| |
| |
| |
| |
De Hollandsche nijverheidskunst op de Brusselsche tentoonstelling
Het komt mij gewenscht voor, alvorens een overzicht te geven van wat door Hollandsche Kunstnijveren op de Brusselsche tentoonstelling is bijeengebracht, eerst even in het kort de historie te vertellen van de kunstnijverheidsbeweging in Holland, omdat het kennen hiervan noodzakelijk is voor een juist begrip en een juiste waardeering van wat thans wordt gemaakt. Het zij mij dus vergeven, dat ik niet in eens, zooals het heet, met de deur in huis val.
***
Evenals in andere landen, hier sterker, daar zwakker, ontstond ook in Holland tegen het einde van de vorige eeuw een beweging, die ten doel had een eind te maken aan de stijl- en kunstloosheid, zooals die omstreeks dien tijd in bouw- en nijverheidskunst tot het hoogst duidbare punt waren gestegen. En evenals in de andere landen, lieten de aanvoerders van die beweging zich in den beginne inspireeren door het werk en de inzichten die in dat werk wilden worden neergelegd, van de leiders der beweging in Engeland, waar uithoofde van oorzaken, waarvan de uiteenzetting hier te ver zou voeren, die beweging een aanvang moest nemen. Toen men in Holland een tijdlang op dien Engelschen bazis had voortgewerkt, begon men in te zien, dat in de door de Engelschen gepropageerde leuzen het hoofdprincipe toch eigenlijk niet veel meer dan negatief was en tegelijk met dat inzicht ontstond langzamerhand een zuiverder begrip van wat de ware beteekenis en bedoeling waren van de omwenteling die in de technische kunsten bezig was te geschieden. Men vond, dat het streven der kunstenaars van dezen tijd noodwendig moest zijn te zoeken naar een nieuw vormensysteem, aanpassend aan de vele nieuwe materialen, technieken en eischen van hygiène en veiligheid, die de moderne wetenschap in hare toepassingen
| |
| |
had gebracht en voorgeschreven, een streven dus dat in flagranten strijd was met de opvatting der Engelschen, die immers meenden en volhielden dat het verval der kunsten gevolg was van de ontwikkeling der machinale produktie, en dat dus de mogelijkheid om weer kunst te brengen in de dingen van iederen dag alleen dan bestond wanneer de machinale voortbrenging werd, zij het al niet geheel afgeschaft, dan toch zooveel mogelijk, en tot het allergrofste werk beperkt. Men liet dus langzamerhand de Engelsche inzichten los en werkte meer in de richting waarin ook de Duitsche kunstenaars hoe langer hoe meer begonnen zich te bewegen, omdat ook zij, levend in een zich krachtig ontwikkelend industrieland, wel moesten beseffen van hoe grooten invloed de tallooze nieuwe technieken op de ontwikkeling der vormgeving zouden zijn.
En zoo is er thans in Holland een belangrijke groep van de beste en bekwaamste en ernstigste kunstenaars, in wier werk men reeds hier en daar vindt elementen van een nieuwe vormgeving, zooals die voor een groot deel door een nieuwe wijze van voortbrengen zal worden gedicteerd, - elementen dus van een nieuwen stijl.
J.C. v.d. HOEF: Vaas.
uitgevoerd door ‘Amphora’.
Dit is, zeer in het kort, de weg welke de moderne beweging in de technische kunsten in Holland tot nu toe heeft gevolgd. Maar voor een juiste waardeering en een goed begrip van wat thans wordt gemaakt, is het noodig, deze zeer ruw getrokken omtrek-schets iets nader uit te werken.
Evenals in Engeland en in de andere landen waren het in Holland ook schilders-van-huis-uit, die zich het eerst met het maken van betere gebruiksvoorwerpen gingen bezig houden. Het eigenlijke ambacht met den goeden, zuiveren geest, die nog altijd in dat woord doorklinkt, bestond al lang niet meer, het maken van meubelen, tapijten, aardewerk, enz. enz., was vergroeid tot feitelijk industrieele bedrijven in den modernen zin, waarin de industrieel niet meer was dan koopman en de werkman niet veel meer dan levende machine, waarin al wat gemaakt wordt, niet wordt gemaakt om het product zelf, maar om den handel erin. Daarbij waren de oude tradities, waaraan het ambacht zich nog een tijdlang had kunnen vast klemmen, door het volkomen gewijzigd zijn van de omstandigheden in leven en bedrijf geheel verloren. En er was dus in géén bedrijf ook nog maar iemand die zich om de esthetische waarde van het gemaakte bekommerde. Met de bouwkunst was het even zoo gegaan. Het bouwen was geworden tot een handelsbedrijf als
| |
[pagina t.o. 84]
[p. t.o. 84] | |
W. PENAAT. Huiskamer in Eikenhout uitgevoerd door ‘de Woning’, Amsterdam.
| |
| |
een ander, en zoo waren er onder de bouwers ook geen menschen die behoefte voelden aan de komst van schoonheid weer in de dingen van dagelijksch gebruik.
J.C. v.d. HOEF: Vaas.
uitgevoerd door ‘Amphora’.
Of ja, er waren er toch heel enkele, maar die, terug willend naar de zuivere tradities van een verouderde cultuur, moesten ervaren, dat die tradities wel inderdaad hadden uitgediend en niet konden dienen als bazis voor een levensvatbare nieuwe kunst. Want voor de groote menigte waren die tradities onbegrijpelijk geworden en zoo vermochten de op die oude tradities geïnspireerde nieuwe werken niet meer dan een oppervlakkige, napratende bewondering te wekken en hadden zij niet een invloed, krachtig genoeg om op een belangrijk gedeelte van wat in een zekere periode gemaakt werd, dóór te werken. Ook omdat het maar zoo weinigen waren die in de bouwkunst nog naar schoonheid streefden. En zoo waren het in de beeldende kunsten slechts de zoogenaamde vrije kunsten, onder wier beoefenaren nog menschen waren, die hun werk deden met eenig hooger doel dan om een beroep en een broodwinning te hebben, zoo werd in de vrije kunsten alleen nog bewust naar schoonheid gestreefd. Het spreekt dan ook vanzelf dat onder de beoefenaars der vrije kunsten het eerst moest ontstaan een niet langer duldbaren afkeer van al het leelijke, dat door de algemeene industrie werd voortgebracht. Omdat het onmogelijk was geworden ook maar een eenigszins dragelijk huis, of een meubel of een gordijn of een kopje, enz. te krijgen, begonnen eindelijk schilders en beeldhouwers te probeeren of zij zelven niet iets konden maken, dat hun beter bevredigen zou, en zoo begon in Holland, evenals in Engeland en in de andere landen de nieuwe architectuur- en kunstnijverheid-beweging allereerst onder de schilders. Wat wel moest uitloopen op een mislukken der eerste pogingen, daar immers schilders geen begrip hebben van de technieken volgens welke de dingen worden gemaakt, niet alleen, maar ook daar de schilders in de dingen die zij ontwierpen, streefden naar een picturale schoonheid, vergetend dat de schoonheid van een gebouw of een gebruiksvoorwerp allereerst en vooral een architektonische
behoort te zijn. Temeer liet dit bezwaar zich gelden omdat immers de schilderkunst zelve eveneens alle architectonisch karakter,
| |
| |
die zij steeds in haar werkelijke bloeitijdperken had, was kwijt geraakt en geworden tot de inderdaad vrije, ongebonden kleuren-virtuositeit-kunst, zooals wij haar thans vrijwel algemeen nog kennen.
WILLEM C. BROUWER: Vaas. Uitgevoerd door N.V. Brouwers aardewerk-fabr., Leiderdorp.
Dat die eerste serieuse architektuur- en nijverheidskunst-produkten dan ook niet terstond van een ál te bedenkelijken aard waren, is vooral daaraan toe te schrijven, dat men zich, althans in de hoofdvormen en constructies, hield aan de voorbeelden die de Gothiek bood. Oppervlakkig beschouwd moge het misschien eenigszins bevreemden, dat men juist in Holland, waar toch de allergrootste maatschappelijke bloeiperiode was samengevallen met den tijd der Renaissance in de kunst, dat men daar niet bij het zoeken van een bazis voor een hernieuwde kunst, terug greep naar de vormen en systemen der 17 e eeuw. Maar eenigszins nader bekeken wordt dit verschijnsel toch wel verklaarbaar. Immers, er waren een aantal factoren, die ertoe dwongen, dat men zich juist op de Gothiek wierp. In de eerste plaats richtte men zich in den aanvang der beweging geheel naar het door Ruskin en Morris en hun volgelingen in Engeland gegeven voorbeeld, omdat men eigenlijk nog geen ander voorbeeld had. (Was niet het eerste werk over technische kunst dat in Nederland verscheen, en dat terstond allerwege gretig gelezen werd, een vertaling van Walter Crane's ‘The Claims of decorative Art’ door den schilder-estheticus Jan Veth?) En het uitgangspunt van Morris en de zijnen was immers wel bijna zuiver Gothisch. In de tweede plaats was de eenige man, die in Holland nog ernstig en met talent de bouwkunst beoefende, Dr. P.J.H. Cuypers, de eenige dus van wien een zekeren invloed kon uitgaan, een katholiek, die als zoodanig en als man die inzag dat er een eenheid bestaat tusschen het levensbeginsel en de kunst, ook een aanhanger van de toch wel bij uitstek met het katholicisme nauw verbonden kunstbeginselen en was zijn stijl dan ook volkomen een neo-gothische. En ten derde had het zich zoo sterk ontwikkelende machinalisme zoo vervaarlijk huisgehouden onder de oude, karakteristieke vormen van het handwerk en daarbij alle begrippen van zuivere techniek en juiste
constructie zoo finaal de wereld uit geholpen, dat men
| |
| |
snakte naar gezond constructieve makelij, die men in de Hollandsche Renaissance ten eenenmale niet, in de Gothiek wél vond.
WILLEM C. BROUWER: Vaas.
Uitgev. door N.V. Brouwers aardewerk-fabriek, Leiderdorp.
Nu wil hiermêe nog niet gezegd zijn, dat wat men maakte, Gothisch of zelfs maar gemoderniseerd Gothisch was. Alleen waren een groot deel van de beginselen waarvan men uitging, voor zoover deze althans niet zuiver negatief waren, d.w.z. bloot een reactie tegen het beginsellooze van alles wat tot dan toe gemaakt werd - de meeste dier beginsels waren ontleend aan de gothiek en dit had natuurlijk tot gevolg, dat een aantal constructies, détails en versieringen gemaakt werden, zooals men dat in de Gothiek deed. Zoo maakte men bijv. de verbindingen van meubels niet meer met lijm, maar door toepassing van houten pennetjes, waarmee die verbindingen werden opgesloten, en waarvan dan de donkerkleurige en zelfs wel even naar buiten stekende kopjes tegelijk als versiering dienst deden. Zoo werd ook weer veel gebruik gemaakt van dikwijls over de geheele breedte der deuren gaande, tot versiering verwerkte opgelegde scharnieren en sleutelplaten met trekkers enz. die meermalen zelfs niet werden opgeschroefd maar met spijkers met versierde koppen werden vastgemaakt. Zoo werden ook de naden tusschen de plankjes met een sterk sprekend profiel aangegeven, enz. enz., alles volgens de oude gothische oplossing van de opgaaf, de versiering te doen ontstaan uit de constructie. Intusschen had men, vóór men nog aan de meubelen en dergelijke meer constructieve voorwerpen toe was, zich allereerst hoofdzakelijk bezig gehouden met decoratief werk, waarin de uit der aard reeds aanwezige picturale neigingen vooraf nog eens zich terdege had kunnen
| |
| |
ontwikkelen, zoodat, toen men eenmaal aan het construeeren ging, men die picturale neigingen niet maar zoo ineens kon afschudden, en men dikwijls onder het voorwendsel van de constructie sprekend te doen uitkomen, zijn picturale versieringslust ging botvieren.
BERT. NIENHUIS: Vaas.
Uitgevoerd door de plateelbakkerij ‘De Distel’.
Hoe weinig diep overigens bij velen dat principe van uit de constructie groeiende versiering zat, bleek al vrij spoedig daaruit, dat er een scheiding ontstond in twee groepen, die der eigenlijke kunstnij-veren, en die der sierkunstenaars. Eigenlijk waren al de pionieren der moderne beweging aanvankelijk alle sierkunstenaars, althans in den allereersten tijd.
Onder die allervroegste beginners vinden wij in de eerste plaats menschen als Colenbrander, Lion Cachet, G.W. Dysselhof, Th. Nieuwenhuis. Colenbrander toonde zich een talentvol kunstenaar als versierder van aardewerk. Zijn door de fabriek ‘Rozenburg’ uitgevoerde ontwerpen kregen een groote vermaardheid, ook buiten Nederland, maar van ons standpunt van thans bezien, blijkt toch, dat Colenbrander niet was een kunstnijvere van beteekenis. Zijn werk was picturaal van zeer hooge waarde, en hij vond dan ook zijn afnemers in de eerste plaats onder de schilders. Maar als produkten van een aardewerk-industrie zooals wij thans begrijpen dat die behoort te zijn, was zijn werk van geen belang. Hetzelfde geldt van de later door hem ontworpen tapijten. Meesterlijk van kleur en van kleurencombinatie, beantwoorden zijn tapijten toch niet aan de eischen die de kunstnijverheid van thans weet aan een nijverheidsprodukt te moeten stellen. Hetzelfde en toch iets anders ging het met Lion Cachet, Th. Nieuwenhuis en G.W. Dysselhof. Ook zij begonnen met het maken van zuiver ornamentwerk en gingen zich eerst later bezig houden met voorwerpen in hout en andere materialen. Ook zij leverden ontwerpen van verrassende schoonheid, d.w.z. als sierkunstenaars. En zij bleven sierkunstenaars ook toen zij meubelen en dingen in metaal gingen ontwerpen. Want de mooiheid van wat zij maakten
| |
[pagina t.o. 88]
[p. t.o. 88] | |
JAC. V.D. BOSCH. Dameskamer in mahoniehout: uitgevoerd door ‘'t Binnenhuis’, Amsterdam.
| |
| |
werd uitsluitend verkregen door de versieringen die zij aanbrachten. Nam men deze versieringen weg, dan hield men altijd een vrij grof en ruw geraamte over; zij zochten weinig naar ontwikkeling van de vormen zelve. En dat althans twee hunner tot nu toe nog konden doorwerken, is waarschijnlijk alleen daaraan toe te schrijven, dat de groote kostbaarheid en de rijke versiering van hun werk hun een afzet verschafte bij een aantal welgestelden, die ‘wel iets voelden’ voor de moderne beweging, maar in de grootere eenvoud van wat anderen later zijn gaan maken niet de mogelijkheid vonden om hun zucht naar praal bot te vieren en hun rijkdom te manifesteeren. En zelfs heeft één van deze drie nl. G.W. Dijsselhof de versierende kunst laten varen om zich weer geheel op de zuivere schilderkunst toe te leggen. Van de sierkunstenaars heeft alleen Lebeau zich tot nu toe steeds en uitsluitend tot de versierende kunst bepaald. Al zeer spoedig begon hij zich bezig te houden met de uit Indië geïmporteerde batiktechniek en 't is de verdienste van Lebeau, dat hij de man is die het Europeesche batikornament zooals dat thans nog overal wordt gebruikt en gevarieerd, heeft vastgesteld. Lebeau heeft wonderen laten zien van zuiver, doordacht en wél-opgelost ornament, en hij zet thans zijn meesterlijke ornament-kunst voort in de ontwerpen voor tafellinnen, die hij maakt voor de firma E.J.F. van Dissel en Zonen te Eindhoven.
Terwijl al deze menschen aan het werk waren, was er overal in het land wat aan het gebeuren. Vooral in Amsterdam en in den Haag broeide wat. In den Haag kwam dit het eerst tot uiting, vooral onder invloed van den Belg Henry van de Velde, die voornamelijk ook alweer door schildersbemiddeling in den Haag was geïntroduceerd. Er is iets waars in wat Karl Scheffler zegt, dat in het werk van van de Velde als in alle hoogste uitingen van den Belgischen geest, te vinden is de synthese van den Germaanschen en den Romaanschen aard. Maar zelfs voor van de Velde is het dikwijls moeielijk gebleken het Germaansche en het Romaansche saam te vatten, hoe veel te moeielijker was dat dan niet voor iemand die niet het groote talent had van van de Velde en die geen Belg was! Dit bleek al zeer spoedig in de op van de Velde geïnspireerde Haagsche School, waarin Thorn Prikker den toon aangaf, gevolgd door Chr. Wegerif. Het werk van Thorn Prikker en Wegerif, met hoeveel talent, althans dat van den eerste, ook ontworpen, was van een barok, die geheel streed tegen de gezonde beginselen, welke langzamerhand begonnen ingang te vinden en welke, zonderling genoeg, door Prikker en de zijnen zelven, in theorie zoo zeer werden gehuldigd. Toen dan ook onder leiding van Thorn Prikker de Haagsche onderneming ‘Arts and Crafts’ begon eenige vermaardheid te krijgen als de eenige Hollandsche kunstnijverheidonderneming van beteekenis, begon men in
| |
| |
Amsterdam in te zien, dat men een eind moest maken aan den ongezonden invloed, die ‘Arts and Crafts’ op het onoordeelkundig publiek dreigde te gaan uitoefenen, en zoo kwam men ook te Amsterdam tot een daad. In Amsterdam waren eenige talentvolle leerlingen der Rijksschool voor Kunstnijverheid en der Rijksnormaalschool voor Teekenonderwijzers, die vroeger wat zij aan talenten onder haar leerlingen telde, uitsluitend tot schilders of beeldhouders hadden weten voor te bereiden - in Amsterdam waren eenige leerlingen dier beide scholen zich, nadat hun schooltijd was geëindigd, gaan bezig houden met de beoefening van technieken, waarin zij de verworven en nog te verwerven bekwaamheden konden toepassen. Jan Eisenloeffel ging zich toeleggen op de metaalbewerking, Penaat en Jac. van den Bosch oefenden zich in de practische meubelmakerij en een gansche schaar van anderen, wier naam thans een eerste klank heeft, waren begonnen zich in de zelfde en andere technieken te bekwamen. Tegelijkertijd hadden zich ook onder de architecten enkele vertoond die bleken kunstenaars te zijn, en die inzagen dat de bouwkunst zich op een anderen weg had te begeven, dan op het platgetreden, doodloopende paadje, waarop zij zich tot dan toe bewoog. H.P. Berlage, die in zijn eerste bouwwerk, een winkelhuis in de Kalverstraat te Amsterdam, nog bleek te zoeken naar de juiste Vorm om zich te uiten, kwam daarna al spoedig voor den dag met een gebouw, dat was een openbaring voor ieder die voelde dat er iets aan 't gebeuren was, het prachtige gebonw van den Algemeenen Nederlandschen Diamantbewerkersbond, waarmêe hij zich in één slag aan het hoofd plaatste van de moderne beweging in Holland. De architekten de Bazel en Lauweriks, toonden, steeds te zamen en in combinatie werkend, vooral in hun meubelen, dat ook zij waren beroerd door den frisschen wind die begon over de landen te waaien. Ook in Amsterdam was reeds een combinatie ontstaan,
maar tengevolge van haar aard en door het ontbreken van een krachtige commercieele leiding was zij als zakelijke onderneming van weinig beteekenis. Door bemiddeling van den goudsmid Willem Hoeker werd in de eerste plaats een aardewerkfabriekje opgericht, waar ontwerpen van den beeldhouwer L. Zijl en van J. Van der Hoef werden uitgevoerd. Naast deze aardewerkfabriek richtte Hoeker een werkplaats voor metaalbewerking op onder leiding van Jan Eisenloeffel en een meubelmakerij aan welker hoofd W. Penaat stond. Deze drie ondernemingen, gecombineerd onder den naam ‘Amstelhoek’ vormden gedurende eenigen tijd de voornaamste uiting van de moderne nijverheidskunst in Holland. Maar hoezeer Willem Hoeker de genoemde kunstenaars ook op onbekrompen wijze in staat stelde hun talenten te toonen, de onderneming werd zakelijk met te weinig overleg beheerd dan dat zij op den duur bestaanbaar zou blijven. Zij is thans dan ook reeds lang verdwenen en haar naam
| |
| |
leeft alleen nog voort in de aardewerkfabriek, die onder de firma ‘voorheen Amstelhoek’ nog steeds de oude modellen van Zijl en van der Hoef fabriceert, met een aantal later gemaakte modellen van den directeur-eigenaar Lambeek en enkele anderen. In elk geval was er geen sprake van dat een onderneming als ‘Amstelhoek’ een tegenwicht zou kunnen vormen tegen ‘Arts and Crafts’, Het bleek noodig iets krachtigers te zetten tegenover het Haagsche ‘Arts and Crafts’. En dat geschiedde door de oprichting van ‘'t Binnenhuis’. Op instigatie van den Haagschen koopman Carel Henny, die een warm bewonderaar was van de zich ontwikkelende kunstinzichten en zich dagelijks moest ergeren aan wat in den Haag onder de vlag van die inzichten werd aangeprezen, werd in overleg met H.P. Berlage en Willem Hoeker een plan gevormd tot oprichting van een onderneming, waarin alle Hollandsche kunstnijveren hun producten zouden kunnen uitstallen en doen verkoopen. En het bleek toen, hoe velen er reeds in Holland waren die zich bewogen op het terrein waarvan ‘'t Binnenhuis’ zich voorstelde het centrale punt te worden.
JAC. V.D. BOSCH.
Mahoniehouten kast uit de dameskamer uitgevoerd door ‘'t Binnenhuis’ te Amsterdam.
Met H.P. Berlage en Willem Hoeker als directeuren, Jac. Van den Bosch als adjunct-directeur en een aantal dames en heeren als medewerkers werd dan in October 1900 ‘'t Binnenhuis’ opgericht. Deze medewerkers waren H. Baanders, batikker, Mevrouw A. Baars-Levrerington, borduurster, K.P.C.
| |
| |
de Bazel, architekt, Jos. Th. J. Cuypers, architekt, H. Ellens, sierkunstenaar, Jan Eisenloeffel, metaalbewerker, (metaalafdeeling ‘Amstelhoek’), M.J. Hack, beeldhouwer, Emilie van Kerckhoff, sierkunstenares, Ch. Lebeau, batikker, J.W. Le Nobel, glasschilder en etser, J. Labots, glasschilder en etser, J.L.M. Lauweriks, sierkunstenaar, J.A. Loebèr en Joh. B. Smits, boekbinders, Will. J. van der Maarel, weefster, J. Mendes da Costa, beeldhouwer, Jessurun de Mesquita, sierkunstenaar, H.W. Mol, architekt, Th. Molkenboer, sierkunstenaar, W. Penaat, meubelmaker (meubelafdeeling ‘Amstelhoek’), S.H. de Boos, sierkunstenaar, Georg Rueter, sierkunstenaar en illustrator, Mevrouw G. Rueter de Lang, sierkunstenares, J.C. Strijbos, meubelmaker, Jan Stuyt, architekt, E. Sara C. de Swart, beeldhouwster, I.G. Veldheer, illustrator, R.W.P. de Vries, sierkunstenaar, H. Walenkamp, architekt, Marie J. van der Weyde, weefster, F. Zwollo ciseleur, L. Zijl, beeldhouwer (aardewerkafdeeling, Amstelhoek).
Dit zijn met de reeds genoemden en nog enkele anderen dus de menschen, die de moderne nijverheidskunstbeweging, zooals zij thans in Holland is, hebben ingeleid. Ingeleid - niet geleid. Althans niet alle. Want in de tien sedert verloopen jaren is alweer heel wat veranderd. Een aantal van hen die toen als de voornaamste Hollandsche kunstnijveren golden, raakten op den achtergrond en nemen nu nog maar een achterste of in 't geheel geen plaats in de beweging meer in, anderen daarentegen zijn er in gekomen, die toen nog niet genoemd werden, en zoo is de lijst van Hollandsche kunstnijveren thans veel gewijzigd en uitgebreid. Daarbij komt, dat de verhoudingen ook gansch anders zijn geworden. ‘'t Binnenhuis’, een combinatie van meerendeels jonge, enthousiaste artiesten, die allen wat en allen wat anders wilden, kon door de uit al die meeningsverschillen ontstane oneenigheden zijn positie niet handhaven, en reeds in Januari 1902 stuurden de gezamenlijke medewerkers een verklaring, waarin werd mêegedeeld, dat zij als zoodanig uittraden. ‘'t Binnenhuis’ werd daardoor een onderneming met maar enkele medewerkers en kwam zakelijk op een veel zuiverder standpunt te staan. Is dus ‘'t Binnenhuis’ niet geworden of gebleven, wat men bij de oprichting bedoelde het te doen zijn, toch heeft het tot nu toe in de Hollandsche nijverheidskunst een belangrijke rol gespeeld, omdat het, onder de leiding van Berlage en Van den Bosch, steeds gebleven is een ernstige kunstnijverheid-onderneming en omdat het als zoodanig gedurende al de jaren van zijn bestaan een krachtige propaganda heeft gevoerd voor de beginselen der moderne kunstnijverheidbeweging. Eerste gevolg van het uittreden der medewerkers van ‘'t Binnenhuis’ was het in elkaar storten van de onderneming ‘Amstelhoek’. De directeur Hoeker van ‘Amstelhoek’
| |
[pagina t.o. 92]
[p. t.o. 92] | |
H.P. BERLAGE Nzn. Vergaderzaal uitgevoerd in Eikenhout door ‘'t Binnenhuis’, te Amsterdam.
| |
[pagina t.o. 93]
[p. t.o. 93] | |
Goudleder voor de vergaderzaal; ontwerp H.P. BERLAGE Nzn.
uitgevoerd voor ‘'t Binnenhuis’ door JAN MENSING.
| |
| |
was tevens directeur van ‘'t Binnenhuis’ en kon als zoodanig natuurlijk ‘Amstelhoek’ niet uit ‘'t Binnenhuis’ doen uittreden. De voornaamste leden van ‘Amstelhoek’, Eisenloeffel en Penaat echter traden wél uit en waren dus wel genoodzaakt ook ‘Amstelhoek’ te verlaten. Na eenige jaren van zoeken vonden zij mogelijkheid een nieuwe, eveneens op meer zakelijken grondslag gevestigde onderneming te slichten. Onder directie van W.F.H. de Blécourt werd opgericht de Vennootschap ‘de Woning’, die thans evenals ‘'t Binnenhuis’ een ook in het buitenland gevestigden naam heeft en die zich vooral toelegt op een krachtige exploitatie van het door Eisenloeffel ontworpen metaalwerk en de meubelen van W. Penaat.
W. KUIT: Teekening voor Tapijt.
Naast deze twee groote kunstnijverheid-ondernemingen, zijn in den loop der jaren een aantal kleinere ontstaan, waarvan sommige zich op algemeen, andere op meer speciaal gebied bewegen.
Zoo bestaat te Amsterdam een bloeiende onderneming onder leiding van Mejuffrouw Marg. Verwey, die zich uitsluitend bezig houdt met textiele kunst en een soortgelijke onderneming te Arnhem, ‘'t Spinnewiel’ onder de zeer bekwame leiding der dames van Reesema en Nierstrasz. Zoo heeft zich ook tot een onderneming van beteekenis weten op te werken de aardewerkfabriek van Willem Brouwer te Leiderdorp, mét ‘Amstelhoek’ een der eerste moderne aardewerkfabrieken, enz. enz. Dan zijn er natuurlijk nog een groot aantal kunstenaars die in dienst zijn bij gewone fabrikanten en andere, die geheel voor eigen rekening werken zonder veel hulpkrachten.
De ontwikkeling en beteekenis in de moderne beweging van al die verschillende kunstenaars zullen wij later, in de bespreking der tentoonstelling, eenigszins nader, zij 't ook in het kort aangeven. Omtrent de algemeene ontwikkeling kan nog het volgende worden gezegd:
| |
| |
Kort vóór de oprichting van ‘'t Binnenhuis’ stond men nog vrij algemeen op het standpunt, dat de weg die de moderne kunstnijverheidbeweging had te gaan, in het algemeen zou loopen ‘terug naar het handwerk’. De boven besproken Gothische elementen werden nog druk gehanteerd, er werd nog allerwege hevig geschermd met de woorden ‘constructie’ en ‘constructief’ zonder dat men er aan dacht dat de nieuwe technieken juist zooveel andere constructies hadden mogelijk gemaakt. En men werkte dan ook met zeer zware constructiedeelen en, - waar dat constructie-principe samen gaat met het andere principe dat zich tegen alle, niet voor de hand liggende versiering verzet -, men gebruikte liefst het materiaal in eenigszins ruwen en groven vorm. Alleen de zuivere ‘sierkunstenaars’, onder aanvoering van Lebeau, legden zich toe op een allerfijnst uitgewerkte ornamenteerkunst, waarin het echter vrijwel alleen Lebeau zelf gelukte iets van blijvende beteekenis te presteeren.
Het was voor het eerst op een in 1901 door het Genootschap Architectura et Amicitia te Amsterdam georganiseerde tentoonstelling, dat er een andere richting viel waar te nemen en wel in de eerste plaats in de inzending van ‘Amstelhoek’ dat een door W. Penaat en Jan Eisenloeffel ontworpen kamer exposeerde. Hoewel deze geheele kamer van een ruwheid was, die thans niet meer te dulden zou zijn, hoewel er in vele détails nog zeer gezondigd werd tegen wat wij nu als zuiverder moderne begrippen hebben leeren verstaan, was toch in deze inzending te zien een begin van rekening houden met veranderde, meer moderne omstandigheden. Wel heel erg in 't ruwe, maar 't was er toch.
En van dien tijd af begint de ommekeer zich bij meerderen te laten gelden. In onderlinge gesprekken worden meeningen verkondigd en stellingen verdedigd, die voorspellen een algemeene omwenteling, en de op die wijze zich aankondigende inzichten beginnen meer en meer in de praktijk tot uiting te komen, in gebouwen, in meubelen, in metaal en aardewerk, enz. Men gaat zijn aandacht en belangstelling wijden aan de moderne technieken en aan de door die technieken geschapen mogelijkheden. Zelfs zij die tot dan toe getracht hadden Phoenicische en Egyptische elementen toe te passen, en te moderniseeren, gaan over tot het zoeken van nieuwe, meer met den tijd verwante elementen. En zoo ontstaat eindelijk een in waarheid moderne beweging, een beweging die zich richt naar een nieuwen stijl, welke ontstaan zal uit de in den loop des tijds veranderde en nieuw ontstane omstandigheden.
Het spreekt van zelf, dat het in de enkele jaren, die sedert verloopen zijn, nog niet mogelijk geweest is, veel in die richting te doen. Immers, is het op zich zelf al een zware opgaaf een geheel nieuw vormensysteem te
| |
| |
moeten scheppen, te moeilijker nog wordt dat, wanneer de geestelijke en de materieele bazes, waarop dat systeem moet worden opgebouwd, nog ten eenenmale niet te bepalen zijn.
M.D. RENSSEN: Teekening voor Tapijt.
Er is nog in het minst niet vast te stellen welke de eerstvolgende standaardvorm zal zijn die de thans zoo snel en intens gaande evolutie in het maatschappelijk leven ons zal brengen. En wat betreft de nieuwe technieken en materialen waarmee rekening gehouden moet worden, wel, zij komen alle maar bij stukjes en beetjes, en telkens verschijnt er weer iets, dat omvergooit, wat voorgoed scheen vast te staan. Iederen dag bijna leert ons, dat ons welen van gisteren slechts was half, verkeerd, of niet weten. Een man die in het ijzer het bouwmateriaal der toekomst heeft gezien, en die zijn gansche leven heeft besteed om voor dat materiaal het juiste vormsysteem te vinden, ineens moet hij komen tot het wanhopig makende inzicht, dat hij zijn leven onnut heeft besteed, omdat niet het ijzer maar de combinatie van ijzer en beton het materiaal is, waaruit het nieuwe vormensysteem zal groeien. En ook, die dat aanneemt, is niet zeker, want morgen blijkt, dat ook het gewapend beton niet, maar het ongewapende (Edison) of iets anders het materiaal der toekomst is. Men heeft geen enkel positief houvast, waarvan men bij zijn werk kan uitgaan. En zoo is het werk van den technischen kunst-beoefenaar van thans wel ten volle weer een kunstwerk, omdat hij, wil hij zijn werk goed doen, in zijn geest alleen kan zoeken het punt, waarheen hij zich heeft te richten, omdat hij alleen in zich zelven kan vinden waarheen de weg loopt die hij moet gaan, omdat hij dus moet zijn ziener, profeet. Nu wil niet gezegd zijn, dat alle Hollandsche architekten en kunstnijveren van beteekenis ook zieners zijn. Maar enkele zijn er die een eenigszins duidelijke voorstelling hebben van de bedoeling die hun werken in
| |
| |
onzen tijd moet hebben, die zich ongeveer een weg hebben vastgesteld welken zij willen volgen. Zij zijn de voorgangers, die de groote bent van minder zekeren, minder sterken, minder bewusten met zich mede trekken. Maar ook zij zijn niet in staat ineens een compleet vormensysteem te scheppen, ook zij vermogen slechts bij kleine stukjes, heel langzamerhand te vinden, enkele elementen, die een inleiding zijn tot het nieuwe vormensysteem, dat komen zal, tot den nieuwen stijl. Laat dus worden vastgesteld, dat wat thans wordt gemaakt, in Holland zoowel als in alle andere landen, niet behoort tot een zekeren ‘nieuwen stijl,’ maar dat het nog slechts is het begin van het zoeken haar een nieuwen stijl, bij welk zoeken een enkele maal reeds gevonden worden elementen, die waarschijnlijk in een komenden nieuwen stijl zullen zijn begrepen.
SAM. JESSURUN DE MESQUITA.
Met kleuren bedrukte stof.
Tafelkleedje.
Waar vele der Hollandsche werkers streven naar een plan, zoo hoog als in het bovenstaande aangegeven, daar kan het geen verwondering wekken dat in hun werk niet te vinden is een toegeven aan oppervlakkige charme, dat het weerspiegelt de hooge ernst; waarmee het werd geconcipieerd. Inderdaad lijkt het meeste Hollandsche werk van een strakheid, van een eenvoud, van een soberheid, die het wel eens moeilijk maken er sympathie voor te wekken in ruimeren kring. En het is daarom dan ook noodzakelijk, dat men geheel doorgedrongen is in de beteekenis en de bedoeling van dat werk om het volkomen te kunnen waardeeren en om de schoonheid ervan te kunnen begrijpen. O, de Hollanders kennen ook wel rijkdom en weelde en zij voelen ook wel de charme daarvan. Maar daarom is juist nog te mooier
| |
[pagina t.o. 96]
[p. t.o. 96] | |
H.J.M. WALENKAMP. Eetkamer uitgevoerd in Mahoniehout door ‘'t Modelhuis’, te Amsterdam.
| |
| |
de sterke ingehoudenheid, waarmee zij een ding maken, opdat het voldoen zal, niet aan de oppervlakkige waardeering, die slechts den buitenkant wil zien en daarmee zich tevreden stelt, maar aan het diepere mooi-vinden, dat wordt bepaald door het willen begrijpen van het hoe en waarom, dat zich afvraagt wat de beteekenis is van het gemaakte voor de toekomst, welk belang het heeft voor een nieuwe komende kultuur.
Hoe zwaar die ingehoudenheid valt, blijkt ook in Holland, waar er zijn, zelfs van de zeer goeden, die zich laten verleiden tot spelen met kleurtjes en grillige of rijke vormpjes, met geen ander doel dan een direct ontstaande bekoring te wekken. Vooral sterk is dat in de keramische kunst, omdat daarin zoo heerlijk te spelen valt met de tallooze en bijna niet te voorziene schakeeringen welke in den oven uit zekere scheikundige verbindingen ontstaan. Na het bakken komen er dan voor den dag produkten, die de kostelijkste zacht in elkaar overvloeiende of ook wel scherp tegen elkaar staande kleurenverbindingen vertoonen, nog opgeluisterd door felle glanzen als van metaal. Zeker, er is een charme in deze en soortgelijke dingen, maar het is de oppervlakkige charme van oogenblikkelijke oogengestreeldheid. Bij dieper beschouwen beseft men, dat dit geen meesterwerk is, want de schoonheid is ontstaan toevallig, niet zóóals de maker het wilde, zoo als hij vooruit wist dat het worden zou. En dit is juist wat het eerst en het meest noodig is, dat men vooraf precies wete hoe het worden zal wat men maakt, en dat het goed worde. Niets mag worden overgelaten aan toevalligheden. Want kan daardoor ook al schoonheid ontstaan, het is een schoonheid van den tweeden rang, een schoonheid zonder bewuste kracht, zonder sterkte. Ook de schoonheid die ontstaat door opsiering met bijkomstige materialen of technieken. Er is niets tégen, een meubel te versieren met snijwerk of een metalen pot met émail of schitterende steenen. Wanneer slechts dat meubel of die pot op zich zelf schoon zijn, d.w.z. wanneer hunne vormen schoon zijn en wanneer niet de tweede rangs versierende schoonheid moet dienen om een gebrek aan eerste rangs schoonheid, d.i. aan schoonheid van vorm, te maskeeren.
Wij zouden die eerste rangs schoonheid kunnen noemen de architektonische, de andere de picturale schoonheid. En die picturale schoonheid in de technische kunsten komt naar voren overal daar waar het juist de schilders zijn, die zich met het maken van gebruiksvoorwerpen bezig houden. Omdat zij niet kennen de eischen van materiaal, bestemming en techniek en omdat zij zien met schildersoogen, d.w.z. met oogen die zich laten vangen door kleur en kleurenwerking.
Maar juist de architechtonische schoonheid in onzen tijd, waarin moet gegaan worden den weg naar een stijl, d.i. een vormensysteem, juist de architektonische schoonheid is thans waarnaar wij hebben te zoeken, des- | |
| |
noods met opofferingen van picturale schoonheden. En 't is daarom ook een geluk, dat de kunstnijverheid in Holland langzamerhand meer en meer is overgegaan uit de handen der schilders in die van architekten en vakbeoefenaars. Zooals reeds gezegd zijn een groot aantal architekten zich meer gaan bezig houden, behalve met bouwkunde ook met bouwkunst, en daarbij zijn vele hunner ook begonnen aan wat toch eigenlijk tot hun werk behoort, de inrichting der woning en het maken van alles wat daarbij noodig is. Bovendien zijn zij, die niet anders doen dan gebruiksvoorwerpen maken, zich gaan vormen tot technisch bekwame beoefenaars van hun vak. Het zijn geen schilders meer die een meubel of een vaas of een trekpot of een boekband, enz. teekenen, het zijn meubelmakers of pottenbakkers of metaalbewerkers of boekbinders, enz. Wel hebben zich sommige dezer later in hun werk weer meer schilders dan technici getoond, maar uit de groote meerderheid heeft zich toch gevormd een kern van menschen, die welbewust, wetend wat zij willen niet alleen, maar ook wat zij moeten willen, bezig zijn voor te bereiden een nieuwen stijl, opdat, wanneer ‘de tijden zullen vervuld zijn’ er een bazis is, waarop die nieuwe stijl kan worden gebouwd.
En zoo is er in Holland in de technische kunsten heel veel, dat nog wijst op zoeken natuurlijk, veel ook, dat blijk geeft van dwalen en verkeerd begrijpen, maar ook is er reeds, en ja ook dat mag wel genoemd worden, iets, dat een voorspelling is van een nieuwe kunst.
(Wordt voortgezet).
T. Landré.
|
|