Onze Kunst. Jaargang 9
(1910)– [tijdschrift] Onze Kunst. Geïllustreerd maandschrift voor beeldende en decoratieve kunsten– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 33]
| |||||||||||||||||
Enkele werken van David Teniers IIIIVan de 18e tot het einde der 19e eeuw, was de stamboom van de familie Teniers ten eenenmale onbekend. De roem van David Teniers, den tweeden van dien naam, gemeenlijk den Jongere genaamd, om hem van zijn vader te onderscheiden, had gaandeweg die van zijn talrijke naamgenooten overschaduwd. Vele hunner waren in hun tijd zeer gewaardeerde schilders geweest. Alle herinnering aan hun namen en werken was echter vergaan in het zorgeloos aandenken der volgende geslachten. Werd David Teniers I, de Oudere, ook al genoemd, - de vader van den grooten man der dynastie, en Abraham Teniers zijn broeder, - nergens vinden we melding gemaakt van de beide Juliaans Teniers, noch van de overige Teniersen, van de zijtakken, evenmin als van de afstammelingen van de hoofdlijn. Wat is er van hun werken geworden? Onder welke toeschrijvingen gaan heden schuil, die welke tot nu toe nog niet zijn vernietigd? Waarschijnlijk wordt het grootste aantal er van aan David II gegeven, om de hooge prijzen, die door zijn stukken op verkoopingen en bij opkoopers werden gehaald. Het toeval, bij het doorsnuffelen van oude archieven, het ontcijferen van oude inschriften, heeft op een schoonen dag onze oudheidkundigen weer op het spoor der vergeten Teniersen gebracht en deze hebben vooral op den voorgrond doen treden dat er in 't verloop van een eeuw ongeveer, minstens genomen acht leden der familie Teniers den traditioneelen voornaam van David hebben gedragen. Een hunner, David III, de oudste zoon van David II, zou uit deze op nieuw gewekte belangstelling vooral voordeel trekken. Niet enkel was het aan de snuffelaars bekend dat hij een schilder van talent was, dat hij succes had gehad met een eigenaardig soort arbeid, waarmee hij zich van zijn vader | |||||||||||||||||
[pagina 34]
| |||||||||||||||||
onderscheidde, doch tegelijkertijd werden er nog verscheidene andere bizonderheden van zijn loopbaan aan het licht gebracht. Minutieus gedocumenteerde werken, welke in hun gevolgtrekkingen overeen stemden en geteekend waren door geleerden, wier meening als gezaghebbend gold, kenden hem gaandeweg weer een plaats toe in den burgerlijken stand, gaven hem een levensgeschiedenis weder en stelden het uitgangspunt voor den katalogus zijner werken vast. Zelfs bezat hij zijn vóor- en zijn tegenstanders. In 1864 was er, door tusschenkomst van Ridder de Burbure, een belangrijk handschrift in de Antwerpsche archieven neergelegd. Dit bestond uit een handboek of familieregister, eerst, gedurende verscheiden jaren, bijgehouden door David Teniers III, en vervolgens voortgezet door zijn weduwe Anna Maria Bonnarens, die weldra met Ridder van Goethem op nieuw in den echt treden zou. Later heeft de tweede zoon van David III en Anna Maria Dominicus Melchior Ignatius (Inachus) Teniers, R.C. Priester, aan 't Handboek ettelijke bizonderheden toegevoegd aangaande zijn eigen zaken en die welke hij voor zijn oudsten broeder, die in Portugal woonde, in onze gewesten behartigde. Laten we al van den aanvang aan opmerken dat deze vierde David Teniers, in, tegenspraak met eenige, en heden algemeen aangenomen aanwijzingen, geenszins 't beroep van schilder uitoefende, doch koopman was, vennoot van een anderen Vlaming ten name van Praet, voor den invoer van suiker in Europa en dat hij als vrijgezel te Lissabon stierf, na 't opmaken van een testament, waarvan het. handschrift is terug gevonden. Door deze handeling van zijn laatsten wil, benoemde David II zijn compagnon tot universeelen erfgenaam en bestemde belangrijke legaten ten bate van zijn broeder, den R C. Priester Melchior-Inachus, van zijn zuster Clara Eugenia, Begijn te Mechelen, van zijn halfbroeder van moederskant, van Goethem, en zijn neven Albrecht, de zoons van zijn zuster Isabella, waarvan éen, zijn petekind, bij hem naar Portugal was gekomen en in de zaak van de firma van Praet en Co getreden was. De stervende was overigens niet in gebreke gebleven om giften, vrij van successierechten, ten bate van talrijke vrome instellingen te doen, terwijl hij tegelijkertijd gouden munten naliet aan zijn drie mannelijke en vijf vrouwelijke dienstboden. Tevens vermaakte hij, uitsluitend aan zijn naaste erven, de geheele nalatenschap, die hij van zijn moeder meegekregen had en benamelijk de schilderwerken, die in zijn aandeel begrepen waren geweest. Deze kunstwerken zijn bijgevolg niet te Lissabon gebleven, waarheen ze hoogstwaarschijnlijk zelfs nooit waren gebracht. In tegenspraak met de beweringen van zekere schrijvers, zou het dus verloren moeite zijn om ze daar te gaan zoeken. | |||||||||||||||||
[pagina 35]
| |||||||||||||||||
Het Handboek, evenals het meerendeel van dergelijke bescheiden, behelst bijna uitsluitend boedelbeschrijvingen, betrekking hebbend op vaste goederen en eigendommen, effecten, obligaties, aan- en verkoop van onroerende goederen, huur- en pachtcontracten of documenten in betrekking staande tot belangrijke familiegebeurtenissen als huwelijk, geboorte, doop, overlijden, enz. Data en bizondere omstandigheden, vinden we overal als bijloopig vermeld. Het is bijna uitsluitend in 't Vlaamsch opgesteld. DAVID TENIERS Junior (III): Het Leven van St. Jozef.
(Kerk van Perck). Hier en daar heeft David III er enkele bizonderheden ingelascht, die betrekking hebben op bestelling of verkoop van schilderijen! Andere aanwijzingen Van zijn hand van denzelfden aard, werden teruggevonden in de familie papieren die nog heden onder berusting zijn van een afstammeling der hertrouwde weduwe, Ridder O. Schellekens te Dendermonde. Bij de lezing van het Antwerpsche handschrift, valt het eerst het licht op de figuur van David III, verschillende inlichtingen, die weer uit 't duister opdoemden, deden gaandeweg weer een personnage op den voorgrond treden, wiens belangrijkheid verrassend scheen, tegenover de totale vergetelheid, waarin hij- was gevallten en thans, nu we in staat zijn geweest om er verschillende détails van te preciseeren, vatten we een en ander in korte trekken samen.
David III, de oudste 20011 van David Teniers II en van zijn eerste vrouw Anna Breughel, dochter van den schilder Jan alias den Vloeren Breughel, werd | |||||||||||||||||
[pagina 36]
| |||||||||||||||||
den 10en Juli 1638 te Antwerpen geboren. Zijn peet was Helena Fourment, Rubens' tweede vrouw. De geregelde en langdurige betrekkingen tusschen de beide eerste generaties der Teniersen en de familie Rubens, zijn gezin en zijn leerlingen, verklaren voldoende deze keus; Anna Breughel, de moeder van de jonggeborene, was de pupille van Rubens geweest en de Meester hadhaar huwelijk bijgewoond. Bij de geboorte van zijn eerste kind was David Teniers II acht en twintig. Sedert zes jaren had het St-Lucasgilde te Antwerpen hem als Meester opgenomen en sloeg hij met vertrouwen den weg in naar 't fortuin. Op dat tijdstip was Antonie van Dyck reeds zeven jaren geleden gestorven en zou de reeds oud geworden Rubens twee jaren later verscheiden. Heel de Europeesche erfenis van glorie door deze meesters nagelaten, verviel dus aan Teniers, als den laatsten vertegenwoordiger der beroemde Antwerpsche school. De alleenstaande minachting van Lodewijk XIV, vermocht geen tegenwicht te vormen tegen dit succes! Weldra zou de gunst van Leopold Willem, landvoogd der Nederlanden, David II naar Brussel roepen. Tot hofschilder van den Aartshertog benoemd, conservateur van zijn schilderijen cabinet en waardigheidsbekleder aan zijn hof, kwam de kunstenaar zich te Brussel vestigen. Op een terrein, in de nabijheid van 't slot Ravenstein, dichtbij 't Paleis, liet hij zich een prachtige woning bouwen, onderhield schitterende betrekkingen met den adel en de rijksgrooten, voerde een wijdsch en voorspoedig leven en, evenals Rubens en van Dyck, droomde hij zelfs van een vleienden adelijken titel, in afwachting waarvan hij zich bij voorbaat met verschillende wapenschilden tooide! De zeven kinderen, hem door Anna Breughel geschonken, beleefden een gelukkige jeugd. De oudste, David III, had zijn 18de jaar bereikt, toen zijn uitgeputte moeder in 1656 bezweek. In den aanvang voor den geestelijken stand bestemd, had het kind, spelend tusschen de leerlingen en helpers van zijn vader, als van zelf teekenen en schilderen geleerd. En een aangenaam teekentalent, zou hem zeker in den geestelijken staat niet geschaad hebben, maar weldra gaf hij van zulke buitengewone gaven blijk, dat hij de geregelde hulp werd van zijn vader en met hem samen kartons voor tapijten vervaardigde, waarvoor de bestellingen in menigte toevloeiden en die een der bronnen waren voor de welvaart, die in de woning heerschte. Toen scheen het als vanzelf sprekend dat hij van de geestelijke loopbaan afzag, waarheen hij zich trouwens nimmer door een onweerstaanbare roeping aangetrokken had gevoeld. Men behoeft zich niet te verwonderen over deze samenwerking, noch over 't ongegeneerde waarmee omtrent dit tijdstip, schilderwerken werden uitgevoerd. Het schijnt inderdaad wel dat er geen analogieën kunnen worden | |||||||||||||||||
[pagina 37]
| |||||||||||||||||
getrokken tusschen de wijze waarop de Vlaamsche schilders der 17e eeuw hun beroep opvatten en die waarop onze huidige meesters hun loopbaan vervolgen.
DAVID TENIERS Junior (III): De H. Familie.
(Kerk van Peuthy). Onze kunstenaars zijn de officianten bij een soort eeredienst, waarvan de kunst om de kunst de godheid schijnt te zijn. Ze willen niet den schijn aannemen van neer te dalen tot mercantiele bijgedachten. Zij die zich leenen tot een al te gemakkelijk behaald, geldelijk succes, verliezen hun aanzien bij hun kunstbroeders! In de hedendaagsche ateliers kan men zich geen voorstelling meer maken van vrucht afwerpende samenwerkingen tusschen verschillende kunstenaars, noch van de reusachtige ondernemingen | |||||||||||||||||
[pagina 38]
| |||||||||||||||||
die vroeger gezamenlijk tusschen twee of meer artisten op touw werden gezet. De elkaar onophoudelijk opvolgende tentoonstellingen, het gemak van mechanische reproductie, vleien voldoende hun gevoel van eigenwaarde als kunstenaar, het individualisme ontwikkelt zich meer en meer en elk wil een zuivere, op zich zelf staande figuur worden. Eertijds versmaadde zelfs een Rubens het niet, om bestellingen aan te nemen van alle soort en tegen alle prijzen! Zijn werkplaats leverde al wat men maar kon verlangen, met inbegrip van les pages de facture, waarin de patroon echter zelf nooit de hand gehad had en welke hij ook nooit ondertekende. Hetzelfde was het geval bij anderen en ook bij Teniers. Naast zijjne, met groote opmerkingsgave bestudeerde stukken en levendige techniek, waarin hij vooral uitmuntte, leverde hij cartons voor tapijten, portretten, decoratieve paneelen, in 't kort al wat tot zijn vak behoorde, die onder zijn oppertoezicht, volgens zijn schetsen en aanwijzingen werden uitgevoerd door zijn helpers en leerlingen, waartoe de bedienden van zijn gezin natuurlijk ook behoorden! En voor een beetje karige klanten, de gaande en komende man, waar 't minder op aankwam, aarzelde men niet om reeds gebruikte elementen aan te wenden, fragmenten van composities die aan elders waren ontleend en op prijs gesteld, details die eenvoudig door de een of anderen knoeier of paletjongen waren gecopieerd. Onze musea hangen vol met dergelijke oude schilderijen, uit de een of andere school, die uit allerhande andere stukken zijn samengeflanst en geenszins de ontleeningen verhullen waaraan ze hun aanzijn danken. Het tweede huwlijk van David II, - die slechts gedurende enkele maanden weduwenaar bleef, - met Isabella de Fren, eene vrouw van goede geboorte, dochter van den secretaris van den Opperheemraad van Brabant, kleindochter van de aartshertogin Infante Isabella, aan ettelijke aanzienlijke geslachten vermaagschapt, streelde de ijdelheid van den kunstenaar, die door zijn officieele bedieningen, dagelijks in aanraking met de hofwereld werd gebracht. De gunst der grooten strekte zich ook uit tot zijn gezin en aan de vier kinderen uit deze tweede vereeniging geboren, wist David II, evenals aan die uit het eerste bed, invloedrijke peetvaders en aanzienlijke peetemoeien te verzekeren. Op den leeftijd van 22 jaar, werd David III door zijn vader naar Madrid gezonden, waar hij zijn kunstenaarsopvoeding voltooien zou. Een uit Spanje afkomstige brief riep hem ongetwijfeld daarheen om zekere werken uit te voeren. Hij vertrok den 26sten April 1661, voorzien van de meest vleiende aanbevelingsbrieven, o.a. met een brief van den aartshertog Leopold-Willem voor den koning van Spanje. David II liet het zijn zoon ginds aan niets ontbreken. Na hem van 't noodige voor de reis te hebben voorzien, deed | |||||||||||||||||
[pagina 39]
| |||||||||||||||||
hij hem nog meer toekomen voor rijke stoffen om zich te kleeden en al het benoodigde tot het prepareeren van kartons voor tapijlen. DAVID TENIERS Junior (III): De H. Dominicus ontvangt den Rozenkrans.
(Kerk van Perck). Te Madrid maakte David III verscheiden modellen voor de wevers gereed en schilderde portretten van verscheiden groote hanzen en adellijke heeren, behoorend tot de aristocratie van 't land. Heeft hij er de voorlichting van den een of anderen meester genoten? Velasquez was juist gestorven. Heeft de jeugdige meester zich tot de schilderwerken van dezen bepaald? Heeft hij nog andere werkplaatsen bezocht en welke? Ziehier evenzoovele onopgeloste vragen, die nog door geen enkele conjectuur toegelicht zijn. Het schijnt evenwel dat de in Spanje uitgevoerde werken weldra den roem van den kunstenaar bevestigden, aangezien hij twee jaar later, bij zijn terugkeer naar Brussel, den eeretitel van ‘Gentilhomme de l'Artillerie de Sa Majesté’ ontving, en verschillende portretten van hooggeplaatste personen werden hem aldaar besteldGa naar voetnoot(1). Eindelijk werd de gunst om door zijn raad voorgelicht te worden en als leerling in zijn werkplaats te worden opgenomen door tusschenkomst der meest invloedrijke aanbevelingen door vele jeugdige Spanjaarden of Vlamingen gezocht, wier namen, enkele er van ten minste, voor ons bewaard zijn gebleven. Het schijnt dat David Teniers III, een aardige, goeie jongen, te oordeelen ten minste naar de sympathieën, die hij wist te verwerven en te behouden, blijk had gegeven van een vroegrijp talent. Volgens een geschrift van zijn hand, had hij reeds vóor zijn Spaansche reis in 1661, een aanzienlijk aantal decoratieve paneelen uitgevoerd, kartons | |||||||||||||||||
[pagina 40]
| |||||||||||||||||
voor tapijten, copieën naar meesterwerken, o.a. naar den Samson van van Dyck in het Museum te Weenen. Uit een rechtsdocument vernemen wij dat deze copie geschilderd was in samenwerking met David II en David III, hebbende deze laatste het grootste aandeel in deze werken gehad. Ze bevinden zich tegenwoordig te Dendermonde bij den heer O. Schellekens. David III had tevens, volgens de bestelling van een zekeren Deliano, de portretten geschilderd van: ‘S.A. le Prince Cardinal, de S.A. Don Juan et du Duc d'Albe’ te paard en levensgroot, tegen een achtergrond door van der Meulen geschilderd. Eindelijk, altijd omtrent denzelfden tijd, vervaardigde hij een stuk, voorstellend Het Leven van St Jozef, voor Mevrouw Christyn, de schoonmoeder van den graaf van Ribeaucourt. Het werk bevindt zich thans nog in de dorpskerk te Perck, waarvoor het besteld was. De prijs die hiervoor aan den kunstenaar werd betaald, diende ter bestrijding zijner uitrusting toen hij naar Madrid vertrok. Van hetzelfde jaar dagteekent een stuk in een kerk in de buurt van Peuthy, een H. Familie met de volledige handteekening ‘David Teniers, Junior, fecit 1660’. Bij zijn terugkomst uit Spanje, keerde David ongetwijfeld weder onder het ouderlijk dak terug. Hij schijnt er in elk geval enkele jaren in goede verstandhouding met zijn stiefmoeder te hebben geleefd. Hij had zich niet vijandig betoond tegenover 't al te haastige tweede huwelijk van zijn vader en had die plechtigheid als getuige bijgewoond. Niettemin deden zich weldra moeilijkheden, ten gevolge van geldkwesties voor. David II ontzag zich niet om zijn zoon de te zijnen gunste gedane geldelijke opofferingen te verwijten, allereerst voor zijn kostbare opvoeding en daarna voor zijn reis naar Madrid. Er ontstonden allerhande verwikkelingen, geeischte en geleverde afrekeningen en een moeizame liquidatie van de nalatenschap van Anna Breughel, tusschen den hertrouwden vader en de kinderen der overleden vrouw, een voorlooper van het onverkwikkelijke proces, dat na den dood der tweede vrouw van David Teniers in 1686, plaats zou grijpen tusschen den vader en zijn kinderen uit de beide huwelijken en dat bijna het heele gezin te gronde zou richten. David III had in Juli 1671, de successie van zijn moeder geliquideerd en den 4en Augustus daarop volgende, trad hij te Dendermonde in den echt met Anna Maria Bonnarens, eenig kind van den reeds overleden Jost Bonnarens en diens echtgenoote Johanna van Calendries. David II, de vader van den bruidegom en Jan Erasmus Quellinus, echtgenoot zijner zuster, waren de getuigen bij zijn huwelijk. Het schijnt dat Anna Maria, zelfs nadat ze uit haar geboorteplaats was vertrokken en naar Brussel gegaan, zich nimmer geheel heeft weten te | |||||||||||||||||
[pagina 41]
| |||||||||||||||||
onttrekken aan de voogdij harer moeder, een bekwame doch heerschzuchtige vrouw, van wie enkele handboeken ons rekeningen en inventarissen bewaard hebben, alle in een kloek en regelmatig geschrift geschreven. Een klein portretje, geteekend door David Teniers (II) (Verzameling van Ridder Schellekens te Dendermonde) stelt haar als goudweegster voor en voorzeker heeft ze deze houding en de accessoires die hier, een beetje ondeugend, zijn bijgevoegd aan haar administratieve eigenschappen te danken. Ieder jaar teekende haar schoonzoon David III haar rekeningenboekje af, waarin ze rekening en verantwoording gaf van de ontvangsten en uitgaven door haar te Dendermonde voor het jonge huishouden gedaan. Na zijn huwelijk woonde David III te Brussel in een huis, dat hij waarschijnlijk van verwanten van moederszij, de Breughels, geërfd had, in de Hoogstraat, naast de Roepoort. Dáar werden zijn zes kinderen geboren, die alle, volgens de traditie der familie Teniers, door invloedrijke personnages ten doop werden gehouden. Den 28sten Januari 1675 werd hij als Meester te Brussel aangenomen en in het Gildeboek ingeschreven als David Teniers Junior. Sedert enkele jaren werd David II daarentegen in officieele bescheiden en familiepapieren, aangeduid als David Teniers Senior. Het is waarschijnlijk dat vader en zoon meer en meer hun samenwerking staakten, naarmate hun verhouding meer gespannen werd. David II was in 1662 eigenaar geworden van een buitengoed ‘de Drij Torens’ tusschen Perck en Peuthy bij Vilvoorde. Hij had het aangekocht van Rubens' weduwe Hélène Fourment en van haar tweeden man den Heer van Brouchoven van Bergeijck. Ik neig er toe om te veronderstellen, dat David II, eer hij eigenaar van deze kasteelhoeve werd, er als huurder gewoond had. Landschapstudies met mooie plekjes in de buurt van Vilvoorde, door hem onderteekend en gedateerd, zijn alle van vóor 1662. David III heeft vóor zijn reis naar Spanje in 1661 ongetwijfeld verblijf moeten houden in die buurt om er zijn godsdienstige stukken, die zich thans nog te Perck en Peuthy bevinden, te schilderen. Later, tusschen 1663 en 1671, den datum van zijn huwelijk, schijnt hij er te zijn teruggekeerd en er een bestelling te hebben gekregen voor de twee andere stukken een Temptatie van St Antonius, die thans nog in de kerk te Boort-Meerbeeck wordt bewaard en ‘David Teniers Junior fecit 1666’ is onderteekend en een tweede in de kerk te Perck St Dominicus, knielend voor de H. Maagd en het Kind, met dezelfde signatuur en hetzelfde jaartal.
David III overleed den 11den Februari 1685 te Brussel, in zijn huis in de Hoogstraat, zooals blijkt uit het Doodenregister in de Parochie van de Kapel. | |||||||||||||||||
[pagina 42]
| |||||||||||||||||
Hij werd in de kerk te Couwenberg begraven en door zijn vader David II tot in 1690 overleefd. Den 22sten Mei 1685 las men in de Haarlemsche Courant de volgende advertentie: ‘Tot Brussel sullen op Maendag den 4 Juny, en volgende dagen, in 't Huys van de heer Teniers de Jonge zalr. op de Hoog-straet, verkocht werden verscheyde uytstekende en konstige schilderyen, van de voornaemste Meesters, daer onder eenige Italiaense stucken, en verscheyde stucken van den overledene, mitsgaders Teken- en Printboeken, veel stucken Tapyt, Meubelen, etc. Van deze voortbrengselen van den overledene, is op heden geen enkel met zekerheid bekend. Van heel den arbeid, die David III gedurende de 14 jaren, die zijn huwelijk van zijn overlijden scheiden, heeft verricht, zijn er tot heden niet meer dan twee authentiek geïdentifleerde schilderijen overgebleven, - de kartons voor de tapijten reken ik hier niet bij, en deze waren op den verkoop, na zijn overlijden in Juni 1685 niet meer aanwezig. Het waren familieportretten, die er van te voren uitgehouden waren door de erfgenamen van den artist; ten eerste een groote groep, waar David III zich zelf heeft voorgesteld, met zijn jonge vrouw en hun drie oudste kinderen, en vervolgens het portret van Anna Maria Bonnarens, tot aan de lenden genomen en in een laag uitgesneden kleed. Dit portret bevindt zich op heden nog in hetzelfde huis, waarheen het model van den schilder, na haar weduwschap, naar Dendermonde verhuisde en welhaast hertrouwd, in 1727 ten tweeden male weduwe, en in den leeftijd van bijna 76 jaren stierf. De familiegroep, welke tot in 1840 onder de afstammelingen in de rechte lijn van Anna Maria en haar tweeden echtgenoot Ridder van Goethem bleef bewaard, ging vervolgens over in de verzameling Wuyts-van Campen te Antwerpen, een collectie die later aan de stad Lier werd vermaakt, waar ze een belangrijk aandeel vormt van dit zeer interessante kleine plaatselijke museum. Het andere portret berust tegenwoordig, langs den weg van herhaalde erflatingen; bij Mevrouw Parmentier, de weduwe van een achterkleinzoon van Anna Maria Bonnarens en Ridder van Goethem. Zou het aandachtig onderzoek dezer beide portretten en de vier kerkschilderingen, die de kern uitmaken van den katalogus van het werk van David Teniers III, ons niet vergunnen om langs den weg van vergelijking en voorzichtige deducties en met eenigen schijn van recht, hem nog andere anonyme stukken of andere van twijfelachtige attributie terug te geven, zooals die hier en daar in onze Musea en Galerijen worden bewaard? Ik veroorloof mij om dienaangaande veronderstellingen te wagen en er de aandacht van kenners op te vestigen. | |||||||||||||||||
[pagina 43]
| |||||||||||||||||
DAVID TENIERS Junior (III): Portret van Anna Maria Bonnarens, echtgenoote van den schilder.
(Verz. van Mevr. Parmentier, Dendermonde). | |||||||||||||||||
II.De vier godsdienstige voorstellingen van David III dragen allen een betrouwbaren datum. Het Leven van den H. Jozef te Perck en de H. Familie te Peuthy, zijn beide jeugdwerken, in 1660 uitgevoerd, eer de kunstenaar naar Madrid vertrok. In slechten staat van conservatie, door overschilderingen verminkt, leggen zij een duidelijk bewijs af voor den invloed dien van | |||||||||||||||||
[pagina 44]
| |||||||||||||||||
Dyck op hun auteur heeft uitgeoefend. Men voelt dat David III zich de kleuren en de werkwijze van van Dyck had eigen gemaakt. Zelfde type, zelfde handen, éenzelfde kleurenakkoord. En door een eigenaardige overeenkomst in temperament, heeft David III de kunst van van Dyck op dezelfde wijze gevoeld als de beginnende Murillo er den invloed van ondergaan had. Op die wél gecomponeerde, uiterst correct geschilderde stukken, heeft het harmonieus koloriet zekere teedere, mollige rondingen, van zacht blauw, gedragen rooskleur, gebroken wit, die zich in lief kozende arabesken slingeren om het middengedeelte van het doek te Peuthy en die ons niet zouden hebben verrast op het palet van den Meester van de Hemelvaart in den Louvre. Op het groote stuk te Perck, waar St. Jozef een mooie karakterkop vertoont, die als een portret geïndividualiseerd is, zien we drie geheel van een gescheiden tonen van blauw, - éen leiblauw, éen groenblauw en een bleu outremer, deze worden harmonisch gedragen door een achtergrond van oud goud en donkere rooskleur, ware vondsten van een hoogst begaafden kolorist. De beide andere stukken, van 1666 gedateerd, d.w.z. drie jaar na zijn terugkomst uit Spanje, verschillen onderling zeer veel van elkaar. De groote Verzoeking van St. Antonius (Kerk van St. Antonius de Eremijt te Boort-Meerbeek), is een streng, kloek stuk, geheel in duister bruin en blauw gehouden. Onder het half vergane vernis, is de pâte door schimmel aangetast, verwaterd door vocht en onherroepelijk bedorven. 't Stuk ziet er dof, droog, afgekorst en bros-gebarsten uit en vermag ons nog slechts in enkele onderdeelen belang in te boezemen. Den heilige ontbreekt het echter niet aan een zekere waardigheid in de houding, in zijn verachting voor de onuitgenoodigde bezoekster, een oude tooverkol, uit wier voorhoofd twee bundels lichtende stralen schieten. Kleine, naakte, halflijfs geziene jongetjes houden de een een wijnglas, de ander een pijp vast. Op den achtergrond ontwaren we een hutje, waarin zich fantastische verschijningen bewegen, de kroonlijst, de ruiten, zijn met hybridische wezentjes gevuld, elementalen, zooals de verbeelding der oude Vlamingen ze gaarne zag. Het tweede stuk te Perck integendeel, - een breed, laag paneel als een predella met héele kleine figuurtjes gevuld, toont opnieuw een smaak voor teedere harmonieën. (Het meet ongeveer 1.60 × 0.80). In een met wit marmer beschoten kerk, verschijnt de Maagd, die het kind draagt aan St. Dominicus en reikt hem den rozekrans. De heilige, met een zwarten mantel over zijn wit gewaad, knielt in het midden der compositie en een bovenaardsche groep lost uit tegen een wolken-achtergrond, waarboven cherubijntjes fladderen. Blauwe mantel, rozenroode gewaden, wit lijnwaad, teedere vleeschkleur, stemmen wonderwel overeen met de schitterende frischheid van de bloemen. Aan de andere zijde, vóor de lichte wand, ontwaren we een hond (domini | |||||||||||||||||
[pagina t.o. 44]
| |||||||||||||||||
ONBEKEND. (DAVID TENIERS III?): FAMILIEGROEP.
(Museum, Brussel). | |||||||||||||||||
[pagina 45]
| |||||||||||||||||
canis) die den aardschen bol nadert. Een groot gordijn, door een koord met eikels omhoog gehouden, vult den bovenhoek van 't doek. Dit gedrapeerde en opgehouden gordijn, maakte deel uit van de verzameling schildersaccessoires, die David III in zijn atelier had. We vinden het ook weer op zijn twee profane werken, de reeds gemelde portretten, welke tegenwoordig mét de copie van den Samson van van Dyck, het geheele authentieke aeuvre van den schilder uitmaken. De portret-groep in het Museum te Lier, is niet geteekend, evenmin als het portret van Anna Maria Bonnarens. Maar gelukkig voorziet de ononderbroken reeks van de akten van boedelscheiding en inventaris van de familie in dit verzuim, dat volstrekt niets buitengewoons is en des te meer verklaarbaar schijnt, omdat de stukken bestemd waren om het eigendom van den vervaardiger en zijn afstammelingen te blijven. De groep te Lier stelt, zooals ik reeds zeide, den schilder met zijn vrouw en hun drie oudste kinderen voor: David (IV), Melchior-Inachus en Clara. Te oordeelen naar den leeftijd der kinderen, moet het werk zeker van 1678 zijn, het jaar der geboorte van Clara-Eugenia, die als een klein kindje op moeders schoot is voorgesteld. Gebruik makend van een formule, waarvan hij niet de uitvinder was en waarop ik later terug zal komen, heeft David III de jonge vrouw midden op het doek gezet, met het eene kind op den schoot, een ander kind, dat tegen haar aanleunt en een derde staande aan haar rechterzij. Dit laatste is al als een kleine man gekleed, terwijl zijn jonger broertje op dien onbepaalden leeftijd, waarop moeders hen nog graag als heele kleine kindertjes kleeden, onder zijn mutsje nog een beetje 't kalme, zachte gezichtje van een meisje vertoont. De vader, evenals op vroegere composities, verschijnt heelemaal aan het uiteinde van het doek, bijna tegen de lijst aan en staande, zóo dat de tegenover hem hangende compositie zijn beeld weerkaatst, dat hij bezig is te schilderen. Jammer dat dit eigenaardig document niet het geluk heeft gehad van aan de beleedigingen van den tijd en der herstellers te ontkomen. Ten deele versleten, ten deele overschilderd, bladdert het hier en daar af en vertoont elders groote, doffe plekken. De onbetwistbare verdiensten van dit stuk, doen zich niet bij den eersten aanblik onderkennen, om den eersten eenigszins onaangenamen indruk te verdrijven, is er een zorgvuldig onderzoek en welwillende aandacht noodig. De groep van de jonge vrouw met de kinderen verheft zich, donker en dof, zwart en wit onder een breed gedrapeerd gordijn van antieke stof, dat boven een kolom is opgenomen. Een lang, smal uitzicht in de verte laat in een open dreef een landhuis zien, ongetwijfeld de ‘Drij Torens’ bij Perck, | |||||||||||||||||
[pagina 46]
| |||||||||||||||||
die David III, in zijn hoedanigheid van oudsten zoon zich vleien kon van zich eenmaal als familie-erfgoed ten deel te zien vallen. ONBEKENDE: DE FAMILIE GERBIER. Gravuur van Mac Ardell naar het schilderij, toebehoorende aan Mrs. Culling Hanbury, Badwell Park, Hatfield.
Ik vestig hier de aandacht, hoewel ik er later bij een vergelijking, die zich als van zelf opdringt, op terugkom, op de eigenaardige behandeling van de lippen, neusgaten en oogen, het ongegeneerde in de aanhechting der ronde, laag afhangende schouders, het sterk naar voren treden der trekken, den vorm en de wijze van behandeling van sommige handen, die bijna slaafs van Dyck schijnen te zijn nagevolgd, eindelijk de eigenaardige vleeschtonen, waarvan het modélé aan den schaduwkant door een scherpe lijn, een donkere streep is omgetrokken. Diezelfde bizonderheden vinden we weer op 't mooie portretje van Anna Maria Bonnarens, dat in veel beter slaat is en waarop men de karakteristieke, teerrose, sappige tonen weer schijnt te vinden van zijn allereerste kerkelijke stukken van 1660. Anna-Maria, die ons hier een weinig gerijpter voorkomt dan op het stuk van Lier, draagt hier een kapsel met breede bandeaux, dat haar minder goed | |||||||||||||||||
[pagina t.o. 46]
| |||||||||||||||||
DE FAMILIE VAN SIR BALTHASAR GERBIER.
(Verz. van Z.M. den Koning van Engeland, Windsor). | |||||||||||||||||
[pagina 47]
| |||||||||||||||||
staat dan de Sévigné-krulletjes op het eerste portret. Haar laag uitgesneden keurslijf laat om haar hals een aardig parelen snoertje zien en het granaatfluweel en rose satijn, dat haar bekleedt, doen haar schitterend teint van brunette, met mollige, rijp ontbloeide schouders, des te beter gelden. Deze twee stukken zijn zóo eigenaardig, dat het onmogelijk is om niet getroffen te worden door hun overeenkomst met een andere portrettengroep, waarvan de attributie nog onzeker is en die ik geneigd zou zijn om aan denzelfden kunstenaar te geven. Dit is de groep, die in 1891 door het museum te Brussel van den graaf de Ribeaucourt werd aangekocht, destijds onder het etiket van van Dyck, hoewel deze toeschrijving, onmiddellijk na den aankoop, door vele zaakkundigen werd betwist. De heer A.J. Wauters, in zijn opeenvolgende edities van den catalogus van 't museum en na de valschheid te hebben aangetoond van de toeschrijving van het werk aan van Dyck, werpt de meening op dat de schilder, dien hij voorloopig ‘le Maître de Ribeaucourt’ noemt, wel een Brusselaar van het midden der xviie eeuw kan zijn geweest; aan den anderen kant, heeft 't mij bij 't doorbladeren van de talrijke, aan Teniers en zijn laatste levensjaren gewijde studies, verrast om te constateeren, dat reeds de heer Nap. de PauwGa naar voetnoot(1) in een zeer gedocumenteerde studie, deze toenadering had geformuleerd en aangeduid had dat de groep van David III zeer dicht naderde bij het familieportret van Ribeaucourt. Deze omzichtige opinie, die eerbied betoonde voor de toeschrijving van het werk aan van Dyck, schijnt bijna onbemerkt voorbij te zijn gegaan. Ze was overigens maar zeer oppervlakkig opgesteld, zonder den steun van te vergelijken reproducties. De verschillende fotografische afbeeldingen die we hier geven, vertoonen, behalve een in 't oog vallende overeenkomst tusschen de composities in hun geheel en de een weinig eentonige, artificieele teekening van de gezichten, oogen, monden, neusgaten, schouders, handen enz. Het gebruik van dezelfde accessoires valt dadelijk in 't oog. Eindelijk biedt de vergelijking der schilderwerken onderling nog beslissender elementen, het zwart der kleederen, in tegenstelling met het bleeke vleesch, alles identiek hetzelfde procédé. Al dadelijk viel het in het oog, dat een deel der familiegroep van den Meester de Ribeaucourt bij de voorstelling van de vrouw van Sir Balthasar Gerbier met vier kinderen, op bijna slaafsche wijs een andere, door Rubens geschilderde groep weergaf. Deze groep werd door Rubens uitgevoerd naar de natuur in 1629 of 1630, toen hij als gezant naar Londen ging en de gast was van Gerbier, den agent van Karel I. Indien we ons dan herinneren dat in 1630, Antonie van Dyck, reeds het | |||||||||||||||||
[pagina 48]
| |||||||||||||||||
Italiaansche stadium van zijn loopbaan achter zich had, zouden we dan mogen aannemen dat hij zich nog nà dien datum met al de gespannen vlijt van een leerling en zelfs met de linksheid van een debutant, op het copieeren van een stuk van Rubens zou hebben toegelegd? Vergeten we niet dat van Dyck, na te Genua een serie prachtige portretten van een verblindende meesterschap te hebben geschilderd, in 1625 naar Antwerpen was terug gekeerd. Heel de plaatselijke aristocratie had daar voor hem gezeten, hij werd naar Brussel en den Haag ontboden, hij had zijn eerste reis naar Londen achter den rug, waar hij zich in 1632 voor goed zou vestigen. In 1634 bracht hij andermaal enkele maanden te Brussel door. Dat was het tijdstip waarop hij dikwijls Gerbier bezocht, die er zijn hoofdverblijf had gevestigd en tot in 1641 wonen zou. Hoe zou 't dus aan te nemen zijn dat op dat oogenblik van Dyck, geïnspireerd door 't werk van Rubens, dat Gerbier niet in gebreke was gebleven om met zijn meubelen en kunstvoorwerpen over te brengen, 't in zijn hoofd zou hebben gekregen om bij de uitvoering van een ander familieportret de schikking der lijnen en de waardebepaling der kleuren slaafs na te volgen? De verwarring schijnt ontstaan te zijn uit het feit dat er twee lezingen van de familiegroep Gerbier bestaan, het een, enkel voorstellend de middengroep (Verz. van Mrs Culling Hanbury, Badwell Park, Hatfield) - een stuk dat door Max Ardell is gegraveerd, het andere met. de wapenschilden van Sir Balthasar in de Kon. verzameling van het kasteel te Windsor. Men vindt er op, letterjijk gereproduceerd, de groep van de vrouw met de vier kinderen, doch de man aan de eene en vijf kinderen tusschen 5 en 11 jaar aan den anderen kant, zijn er door een andere hand bijgevoegd. De achtergrond stelt een open colonnade voor, gedeeltelijk gedrapeerd, met een smalle doorkijk in het vrije veld. Dit tweede stuk werd toegeschreven aan van Dyck, terwijl het eerste voor een oorspronkelijk werk van Rubens doorging. Op dit oogenblik is de Windsorgroep aan Rubens terug gegeven, doch enkel voor zoover het het middengedeelte van het stuk geldt, de omringende toevoegsels zijn van een onbekende hand (Max Rooses, Biographie nationale, P.P. Rubens, deel XXII, blz. 357). Het raadsel blijft altijd bestaan aangaande de omstandigheden waarin en waarom Gerbier dit stuk vergrooten deed. Zijn de aan de eerste compositie toegevoegde kinderen, de jongere zusjes en broertjes van die op de middengroep? Alle denkbeeld van verschil van leeftijd tusschen hen schijnt over 't hoofd te zijn gezien! De oudsten, voorgesteld als in de eerste kindsheid, zouden dus inderdaad ouder geweest zijn dan de vijf overigen, die van gelijken leeftijd of zelfs ouder schijnen te zijn dan de grootste op de hoofdgroep. Het kindje op schoot zou twaalf jaar hebben | |||||||||||||||||
[pagina 49]
| |||||||||||||||||
kunnen wezen op 't oogenblik dat de vijf later geborenen den leeftijd hadden die de tweede groep vertoont!
ONBEKEND. (DAVID TENIERS III?): Portret van Frederik van Marselaer.
Heer van Perck en Burgemeester van Brussel. (Museum, Brussel). Dit alles is nog niet opgehelderd en geen enkele aannemelijk hypothese tot heden dienaangaande voorgesteld. Gerbier was, zooals we weten, eigenlijk een soort avonturier. Waarschijnlijk was hij te Antwerpen geboren, schilder, teekenaar en hoveling van eenigszins verdacht allooi, die door verschillende bemoeiïngen de gunst van Karel I wist te verwerven en met Rubens bevriend raakte. Niettegenstaande zijn titel en zijn fortuin, sloeg hij als edelman echter een tamelijk erbarmelijk figuur en de houding zijner vrouw, was zeker ook niet de onberispelijke | |||||||||||||||||
[pagina 50]
| |||||||||||||||||
eener geboren ‘lady’! Rubens zelf die er zich mee had belast het portret van haar en haar vier kinderen te maken, schilderde haar door drie kinderen omringd, naakt tot aan de lendenen, op dezelfde wijze gegroepeerd als hij die zich in 1630 voor zijn Minerva gedacht had, die den Vrede beschermt tegen den Krijg (Londen, National Gallery). Zou het nu niet waarschijnlijk zijn dat Gerbier, gedurende zijn verblijf te Brussel, zijn familietafereel in de werkplaats van den een of anderen figuurschilder heeft doen completeeren, een, die met de levering van dergelijk min vereerend werk weinig inzat, wellicht bij dien zekeren Antonie Sallaert, aan wien de heer A.J. Wauters (Cat. van het Museum te Brussel) ook heeft gedacht of dien zekeren Thomas Willebrorts, gezegd Bosschaert, van wien de inventaris der familie Teniers een portretgroep vermeldt, voorstellend David II met zijn eerste vrouw? De meer uitgebreide voorstelling Van de galerij te Windsor, welke ongeveer een eeuw geleden te Haarlem aangekocht werd, was, dit schijnt niet twijfelachtig, te Brussel ‘bewerkt’. De kopie van het hoofddeel der compositie moet aldaar bewaard zijn gebleven en mijns inziens moet ze hervat zijn door David Teniers III, toen hij, een dertigtal jaren nadat Rubens dit model gecreërd had, de familiegroep van de Ribeaucourts schilderde, vermoedelijk onmiddellijk na zijn terugkeer uit Spanje, toen hij nog onder den invloed van het zwart en het grijs van Velasquez en diens navolgers stond. Men heeft veel geredetwist over de identiteit der personages die voor den schilder hebben geposeerd. De Heer Wauters heeft aangetoond dat hij niet kan aannemen dat de groep Pieter Christyn, zijn vrouw Maria van den Hove en hun kinderen moet voorstellen, waaronder dan Libert Christyn zou zijn geweest, wiens zoon later Marguerite de Ribeaucourt zou huwen. Andere schrijvers veronderstellen dat er hier sprake is van de familie van Ridder Hubert van Vilsteren, wiens achterkleindochter Libert Christyn de Ribeaucourt heeft gehuwd, den zoon van J.D. Ghristyn en Marguerite de Ribeaucourt. Opzoekingen dienaangaande zijn uiterst delikaat en moeizaam. Er is groote ijver, veel vrije tijd en de flair van een genealoog van beroep toe noodig! Doch de bloote aanblik der schildering geeft geenszins den indruk dat de schilder een aanzienlijke familie vóor zich heft gehad. Het doek vertoont geen enkel wapenschild, geen enkele aanwijzing aangaande den leeftijd der voorgestelde personen. Men zou veeleer meenen dat er hier sprake is van een zelfportret van een kunstenaar met zijn gezin. Cornelis de Vos heeft zich zelf op dezelfde manier geschilderd (Museum te Brussel). Een populair werk van David Teniers II, waarvan de plaatsnede zeer verspreid is, stelt | |||||||||||||||||
[pagina t.o. 50]
| |||||||||||||||||
ONBEKEND: FAMILIEGROEP.
(Pinacotheek, Munchen). | |||||||||||||||||
[pagina 51]
| |||||||||||||||||
dezen voor op zijn terras een zevensnarige vedel (viole de gambe) bespelend en door zijn naastbestaanden omringd. Zou er nu geen aanleiding bestaan om de opzoekingen in die richting te leiden, door van de veronderstelling uit te gaan dat dit stuk in handen van de familie Ribeaucourt zou zijn gekomen; tegelijk met het landelijk domein de Drij Torens wellicht na het overlijden in 1685 van David III? De betrekkingen tusschen de Teniersen en de Christijn's waren ten allen tijde zeer levendig. We ontmoeten er de aanhoudende bewijzen van: Eerst was het in 1660 de bestelling van het altaarstuk te Perck door Mevrouw Christijn, de schoonmoeder van den graaf de Ribeaucourt. Na het huwelijk van David III stemde deze zelfde dame er in toe om peet over een der kinderen te wezen (1685). Ongetwijfeld onderhielden als buitenburen der Teniersen betrekkingen van hoffelijkheid met den kasteelheer van Perck. Deze laatsten hebben achtereenvolgens de onroerende goederen weer ingekocht die de Teniersen gedwongen waren geweest van de hand te doen. In 1671 had David II aan David III een huisje en twee bunders bouwgrond overgelaten, gelegen te Houthem bij Vilvoorde. In 1698 verkochten Marie Bonnarens en haar tweede man Ridder van Goethem dit goed aan Libert François Christijn, burggraaf van Duysburg. De Dry Torens, allereerst door David II aan zijn schoonzoon Engrand nagelaten, - toen hij met zijn eigen kinderen in proces lag, - is vervolgens in het bezit der Ribeaucourts overgegaan. Is het nu onwaarschijnlijk om te veronderstellen dat een familietafereel dat ontegenzeggelijk hooge kunstwaarde bezat, niet evenzoo het eigendom kan geworden zijn van een lid der familie Christijn-de Ribeaucourt, zelfs indien het personages voorstellen mocht die niet tot deze familie behooren maar integendeel den kunstenaar zelf, door de zijnen omringd? Behalve de groep ‘Ribeaucourt’, bezit het museum te Brussel nog twee portretten, die ik wegens aanneembare gronden eveneens voorstel om aan David Teniers III toe te schrijven. Dit geldt allereerst voor het Portret van Frederik de Marselaer, Heer van Perck en Burgemeester van Brussel. Deze, in 1678 overleden edelman, wordt in 't zwart gekleed en met een vilten hoed voorgesteld, waaronder lange, grijze haren neerhangen. Niets, uit een oogpunt van data, weerspreekt de veronderstelling, dat dit een bestelling zou zijn, aan een wélbeklanten schilder gedaan, die betrekkingen met de notabelen uit hei land van Perck had aangehouden. Overeenkomstigheden in de techniek, vooral in de uitvoering der haren, schijnen dezelfde hand te toonen als van den St. Jozef te Perck en den St. Antonius te Boort-Meerbeeck. Het tweede, dat niet zulk een sprekende overeenkomst vertoont, is Nr 609 | |||||||||||||||||
[pagina 52]
| |||||||||||||||||
uit den catalogus van den heer Wauters. Het stelt voor een grootwaardig-heidsbekleeder van een der gilden te Brussel. En eindelijk merkten we nog eenige analogieën op tusschen het portret van Frederik de Marselaer en dat van den bisschop Triest (anoniem en niet genummerd). Uit inventarissen en verdeelingsacten kennen we de titels van een reeks kleine schilderijtjes van David III. De gewetensvolle en uiterst knappe schildering van een mooi kerkinterieur, dat tot achtergrond dient voor een deel van den St. Dominicus te Perck, toont dat de meester in dit genre uitmuntte, waarin hij lang met zijn vader had samengewerkt. Wat is er geworden van die andere stukjes die zonder twijfel op de succeswerken van David II waren geïnspireerd en die tot titel voerden: de Alchimist, (le grand Chimicq) een Knecht, die de vrouw van een oud man omarmt, de Koning drinkt, de Vrouw, die rapen zit te schillen, de Chirugijn, die een gewonde verbindt, enz., enz.Ga naar voetnoot(1). Het eerste, - de Alchimist, - schijnt het lot van de familiegroep van Lier gedeeld te hebben. De heer Wuyts werd in 1840 eigenaar van deze twee stukken, en beide vormden deel van het legaat van Mevr. Wuyts aan de stad Lier. Deze Alchimist is echter op zóo onbescheiden wijze gerestaureerd en overschilderd, dat er weinig van het oorspronkelijk werk overblijft. De heer Wauters geeft in zijn katalogus aan den Meester de Ribeaucourt een familietafereel, achtereenvolgens toegeschreven aan van Dyck, aan C. de Vos en aan Frans Hals (Münchener Pinakotheek, 359) een Mansportret, toegeschreven aan Pieter Meert (Museum te Berlijn, 844a), twee stukjes, voorstellend een jongetje, dat bloemen plukt en een meisje dat bloemen draagt, achtereenvolgens toegeschreven aan van Dyck en Cornelis de Vos (Museum te Cassel), eindelijk een Mansportret, met wapenschild en devies (in novitate et justitia), gedagteekend van 1626 en toegeschreven aan van Dyck, en dat thans deel uitmaakt van een verzameling te Brussel. Voor dit laatste werk volstaat in ieder geval de datum om de mogelijkheid uit te sluiten van een toeschrijving aan David Teniers, die in 1638 geboren was. Daarentegen schrijft Dr. von Wurzbach in zijn heel onlangs verschenen Lexicon, aan David III een H. Familie toe, geteekend David Teniers 1684 (Museum te Keulen) en het Portret van een advokaat (David Teniers fecit) dat deel uitmaakt van de Galerie Schönborn bij Weenen. Eindelijk nog de vermelding dat het woord Junior volgt op de authentieke handteekening, die we van hem kennen en dat ze op de twee laatste schilderijen ontbreekt, hoewel niets deze meening absoluut schijnt te weerspreken. Verscheiden tapijten, uitgevoerd naar kartons van David III, zijn ons | |||||||||||||||||
[pagina 53]
| |||||||||||||||||
mede bewaard gebleven. Een er van, voorstellende De Tijd, in boeien geslagen door de Liefde, maakt deel uit van de verzameling van den hertog van Aremberg te Brussel (D. Teniers jun., pinxit 1683). Het is afkomstig uit de fabriek van Leclerc en Peemans. Acht andere tapijten vormen deel van de verzameling van den hertog van Medina Celi te Madrid (David Teniers junior pinxit 1630). Deze stukken zijn van het fabrikaat van Hendrik Reydams en J. Borcght (Van der Borght).
Door deze notas en inlichtingen reeks te vereenigen, en eenige veronderstellingen te wagen, hoop ik aanleiding te hebben gegeven tot nieuwe ontdekkingen en meer licht te hebben doen vallen op het werk van David Teniers, den derden van dien naam. Paul Lambotte. | |||||||||||||||||
Geraadpleegde bronnen
|
|