrijke kunstenaars vertolken even getrouw, den heel eigenaardigen aanblik van hun land. Juan Bautista Mazo geeft er, hetzij uit eigen aandrang, hetzij op last van anderen, de trotsche steden van weer en Benito Manuel de Aguero volgt op eerbiedigen afstand zijn spoor. Het Visioen van Ezechiel van Francisco Collantes in het Prado te Madrid, is niets anders dan een getrouwe afbeelding van een bergachtig hoogvlak in het midden van Spanje, weliswaar met een wat al te rustig en koel penseel geschilderd. Ignacio Iriarte, een nabootser van Herrera den Oude, wiens leerling hij was, wijzigt deze landelijke voorstellingen, geeft er het dichtgeloofd gebladerte van weer, voegt de verschillende deelen tot een geheel te samen en maakt een oordeelkundig gebruik van het chiaroscuro. Enrique de las Marinas, dankt zijn naam, of liever zijn toenaam, aan zijn talent in het schilderen van zeetooneelen. Felix Castello, een der leerlingen van Vicente Carducho en een der goede schilders van zijn tijd, gaf evenzeer blijk van een eigenaardigen smaak voor de buitennatuur. José Antolinez schildert haar schaduwrijke wouden, haar woeste vloeden, haar onherbergzame rotsen,
| |
| |
waarin hij zijn boetedoeners en boetedoensters heeft gegroepeerd. - Alonso del Barco, die onder leiding van den laatste studeerde, volgde hem met goeden uitslag in dil genre na. Francisco Perez Sierra, leerling van den Napolitaan Aniello Falcone en Thomas Yepes ruimen op hun beurt in hunne werken een belangrijke plaats in aan de lucht en het land. Niettemin blijft bij al deze kunstenaars, behalve misschien bij Velazquez, die zich daar als immer een onvergelijkelijk meester betoont, behalve wellicht ook, doch uit een ander oogpunt, bij Francisco Collantes, het landschap, waarin het gewoonlijk aan precisie en karakter ontbreekt, meesttijds niets anders dan het accessoire, als een soort van begeleiding, de omlijsting van het hoofdsujekt, om het stuk zelf des te beter te doen uitkomen, dat onveranderlijk het tooneel blijft, waar de menschenfiguur de eerste plaats inneemt. Overigens verdient 't vermelding dat geen van deze kunstenaars een schoolmeesterachtige of academische houding aanneemt. Spanje heeft gelukkig nooit iets met de afgedwaalde Italiaansche cultuur uitstaande gehad!
Tegen het eind van de xviiie eeuw ontwikkelt het landschap zich nog meer in al zijn aantrekkelijkheid. Luis Paret in zijn stukken, José del Castillo in de zijne en vooral in zijn illustraties van Don Quichote, welke in 1780 door de Koninklijke Academie van Spanje uitgegeven werden, verleenen het dikwijls een overwegende plaats.
De terzelfder tijd geborstelde kartons, welke tot model moesten dienen voor de tapijten die in de fabriek van Santa Barbara geweven werden en hoofdzakelijk afkomstig waren van Francisco Bayeu en zijn schoonbroeder Francisco Goya, wiens sujekten alle aan het echte Spaansche volksleven zijn ontleend, bewegen zich in een decor dat tot het Castiljaansche land behoort en leggen voldoende getuigenis voor het steeds toenemend belang van het landschap af. Het zijn echte brokjes natuur, op sommaire en toch tegelijk breede wijze weergegeven: gezichten van waterzoomen, boomenlanen, velden, hoven, parken en bosschages, fonteinen, quintas, herbergen, houten bruggen over mischende rivieren, dikwijls ook van oorden, die op nadere wijs omschreven zijn als: Oevers van de Manzanares, la Romeria de San Isidro, in de voorstad van Madrid, De lanen van las Delicias in dezelfde hoofdstad, Het Eiland Aranjuez enz.
Men moet zich evenwel naar Montalvo begeven om het landschap het hoofdmotief, de eigenlijke reden van bestaan voor het schilderij te zien worden. Bartolomé Montalvo, die in 1769 te Sangarcia in de provincie Segovia geboren, in 1846 gestorven en een leerling van Zacarias Gonzales Velazquez was, werd zeer terecht door de gelijk met hem levenden op hooge waarde geschat. Noch aan talent, noch aan verbeelding, noch aan groot gemak in de uitvoering ontbrak het hem. Ongelukkig echter bezag hij de natuur enkel
| |
| |
dwars heen door schooische theorieën en met conventioneel vooringenomen ideeën.
MADRAZO: Portret van Ch. de Haes.
(Nationaal Museum voor Moderne Kunst te Madrid).
In zijn doeken moet de profusie van details dienst doen als geheel, de tot in het oneindige vermenigvuldigde episoden worden van het hoogste belang geacht, met het uitsluitend doel om zich met alle geweld van de aandacht meester te maken en enkel verwarring en confusie is er het onvermijdelijk uitvloeisel van. Het betreurenswaardig streven naar het schilderachtige bij de weergave van een knoestigen boomstronk, van een kale, overhangende rots, scheen hem het hoogst bereikbare doel. Doch hetzelfde was destijds bijna overal elders het geval. Wie zou in dien lijd, zelfs in
| |
| |
Frankrijk, toegegeven hebben dat de natuur, alleen geraadpleegd, een betrouwbare raadsvrouw wezen kon? Gold 't niet als algemeen aanvaarde meening dat enkele deelen er van edel waren en grootsch, andere daarentegen laag en gemeen9
Na Bartolomé Montalvo, wiens voortbrengselen men in Spanje in alle openbare of particuliere verzamelingen vindt - tot vier doeken in het Pradomuseum en vijf in de galerij voor Moderne Kunst - enkel stillevens wel is waar, van zeer beperkte afmetingen, komt Vincente Camaron, die te Madrid geboren was, in 1864 verdwenen, voor wien liet landschap, zooals zijn Gezicht op de Taag getuigt, dat onlangs voor het Museum van Moderne Kunst aangekocht werd, in reminiscenciën aan vroeger levende meesters bestaat en wiens werk bijgevolg onpersoonlijk, blôo, koud en stijf is. Daarna verscheen Fernando Ferrant, waarvan dezelfde verzameling eveneens een doek bezit. Deze was afkomstig van de Balearische eilanden, ging in Rome studeeren, vanwaar..hij in 1843 terugkeerde en bracht uit de Eeuwige Stad de liefde voor edele en grootsch-majestueuse lijnen, die zoo weinig voor Spanje geschikt zijn, mee; Fernando Ferrant stierf in 1856.
CH. DE HAES: Landschapstudie, (krijtteekening).
Gennaro Perez Villamil, geboren te Ferrol in 1807, gestorven in 1854, vóor hij zijn vijftigste jaar had bereikt en die eerst militair geweest was, bezat zeker een meer subtiel kunstgevoel dan zijn voorgangers, doch zijn heftig, stormachtig temperament, dat alles wilde doen omwentelen en alles omverwerpen, deed hem het doel voorbijstreven en bijgevolg missen.
Niettegenstaande de onderscheiden en soms tegenstrijdige pogingen van al deze meesters, was het Spaansche landschap omstreeks het midden der
| |
[pagina t.o. 150]
[p. t.o. 150] | |
CH. DE HAES: KUST DER MIDDELLANDSCHE ZEE NABIJ TORREMOLINOS IN ANDALOEZIE. (Nationaal Museum voor Moderne Kunst, Madrid).
| |
| |
xixe eeuw, hetzij veelal pseudo-klassiek, conventioneel en pompeus, hetzij, doch zeldzamer, fantaisist, zonder wetenschap noch soliditeit, toen Charles de Haes optrad en bestemd bleek om in de Castiliën dezelfde rol en zending te vervullen als Crôme en Constable in Engeland, Theodore Rousseau en Corot in Frankrijk.
Charles de Haes, - Carlos de Haes, zooals de Spanjaarden zeggen, -werd in 1829, uit een deftige burgerfamilie van Hollandsche afkomst, te Brussel geboren. Zijn ouders waren begonnen met hem een allerzorgvuldigste opvoeding te geven, die echter werd onderbroken door het uitwijken der zijnen naar Malaga, waar zijn vader de leiding van een handelshuis had op zich genomen. Toen hij, als nog héel jonge jongen, België verliet, sprak Karel de Haes niet enkel Vlaamsch of Hollandsch, maar ook Fransch, Engelsch en een beetje Duitsch en Italiaansch. Te Malaga leerde hij spoedig Spaansch, dat hij altijd met een lichtelijk zuidelijk en Andaloezisch accent uitsprak. Toen het tijd werd om een beroep te kiezen, wilde zijn vader hem op een kantoor plaatsen. Maar bij de uitgesproken neiging die de jonge man voor de schilderkunst had betoond, moest men dit plan laten varen en hem zijn roeping laten volgen. Nadat hij een weinig onder leiding van een schilder van het land, Juan Cruz, geteekend had, werd hij door zijn familie naar Brussel gezonden, waar hij op het atelier kwam van den landschapschilder Quinaux, die heden wellicht ten onrechte is vergeten en die evenwel inderdaad bekwaamheid en talent bezat. Quinaux was in 1844 te Gent begonnen toen Louis Gallait, G. Wappers en N. de Keyser op het hoogtepunt stonden van hun talent. Hij was, met Lauters, Fourmois, Kindermans, Keelhoff en enkele anderen, een der eersten die op wat bloode wijs trachtten om het Belgisch landschap, dat nog in antieke en verouderde formulen opgesloten zat, te bevrijden. Het tijdstip toen Charles de Haes zijn leerling werd, is een der schitterendste van zijn leven geweest. Hij schilderde destijds de oevers der Ardeensche rivieren, heele frissche en vroolijke impressies onder een belichting die breedelijk aan alle kanten was uitgespreid. Dit waren de kenmerkende eigenschappen van Quinaux en van al de schilders van zijn generatie en hierin ligt, naar men zal toegeven,
zijn betrekkelijke superioriteit. Niettegenstaande het feit dat Louis David, die een toevlucht in Brussel gezocht had, zijn spoor op hun kunst had nagelaten, vergaten ze nooit dat er een Vlaamsche school bestond, waarvan ze zorgvuldig de technische traditiën hadden bewaard en waardoor ze aan Rubens en de onmiddellijke leerlingen van zijn school verwant waren gebleven. In hun factuur bespeuren we geen enkele aarzeling; voerden hun werken van het begin tot het einde uit, zonder verwarring, zonder weifeling, zonder repentirs, zonder vulgaire handigheid of gezochte kunstjes.
| |
| |
Toen de toenmaals 27 jarige Karel de Haes, na enkele jaren studie in zijn geboorteland naar Malaga terug was gekeerd, zond hij, voor de eerste maal, in 1856 op de nationale tentoonstelling te Madrid twee doeken in, die als afkomstig van een onbekende natuurlijk, slecht werden geplaatst. Ze gingen echter niet geheel onopgemerkt voorbij, brachten hem, niettegenstaande alles, een derde médaille op en trokken, hetgeen van meer belang was, de aandacht van een schrijver Federico Muntador, die er een nieuw talent in wist te ontdekken en kennis wenschte te maken met den jongen artist. Vanaf hun eerste ontmoeting werden de letterkundige en de schilder groote vrienden en Federico Muntador nam dadelijk zijn nieuwe kennis naar zijn landgoed mee dat hij in de buurt van het oude Monnikenklooster de la Piedra in Aragon bezat. Uit deze eigenaardige streek bracht de Haes verscheiden dingen mee, die voor dien tijd van een zeldzame vrijmoedigheid waren en die de aandacht van kunstbroeders en kunstminnaars op hem vestigden.
CH. DE HAES: Studie.
Niettegenstaande de sympathie, die hij in de toenmaals nog maar zeer eng begrensde Spaansche kunstwereld had weten te verwerven en de - hoewel nog maar zeer geringe - bekendheid van zijn naam, stond de Haes op het punt van in Brussel te gaan wonen, waar hij gemakkelijker een werkkring hoopte te vinden, toen zijn Castiljaansche vrienden hem trachtten te bewegen om te soliciteeren naar de betrekking van leeraar in de landschap- | |
| |
schildering aan de Academie van San Fernando, die bij 't overlijden van Gennaro Perez Villamil open gekomen was.
Hij gaf aan hun aandrang toe en dong in den voorgeschreven wedstrijd mede en dank aan zijn dadelijk in 't oog springende superioriteit boven zijn mededingers, werd hij in 1857 tot het ambt benoemd. Deze betrekking deed hem alle gedachten aan een mogelijken terugkeer naar België opgeven en van dien dag af werd hij geheel Spanjaard, ten grooten bate en profijte van zijn aangenomen vaderland.
CH. DE HAES: Houtzagerij te Luchon. (Studie in krijt).
We zullen Charles de Haes niet in zijn zoogezegde officieele loopbaan volgen en bepalen er ons enkel toe met te vermelden dat hij vanaf 1856 tot aan zijn laatste levensjaar, aan alle groote Madrileensche exposities deelnam. We hebben reeds gezegd dat hij in 1856 de médaille derde klas had behaald. Op de volgende tentoonstellingen, in 1858, 1860 en 1862, haalde hij die van de eerste klas. Op de wereldtentoonstellingen van Parijs, in 1878 en te Weenen in 1882, werd hij op gelijke wijze beloond en bovendien werd hij in 1860 als lid van de Academie te San Fernando gekozen en tot commandeur in de orden van Karel III en Isabella la Catolica benoemd. Maar dit alles doet weinig ter zake, de groote roem en verdienste van Karel de Haes is en blijft, dat hij, op een tijdstip, toen er moed toe hoorde om 't te doen, gebroken heeft met langverjaarde dwalingen en lang ingewortelde misbruiken en costuymen en niettegenstaande al 't verschrikte uiteengeschuif en gegil
| |
| |
van het groote publiek, den moed had om te dúrven breken met den ouden slentergang en den sleur en het landschap te hebben gevoerd in den weg van vruchtdragende studie naar de natuur.
CH. DE HAES: Landschap, (ets).
Die taak was echter zwaar en moeizaam en hij bracht er al zijn wilsinspanning en al zijn krachten bij te pas. Hij legde in dat land, zoo weinig tot nieuwigheden geneigd, vooral als die nieuwigheden uit den vreemde kwamen, een zeldzame moed en energie aan den dag! Hij bezat gelukkig in hooge mate die zeldzame en kostbare gaaf van een goed onderwijzer te zijn, hij had het talent om zijn gehoor tot luisteren te dwingen en zijn leerlingen, allen die zijn lessen volgden, de schoonheden van de natuur te doen gevoelen en hun zijn liefde voor haar te doen deelen. En hij slaagde volkomen en geheel! Hadden zijn leerlingen eenmaal den drempel van zijn werkplaats overschreden, zij verlieten die weer voor altijd overtuigd door zijn woord en door zijn eigen gloeiende overtuiging. Voegen we hier als laatste factor bij, die aantrekking welke onvermijdelijk in al wat nieuw is, is gelegen, en dat nieuwe was in de Castiliën zijn eigenaardige opvatting van het landschap. Men moet niet vergeten, en dit vooral strekt Charles de Haes als echte padvinder en baanbreker tot eer, - dat hij weinig of niets van die Fransche school wist, die aan den zoom van 't bosch van Fontainebleau, in 't dorpje Barbizon eerst kort geleden was ontloken, - dat hij niets wist van het werk van de voormannen van die school, niets van Decamps, Cabat, Delaberge, Fiers, Jules Dupré, Paul Huet, Théodore Rousseau, J.F. Millet, Diaz, Corot, Ch. Daubigny, welke in die dagen nog zoozeer werden bestreden. Hij had nooit ander onderwijs gehad dan van Quinaux. Eerst vijftien jaar later ontbloeide in zijn geboorteland, de levende en levengevende school van Tervueren, die in 1874 door den op den leeftijd van 37 jaar overleden Hippolyte Boulenger was gesticht en waaruit Th. Baron, J. Rosseeis, J. Heymans, Mej. Marie Collart, Eug. Smits, H. van der Slecht, Alfred Verwee, Jan Stobbaerts enz.
| |
[pagina t.o. 154]
[p. t.o. 154] | |
CH. DE HAES: LANDSCHAP MET MOLEN. (Nationaal Museum voor Moderne Kunst, Madrid).
| |
| |
waren voortgekomen. Iets later nog, bij 't dagen van de twintigste eeuw, kwamen de voor 't meerendeel zoo vrije, krachtige en wilskrachtige Verstraete, Buysse, Delvin en Willaert.
De eerste werken van Charles de Haes waren nog een beetje aarzelend, een beetje dor en schraal, wat te rosachtig van koloriet, (hoofdzakelijk door de onhandige aanwending van bitume) doch ze waren niettemin, wat er heden ten dage ook van schijnen mag, een reactie tegen de voortbrengselen van de Spaansdie landschapschilders van dien tijd. Die werken waren gemeenlijk zeer gemonteerd van toon en toch ontbrak 't hen ten eenenmale aan karakter en persoonlijkheid. Tot dien tijd behooren tal van boomen, bloemen, vlakke gronden, bergen, bosch, rivier en rotsenstudies, alle in de buurt van het Monnikkenklooster de la Piedra in Aragon uitgevoerd, zijn inzendingen op de tentoonstellingen van Madrid in 1856 en 1858, zijn doeken in de Ecole des Beaux-Arts, enkele jaren vroeger in België geschilderd en het Prijskampstuk, dat eveneens in de Ecole des Beaux-Arts wordt bewaard, voorstellend het Koninklijk Paleis te Madrid vanuit de Casa del Campo genomen.
Tot de tweede manier van den kunstenaar behoort het Middellandsche zee-landschap, van af de Andaloezische kust, in 1860 aangekocht door den staat voor 20.000 realen (ongeveer 5000 franken) en twee jaar later in 1862, mede door het gouvernement Het Gezicht op Lozoya, voor 16.000 realen (4000 franken), dat in hetzelfde jaar zoozeer op de tentoonstelling te Madrid werd bewonderd en het Kanaal van Moncorbo, dat zoo mogelijk nog schooner is. Deze stukken zijn alle echter nog min of meer tot op een zeker punt onpersoonlijk en de kunstenaar heeft er nog niet geheel alle vooroordeelen en schooische voorschriften afgeschud.
Tot de derde en laatste periode van zijn talent, die waarin zijn eigen persoonlijkheid zich bijna geheel vrijgemaakt heeft, waarin zijn palet helder is geworden en licht, behooren zijn studiën van de Picos de Europa in de Asturiën, zijn gezichten en zeeschilderingen in Frankrijk, vooral in Bretagne en Normandië, zijn stukken, die hij van een reis naar Holland had meegebracht en een schilderij uit de omstreken van Vreesland, zijn meest affe werk, tegenwoordig in het Museum voor Moderne kunst te Madrid. Het is overigens in dit Museum, waar men 350 zijner werken vereenigd vindt, alle in een aparte zaal bijeengebracht: 183 schilderijen, affe stukken zoowel als studies, 129 teekeningen, 46 etsen, want hij hanteerde den burin zoowel als de naald, -dat men den kunstenaar moet gaan bestudeeren, die de rechten der buitennatuur verdedigd heeft in datzelfde Spanje dat vóor alles ingenomen was met de menschelijke figuur.
Buiten Spanje is 't uiterst moeilijk om werk van Charles de Haes te vinden,
| |
| |
hoogstens een viertal paneeltjes van ondergeschikt belang in de Galerie Bonnat te Bayonne.
Indien het Moderne Museum te Madrid rijk is aan werken van dezen schilder, dankt het dit voor een groot deel aan zijn leerling Jaime Morera, die meer dan dertig jaar met hem heeft samen gewoond en die na den dood van zijn geliefden meester 70 schilderijen en studies, talrijke teekeningen en verschillende gravuren aangeboden heeft aan het Ministerie van Schoone Kunsten. Wat beter lof zou men aan een van beiden kunnen geven! Die doeken, groote of kleine, voltooid of nooit verder gekomen dan de impressie, leggen getuigenis af voor de volkomen oprechtheid van den schilder en zijn grenzelooze liefde voor de natuur.
Van deze oprechtheid, die de grond van zijn karakter was, heeft hij een eigenaardig voorbeeld gegeven bij een uitstapje naar la Mancha; hij doorkruiste die streek in alle richtingen om er de beroemde plekjes te vinden, die Cervantès bezongen heeft in zijn Odyssée van den Ridder van de Droevige Figuur; doch hij kwam terug met blank gebleven doeken, met albums zonder een enkele krijthaal, omdat hij tot zijn groote wanhoop geen enkel van die plekjes had kunnen vinden, die door den grooten schrijver beschreven waren.
Overtuigd als hij was dat de Natuur boven de meest bestudeerde en wél overwogen concepties uitstijgt - hetgeen overigens de grondtoon van zijn onderwijs vormde - had Charles de Haes voor onafwijkbaren regel aangenomen, om nooit een schilderij zoogen. te componeeren en stelde zich tevreden met 't zoo mogelijk getrouw weergeven van wat zijn oogen hadden gezien. Voor hem was alles studie-motief en een voorwendsel om het te schilderen. Het is dan ook onmogelijk om zijn werk te klasseeren. Doch zijn onfeilbaar instinkt, zijn edele smaak, deden hem enkel de schoonste motieven kiezen, die hij weergaf onder het beste licht en van de alleraantrekkelijkste zijde. Nederige bloemen, het uiterste uiteinde van een hofken, een brokje wei, een haag, waar een paar magere takken boven uitsteken, een kromming van een rivier, met dommelig of zachtjes kabbelend water, een nederig hutje in een stilstaanden poel weerkaatst, naakte of bemoste rotsen, alles beroert hem op gelijke wijs. Hij beschikt over geen enkel geijkt procédé, over geen enkel van te voren opgemaakt recept; nergens eenig spoor van heftigheid of van te voren beraamde borstelvegen. Altijd blijft hij in de wijze waarop hij het doet, eenvoudig en natuurlijk. Alleen is het licht dat hij over zijn doeken heen legt overal een weinig te gelijk verspreid, - dit zullen zijn grootste bewonderaars moeten toegeven. Het verlicht gelijkelijk het eerste en het laatste plan en neemt enkel geleidelijk af in intensiteit, volgens het toenemen van den afstand. Van daar eenige onmiskenbare eenvormigheid in zijn werk.
| |
| |
Niettemin offert hij nimmer de groote partijen op aan het detail, evenmin als het detail aan de groote partijen.
CH. DE HAES: Zeestuk.
(Nationaal Museum voor Moderne Kunst, Madrid).
Nergens, hetzij dan in zijn jeugdwerken, - die van zijn eerste manier, eenig spoor van droogheid of repoussoir; evenals alle echte kunstenaars, is Charles de Haes van de duisternis tot het licht gekomen, altijd strevend naar een meer intense belichting, doch verder is hij nooit gegaan. En het is zijn schuld niet indien vele andere schilders van het Schiereiland, die het voetspoor van Fortuny volgden, zich bezondigd hebben aan het dilettantisme van de uitvoering, in het precieuse van den toon, in de ontleding van het detail. Wat hem aangaat, hij heeft nooit een groote voorliefde betoond voor die acrobatensprongen van den borstel, die virtuosenstreken van het penseel, die duivelskunstenaarstoeren en kapriolen. In Spanje, hetzij hij de dorre kale doorgang tusschen de rotsen schildert, die toegang geeft tot het Aragoneesche monnikenklooster de la Piedra, de Andaloezische vlakte van Torremolinos, de oevers van de Lozoya, de palmenwouden van Elche, de kusten der Middellandsche zee, vanaf de omstreken van Murcia gezien, of de moerassen en tropische plantengroei van de Valencijnsche Albufera, de besneeuwde pieken van de Sierras de Europa in de Asturien, de groen- | |
| |
golvende oevers van het land der Basken, de frissche Pyreneesche valleien van Ossau, van Argelès of Pierrefitte, de stranden van Bretagne of Normandië, de oevers der Seine, de weelderige vlakten van Vlaanderen, de Lagunen, de Hollandsche kanalen en windmolens, altijd blijft hij aantrekkelijk door de ontroering, de teederheid, die hij ons toont en ons onthult. Het is noodig, eer we verder gaan, op te merken, hoe vreemd dit ook klinken moge, dat Charles de Haes veeleer een karakter was dan een temperament, vooral en vóor alles, naar we reeds voldoende hebben aangetoond, een opvoeder. Als schilder is hij beurtelings aan heel verschillende kunstenaars, van recht tegenover elkander gestelde richtingen verwant. Uit dit oogpunt is het van het hoogste belang om zijn schetsen en
voltooide stukken te bestudeerern, die men vereenigd vindt in het Museum voor Moderne Kunst te Madrid. Zijn Vue prise aux Eaux Bonnes in de Fransche Pyreneeën en zijn Kanaal van Moncorbo, doen, hoewel ze steviger geschilderd zijn, aan het faire van Calame denken. Zijn Weg van Viller ville in Normandië en de Oude Toren van Douarnenez in Bretanje, herinneren aan Villevieille, zooniet aan Chintreuil; een Boschzoom uit de omstreken van het monnikenklooster de la Piedra, met stevig ingeplante boomstronken doet denken aan Rousseau, zijn groot schilderij uit de omstreken van Vreesland aan Daubigny. Het is echter overbodig om met deze vergelijkingen voort te gaan.
CH. DE HAES: De Kust, (ets).
Als plaatsnijder behoort de Haes tot de etsperiode, welke nog dicht bij haar emancipatie staat, toen ze nog min of meer aarzelend en bedeesd en veeleer gekrabd dan diep ingegrift was en waarvan het meest karakteristieke type in Frankrijk te vinden is, waarmee al zijn etsen meer dan éen aanknoopingspunt vertoonen.
De ontroering die de Haes voor het aangezicht der natuur heeft gevoeld, wist hij altijd aan zijn leerlingen mee te deelen. Daarin ligt vooral zijn kracht. Tijdens zijn leeraarschap aan de Academie van San
| |
[pagina t.o. 158]
[p. t.o. 158] | |
CH. DE HAES: DE ‘PAULAR’, LANDSCHAP IN DE LOZOYA. (Nationaal Museum voor Moderne Kunst, Madrid).
| |
| |
Fernando, stelde hij zich niet tevreden met hen de schoonheid te verklaren en het groote van het open veld, van het water, de bergen en den hemel. Zoodra de winter voorbij was gegaan, zijn leergangen geeindigd of tijdelijk opgeheven, verliet hij met blijdschap zijn werkplaats in de Calle San Quantin, en met diegene van zijn leerlingen, die hem wilden of liever konden volgen, koos hij zich een tijdelijke woonplaats in een der hoeken van Spanje om te werken in het vrije veld. Onder zijn beste leerlingen noemen we in de eerste plaats: José Jimenes, die te jong gestorven is om hem met de juiste maat te meten, Jaime Morera, dien we reeds hebben genoemd en dien we verderop nog zullen noemen, José Maria Estrada, Rafael Monieon, Augustin Llardy, Bernardo Villamil-Marrachi, Cristoval Ferrez, Aureliano de Beruete, alle min of meer bekend, wier werken in het Museum voor Moderne Kunst, naast de zijne zijn gehangen en de waarde en het belangrijke aantoonen van zijn onderwijs. Noemen we dan verder nog: Carlos Vasquez, Juan Espina, Hermenigildo Estevan Hernandez, Juan Rabida, Nicolas Alfaro, Alvarez Guijarra, Dario de Regoyos, zeker de meest persoonlijke en de meest oorspronkelijke van al. Eindelijk Muñoz Degrain, die tot leeraar in de landschapschildering aan de Ecole des Beaux-Arts benoemd werd, in de plaats van Jaime Morera, bij het ontslag van dezen, die zelf Charles de Haes had opgevolgd.
Door zijn benoeming tot leeraar van de landschapklas aan de Ecole des Beaux-Arts Spanjaard geworden, werd Charles de Haes dit nog meer, door zijn huwelijk met een Castiljaansch jong meisje Doña Iñez de Uhagen, die hem een dochtertje schonk, hoewel beide hem spoedig door den dood ontrukt werden. Zijn zuster kwam toen bij hem in om zijn huishouding te doen, om spoedig op haar beurt te sterven. Van droefheid overstelpt, zocht hij zijn toevlucht in zijn werk, maar we willen deze treurig intime bizonderheden niet verder vervolgen.
Van den dag af dat Charles de Haes aan de Academie van San Fernando de landschapklas heeft bestuurd, heeft hij Spanje, gebonden als hij was door zijn betrekking, zijn leerlingen en zijn atelier, niet anders meer dan dikwijls in de vacantie verlaten, om motieven voor zijn schilderijen en studies in Frankrijk, België en Holland te zoeken. Naarmate hij ouder werd, scheen hij zich meer naar de Noordelijke streken te voelen aangetrokken, waar hij geboren was en zijn eerste jonkheid doorgebracht had en waarheen zijn verlangen tegen 't laatst van zijn leven altijd grooter en heviger werd. Dikwijls zei hij tegen zijn vrienden dat hij vaker naar Vlaanderen en Holland had moeten gaan, waar de nevelige natuur beter bij zijn smaak en neigingen scheen te passen, dan de streken waar hij gewoond had en waar een eeuwige zon scheen. En 't zou kunnen wezen dat hij gelijk heeft gehad!
| |
| |
Toen hij, in 1896, zijn zeven en zestigste jaar had bereikt, werd Charles de Haes, die tot dien tijd altijd krachtig en gezond was gebleven, plotseling ziek en door het lichamelijk lijden geheel terneer geslagen, zag hij zich weldra genoodzaakt om zijn penseel te laten rusten, om in een staat van niet handelen te vervallen, de grootste beproeving voor een natuur als de zijne, die gewend was om langs bergen en dalen te zweven, met zijn ezel en zijn schildersdoos. Verzwakt en weldra geheel uitgeput, bracht hij zijn laatste herfsten door in de buurt van Bilbao te Algorta, en beschouwde, in gezelschap van zijn getrouwen leerling Jaime Morera, de zee met haar altijd wisselende golven vanaf de Calabrische kust. Zijn laatste winters bracht hij door in zijn huis te Madrid, in de Calle d'Alcala, aangezien hij sedert geruimen tijd zijn atelier in de Calle San Quantin had verlaten en waar hij door zijn kunstbroeders, letterkundigen, kunstliefhebbers en vrienden was omringd, die elkaar op geregelde tijden aflosten om met hem over kunst te spreken, waarmee hij zich tot zijn laatste oogenblikken bezig hield. Charles de Haes overleed zachtjes den 17n Juni 1898, toen hij zijn negen en zestigste jaar had bereikt. Zijn rol was ten einde, zijn taak vervuld: hij had de Spaansche landschapschildering bevrijd, haar de eeuwiglevende bron van de natuurstudie aangewezen en haar tot het leven teruggevoerd.
Paul Lafond.
|
|