| |
| |
| |
| |
Kunstberichten (van onze eigen correspondenten)
Uit Amsterdam
Moderne Franschen in de Larensche kunsthandel
Het moet wel zijn zware moeilijkheden meebrengen om in een landje zoo onbeduidend aan kooplust voor buitenlandsche kunst als Nederland een collectie eersterangs Franschen bijeen te brengen, als we tenminste tijdelijk aannemen dat de eersterangs schilders ook de meest gezienen in eigen land (en dus in eigen kunsthandel zijn). Zoo zal het komen dat de Larensche Kunsthandel wel met namen als Raffaëlli, Cottet, Maufra en d'Espagnat weet te verschijnen, terwijl alle groote meesters, van Manel en Lautrec tot Cézanne en Mattisse ontbreken. Ware deze tentoonstelling waarde bepalend, groot ongelijk zou 'k hebben in mijn vele aandringen op een Fransche verfrisschingskuur der versuffende Hollanders. Waardemetend is zij niet. Er gebeuren in het immer sprankelende Parijs immer wonderbaarlijke dingen, er wordt nog altijd grootsch gepoogd en groot gedaan en het is er nog altijd wat fijner en natuurlijk beschaafder en begripsvoller, spiritueeler dan waar ook, in kunstcentra... maar van het intellectueele bewegen der Fransche geesten, van het naar vasten gang, willen voortschrijden der jongeren in Parijs, neen, daarvan geven deze tweede rangs arrivées geen beeld Zij zijn te veel van de Salon français en van de Beaux-Arts, te veel van de publiek behagenden, om onder de zoekers en voorloopers gerekend te kunnen worden. Zij zijn de strijders niet meer en zij brengen dus hier geen nieuwe leer meer onder onze jongsten - ergo - wat is dan hun - algemeen - belang?
Raffaëlli, de beroemde, was - zeker - wel altijd een waardeerbaar gevoelige, een fijn impressionistisch aanvoeler van Fransch leven en Parijsch leed - maar hier wordt het toch nogmaals wel duidelijk dat hij als schilder was een vluchtig illustrator en als illustrator of etser een vluchtig schilder. Een te groote naam.
Zoo ook Cottet. Wat Monet van Meissonnier's Curassiers zei, ware van Charles Cottet te zeggen: Tout est fer, hors les fers. Het is alles hout, koud, droog, stug, en toch drukt het niet uit. Het is een verdorring en een verstijving, het is geen mogelijke uitgroeing van het tijdsgetrouwe Impressionisme. Het is te onvruchtbaar om op verder te bouwen.
En zoo is Maufra een vergroving, een ontkleurde banaliseering der Impressionisten en Georges d'Espagnat een weeke, gewrongen, verbleekte modern doenerij, een dapper volgehouden vergissing van Durand-Ruel, deze eens blijkbaar veelbelovende, nu verloren schilder.
Als een allerfijnste klaplooper heeft Gustave Loiseau mij toch wat opgefrischt. No 17 is een Pissarro, no 18 een Claude Monet, no 19 een Renoir en no 20 een Sisley. Het is brutaal en onzelfstandig, zwak en handig om zoo Van allen wat te nemen - maar om één reden valt het te apprecieeren: hij doet het zoo goed. Vooral ne 20 Landschap te Le Vandreuit is een tintelend, lichtend,
| |
| |
trillend feest van kleine toetsjes pure. kleur. Het luchtige, het zwevende van Frankrijk, hoe een lucht luchtig is (o die luchten van grijze stopverf in Holland) en boomen heelemaal niet zwaar zijn, maar vluchtig, zoo maar met pure çarmijnen oversprenkeld in de schaduwen - hoe een huis te trillen staat en heelemaal niet zoo degelijk en massief lomp is, hoe een weg te rillen kan liggen in de dansende damp van d'atmosfeer, dat voelt hij toch en weet hij goed te geven - al heeft dan ook Sisley hetzelfde op dezelfde wijze - fijner gedaan. Maar zoo fijn als de zijne zijn de forschere berijpte velden van Claude Monet niet, hoewel Renoir heviger een rietklomp in een rivierbocht aanzag, zooals áltijd zeer talentrijke navolgers toch nog verzwakte imitatoren hunner meesters zijn.
Conrad Kikkert.
Zandvoort,
9 Juni 1910.
| |
Uit Brussel
De libre esthétique de evolutie van het moderne landschap
De heer Octave Maus, de ijverige bestuurder van de Libre Esthétique, had zijn jaarlijksche tentoonstelling gewijd aan de ontwikkelingsgeschiedenis van het landschap, sedert Fourmois in België en in Frankrijk sinds Corot. Het eerste tijdvak van het modernisme in het landschap werd, voor zoover het Frankrijk betrof, vertegenwoordigd door verscheiden goede Corots, éen uitstekende Daubigny, een paar prachtige stukken van Diaz en éen heel dichterlijke Dupré en de Belgen hielden de vergelijking met hun doorluchte Fransche tijdgenooten kranig uit! Het waren Toussaint, Baron en vooral Hippolyte Boulenger, waarvan we vooral het heerlijke Vallei van Josafat met voldoening hebben weergezien.
De huidige instandhouders der wél gegronde Vlaamsche tradities waren, in het overigens zeer belangrijk en zeer leerzaam geheel dezer schitterende tentoonstelling, wel een weinig opgeofferd aan de overigen. Heymans, Isidoor Verbeyden en Baertsoen waren op zijn best door éen of enkele doeken vertegenwoordigd. En evenwel zijn deze drie, de onbetwiste meesters onzer landschapkunst Het is echter waar dat noch Courtens, noch Gilsoul hier aanwezig waren! Dit zijn nog een paar namen die ons zoo terloops te binnen schoten. Daarentegen hebben we een Landelijk Kerkhof en Stille Avond van Laermans en een paar mooie dingen van Claus en van Rijsselberghe kunnen bewonderen, die alle aan de Fransche impressionisten zijn verwant, maar die toch hun eigen persoonlijkheid bewaard hebben en niet in overdrijving zijn gevallen van het procédé.
Onder de Franschen vonden we vijf flinke paneelen van Gustave Courbet, de Kalkoenen van Claude Monet, en enkele doeken van Pissaro, Renoir, Seurat, Signac en anderen, van later datum en minder bekend.
Het salon werd gecompleteerd door een zeer opmerkelijke afdeeling Japansche kunst, die ons in staat stelde om te constateeren wat onze Westersche modernisten aan de Niponsche kunstenaars zijn verplicht.
De beeldhouwkunst was vertegenwoordigd door werk van wijlen Alexander Charpentier, twee figuren van Rodin en bustes van De Villez en Paul Du Bois.
| |
In de Société des Beaux-Arts,
zijn we in de gelegenheid geweest om de Belgische Portretkunst in de xixe eeuw te bestudeeren. Over 't algemeen is het portret, als de figuur, een genre dat bij ons maar al te vaak wordt verwaarloosd. Op zijn best genomen levert 't menschelijk model nu en dan een mooi brok schilderwerk aan onze kunstenaars en men zal zeggen dat daar het essentieele in ligt! Evenwel, zoodra er sprake van portretkunst is, hebben keus en kwaliteit van 't model, anders gezegd de zielkundige ontleding er van, mede hun groote belangrijkheid. Bij gebrek aan schoonheid van 't gelaat en regelmaat der trekken mag men een intelligente expressie verlangen, de weerkaatsing van moreele kwaliteiten, als de spiegel van een interessanten, zoo niet superieuren geest en, zooals
| |
| |
ik reeds vele, vele malen heb gezegd, onder voorwendsel van naar karakterkoppen te zoeken, zijn onze schilders er maar al te zeer toe geneigd om grimassen en wanstaltigheden te vinden. En dit reeds sedert vele eeuwen lang! Ieder kent de afgrijselijke serie boerentronies van den ouden Breughel! Gelukkig dat we, tegenover deze galerie de Magots ten minste de iconografie van Van Dyck hebben te stellen! - Doch Van Dyck, als Rubens, waren uitzonderingen onder onze kunstenaars, waarvan het meerendeel ongevoelig voor schoonheid en adel der trekken is en met evenveel en zelfs meer genoegen een verbeestelijkten boer schildert, of een opgepoetsten kruidenier, dan een mooi, jong meisje, een bevalligen efeeb, een dichter, een groot legeraanvoerder, een geniaal staatsman of ook maar een boer, een werkman, een man uit 't volk, maar die dan gekozen onder de meest decoratieve. En indien het meerendeel der tentoongestelde portretten zich over 't algemeen aanbeval door een mooie techniek en een krachtige factuur, waren er toch maar weinige instaat om ons blijvend te boeien en ons bij gebrek aan sympatie ten minste belangstelling in te boezemen! De levendige en indrukmakende portretten van Lieven De Winne, vooral dat van den eersten president Leclercq en Mevr. Rodin Jacquemyns, zonderen we echter hiervan uit.
De Winne steekt boven alle Belgische portretschilders uit. - Die hem het dichtst nabij komen zijn Navez, Leys, Gallet en in enkele stukken Cluysenaar, Agneessens en Verheyden. Van dezen laatste heb ik vooral met genoegen een mooi portret van zijn vriend den schilder Binjé weergezien.
Sedert dezen meester is het peil echter aanmerkelijk gedaald en onder onze tijdgenoolen vind ik geen andere namen te vermelden dan die van Wauters, Evenepoel, Richir, Jacob Smits, Mellery, Wollès, De Lalaing, Duyck, Frédéric, Lemmen, van Rysselberghe en Ensor.
| |
In den kunstkring
Geo Bernier is hier met een der schoonste, zoo niet de schoonste der exposities geweest, die elkaar dezen winter in den Kunstkring opgevolgd hebben. Deze kranige en krachtige kunstenaar herhaalt zich zelf ten minste niet en brengt ons telkens iets nieuws door zich zelf te hernieuwen.
Hij was hier met een ongeveer honderdtal doeken, alle bewijzen voor zijn geest van onderzoek, liefde tot studie, een eigen kijk op de dingen, van verschillende werkwijzen en sympathieën. De eerlijke en kranige dierschilder is éen met den ontroerden dichter, den lyrisch ontroerden landschapschilder. Hij liefkoost de huid van veulens en vee, zoowel als de pluimen van de zwanen. Hij schildert evengoed in de open lucht als in een stallenbinnenhuisje. En zijn eigen persoonlijkheid maakt zich gaandeweg los van de invloeden, die hij in zijn jeugd ondergaan heeft. In 't begin heeft men hem soms wat hardheid en koude verweten, een soms wat al te rauwe poot en een vaak wat oppervlakkige teekening. Heden geen spoor meer van die gebreken! Zijn kleur wordt mollig, sappig en zijn toets soepel en liefkozend, soms een tikje koket, zonder iets van haar consistentie of kracht te verliezen en hij heeft zich reeds sedert lang doen kennen als de voorlzetter van Verwée. Hij heeft al zijn beloften gehouden en op zijn beurt 't meesterschap verworven door blijk te geven van geheel eigen gaven, groote gevoeligheid en een geheel eigen wijze van zien.
| |
In den kunstkring Karel Doudelet
Het belangrijke dat de groote Tentoonstelling van Schoone Kunsten in den Cinquantenaire ons biedt, is lang niet zoo absorbant om er ons de kleinere salons en privaat exposities, waaraan onze World's Fair een verlenging van 't seizoen verzekert, om te doen verwaarloozen. Gemeenlijk sluit zich de reeks als de seringen ontluiken, doch dit jaar openen ze zich nog met de Juni rozen! En we kunnen niet anders dan er ons over verheugen wanneer elk van deze kleine salons, 't nieuwe en frissche bezit van dat van Karel Doudelet in den Kunstkring. Deze kunstenaar mag als de verzinnelijking worden beschouwd van een
| |
| |
leus, een naam en een datum! Hij is innig verbonden met de symbolisten beweging, waarvan Maurits Maeterlinck onze meest glorieuse dichterlijke vertolker blijft.
Doudclet toch was, met George Minne samen, de verluchter en de grafische commentator der eerste werken van den schrijver van Serres chaudes en la Princesse Malaine, en omstreeks den tijd toen hij zich voor 't eerst in zijn uiterst oorsponkelijke en van mysticisme en archaïsme doortrokken kunst aan ons openbaarde, wekte hij meer nieuwsgierigheid op dan begrijpende sympatie. Doch heden wordt hij niet enkel bewonderd, maar ook verstaan! De nieuwe banen bereider van vroeger is, naar 't schijnt, eindelijk door den smaak van 't publiek achterhaald geworden, niet van 't Groote Publiek, maar van hen die meetellen, - van de keur. We hebben ons eindelijk vertrouwd gemaakt met dit sappig anachronisme en die teugellooze fantaisie. Meer dan ooit geven we ons aan die grilligheid gewonnen en gelukkig voor de kunst, herneemt de verbeelding, die Folle du Logis, doch de eenig ware scheppende kracht, thans haar rechten. Sedert den tijd toen Doudelet zijn eerste werken tentoonstelde, was de kilkoude, als een fotografie getrouwe en slaafsche nabootsing der natuur altijd toegenomen en haar verwoestingen waren niet meer te overzien, de dolle landschap razernij, door stippelwoede nog verergerd, dreigde den geest om de letter te dooden! Gelukkig trad weldra een reactie in en de achterblijvers van vroeger zijn de beheerschers geworden van heden, de heil aanbrengers en de verlossers.
Van daar 't zeer groot succes van de kleine tentoonstelling van Karel Doudelet, bij wien we hier echter voornamelijk den teekenaar op 't oog hebben! Zijn akwarellen voor Maeterlinck's Oiseau bleu zullen tot de verrukkelijkste scheppingen blijven behooren, die ooit aan eenigen onzer kunstenaars door een werk van den Gentschen dichter werd geinspireerd. Het schilderwerk, het groote schilderwerk van Doudelet wil mij minder bevallen. Bedoel ik hiermee dat ze van verdienste is ontbloot? - Geenszins! Doch zoodra hij met olieverf schildert, schijnt de kunstenaar zijn techniek niet meer zóo volkomen te beheerschen en zijn eenigszins onvoldoende kennis van 't vak en van de stof, verlammen vaak de beweging en vlucht van zijn verbeelding. Met andere woorden, de eigenlijk gezegde kunstenaar blijft boven den schilder staan. En in deze dagen van virtuositeit en ‘knappe handwerkslui’ verdient hij deswege eigenlijk een bizonderen gelukwensch!
G.E.
| |
Uit Den Haag
Willy Sluiter bij Schüller
Wat een ongeevenaard handige teekenaar is toch deze artiest. Een verblijf van 2 weken in Duitschland en Zwitserland geeft aanleiding tot het ontstaan van eene reeks teekeningen, die allen het kenmerk dragen zoo direct van de natuur te zijn vervaardigd, als of het instantanés waren. Dit getuigt voorzeker voor de sterkte en frischheid van visie, die zoo lang de typen in het geheugen deed bewaren, dat er naar krabbels zulke natuur-getrouwe teekeningen door ontstonden. Actie en lokale kleur zijn meesterlijk als in Bandgspeler, onder lokale kleur dan wel te verstaan het even aanduiden met een volle kleur van de een of andere accessoire, als daar zijn een heldere das, een pittige shirt, een roode muts of het blauw van een schaduw op het ijs, alles in bijna primaire kleuren aangegeven, waardoor een prettige decoratieve werking ontstaat, die als aanvulling dient bij de uitnemende karakteristiek der lijn. Of hij carnavalstypen geeft of figuren achter de paarden in vollen draf bij het skirennen, een ouden baanwachter of een zonnig vroolijk meisjesgezicht, alles is even vast, even positief neergezet, zonder weifelen zonder onzekerheid, in rustigen klaren stijl.
| |
J. Zon bij Biesing
Na een tijd van symbolisme, we denken aan den triptiek naar de Mei van Gorter, na eene periode
| |
| |
van reclameteekenen bij van Leer is Zon zich gaan begeven in het schilderen van het pastorale. Nu geen banden hem terughielden heeft hij zijn liefde kunnen toonen aan dat onderwerp dat hem het meest aantrok, en waar hij zulke uitnemende vertolkers van kende. Het interieur uit Laren en Twente, de heiden met veldarbeiders, zij hebben reeds zoovele schilders aangetrokken en geen wonder mag het dus heeten dat ook Zon zich niet geheel en al kon ontrekken aan de charme die groote voorgangers daarin zagen.
Hij tracht echter te compileereu, zooals in de afgravingen, waarvan het geval aan Breitner ontleend, de luchten van Willem Maris zijn. Toch is in dit sujet nog wel het meest voor hem te bereiken. Meer dan in de interieurs, die te veel op Blommers of de heiden met oude vrouwtjes, die te veel Israëls in gedachten brengen. Maar in de afgravingen met de ruwe polderwerkers, de oude sleeperspaarden in den vollen zon ligt het terrein, dat na ploetervollen arbeid de Zons zal kunnen opleveren, die niemand anders maakt.
| |
B.A. Bongers, H.J. Haverman, J.G. Veldheer en Th. van Hoytema in Pulchri studio
Het is of er in de kunst van Haverman iets breeders, iets wijdschers ontstaat. Zijne opvatting die vroeger hoofdzakelijk, bestond in het détailleeren in het ver doordringen der kleinigheden en bijzonderheden, analyse gevend meer dan synthese, werpt nu overboord al de kleinheden die schaden konden om alleen het essentieele te behouden. Dat vroeger de Gothieken een voorname rol gespeeld hebben in zijn geestesontwikkeling valt niet te miskennen, evenzeker als dat tegenwoordig de koele Velasquez of de vorstelijke Titiaan hem schijnen te beïnvloeden.
De naaktstudies zijn een bewijs van het laatste. Ze zijn breed gezien en gegeven, sterk van kleur, lekker geschilderd, hebben alle frischheid van een eersten aanzet, bij de gedegenheid van een langer doorwerken. Ze hebben niet het begrensde wat de Gothieken vaak brengt maar het ruime dat hun boven plaats en tijd zet.
Belangrijker daardoor komt Haverman voor den dag dan van Hoytema, die geen nieuwe richting insloeg, maar eenvoudig weg zijn dierstudies blijft geven. Zijn meest geslaagde bijdrage leek ons wel de lithos van bloemen, die ofschoon reeds meermalen gezien, toch altijd hunne bekoring blijven behouden.
Veldheer laat hier wel een andere zijde van zijn talent zien, die echter niet vergeleken kan worden met de ons bekende. Zijn pittige nervige houtsneden, de kloeke oud Hollandsche kijk heeft niets gemeen met de slappe geest, welke in zijne schilderijen te bespeuren valt. Dit zijn mislukte probeersels, van een amateur, die echter van beroep graveur is.
Bongers heeft wel aantrekkelijke gevalletjes, stadsgezichten en een enkel kopje. In beide is hij wat somber bij een te veel gebruik maken van zwart, in de stadsgezichten wat te oppervlakkig in de figuurtjes te zwaar te doorwerkt, waardoor de zuiverheid schade leed.
| |
Antoon van Welie Boussod Valadon en Cie
Te midden der Hollandsche portretschilders fungeert van Welie als het internationale element. Hebben de schilders als Haverman, Veth en Toorop een sterk sprekend nationaal karakter, dat de nadruk op de teekening legt, is Thérèse Schwartze in haar kleur een bewoonster der lage landen, van Welie is geen van beiden. Noch in zijne teekening, die niet nervig, niet derb en toch gevoelig is als de oude Hollanders, als Lucas van Leiden, noch in zijne kleur, die niet vol en broeiend is als die der schilders uit het gouden tijdperk. Hij heeft in het buitenland gestudeerd in Antwerpen, heeft er den vorm geleerd, weet het modelé te benaderen, is verder in Parijs en Rome geweest, heeft vele buitenlandsche tentoonstellingen gezien, waardoor zijne arbeid geen Hollandsch maar een cosmopolitisch karakter gekregen heeft, luchtig, en daardoor oppervlakkig, dun en doorschijnend, met grove penseelvoering, zonder tot eenige diepte van kleur te geraken, genoeg om
| |
| |
onder het bovenlicht der expositieruimten niet weg te vallen. Een zeker tintje van mondainiteit in de houdingen, een smaak voor verwelkte aristokratische onverschilligheid, bij een gemis aan kracht en doorzettingsvermogen maakt het werk slap en futloos. Vroeger was er eene zekere burgerlijke soliede eenvoud te bespeuren, die nu hij in de hoogste kringen zijn modellen vindt, geheel verdwenen is.
| |
Prof. Dupont bij Kleykamp
Hadden andere steden reeds meermalen eene tentoonstelling van Dupont's werken gehad, den Haag, was er tot nu toe van gespeend. Wel was er in de laatste jaren werk van hem te zien geweest op de tentoonstellingen van den Haagschen Kunstkring, maar eene groote collectie bij elkaar was hier nog niet getoond. Nu de nieuwe kunsthandel Kleykamp zich met de Larensche heeft verbonden om in hare zaal eenige tentoonstellingen over te nemen, kregen we de collectie, die eerst in Amsterdam te zien was geweest, ook hier onder oogen.
Het waren bijna alle teekeningen met krijt opgewerkt en enkele gravures. Gezichten op Parijs en vele composities met paarden Alles gezien met de oogen van een graveur, die voor alles de lijn, de karakteristiek ziet, die het typische, het markante weet te vinden. Dat op het toonvolle, het atmospherische niet de nadruk wordt gelegd ligt in den aard van het handwerk. Deze zijn met den burijn niet zoo gemakkelijk weer te geven en liggen niet in het karakter van dit werktuig. Met ijzeren wil en stoer doorzettingsvermogen, met koppige hardnekkigheid weet Dupont zijne opvatting vol te houden en tot het kleinste hoekje door te voeren. Geen opofferen ten koste van een ander deel, dat belangrijker, grooter aandacht erlangt. Het is alsof hij onverzettelijk elke accessoire even zorgvuldig wenscht te behandelen na het van alle kanten bestudeerd te hebben.
Dit zijn wij in de Haagsche school niet gewend, waar zooveel wordt opgeofferd voor het algemeen aspect, dat de verschijning van dezen graveur, die geen concessies doet aan den heerschenden smaak, veel onverdienden blaam door verkeerd begrip, veel miskenning door ongewoonte ondervindt bij het groote publiek, dat toch zoo zeer te waardeeren had de groote liefde tot het vak, de stugge doorzettingskracht om eene teekening of gravure zoo ver mogelijk op te voeren, en dat dit toch vroeger steeds als maatstaf aannam bij de beoordeeling van eene artistieke arbeid.
| |
Willem van den Berg bij Schüller
In den laatsten tijd toonen de jongeren eene groote voorliefde voor eene gave schildering, voor een zuiver métier. Goedvriend, eenige maanden vroeger en nu van den Berg toonen hier bij Schüller dat zij de voorkeur er aan geven zich te inspireeren op het smetteloos schilderen der groote Hollanders dan zich tot leerlingen te maken van hunne meest directe voorgangers die allen nog min of meer door het impressionisme beïnvloed zijn. Wel voelen zij voor de sterke kleuren dezer voorgangers, het maar al te dikwijls rulle, onverzorgde schilderen heeft hunne liefde niet.
Wat Willem van den Berg betreft, meer nog dan Goedvriend is hij er in geslaagd in zijne kleine stillevens en figuren eene rijpheid en doorwerktheid te verkrijgen, die niemand minder dan Vermeer in gedachten brengt. Echter is de vastheid der peinture, de kennis der vorm, de bouw nog niet geheel en al ‘anspruchslos’, wat vooral in het groote bloemenmeisje uitkomt.
Dat ook Velasquez tot zijne meest bewonderde schilders behoort, ziet men aan de pose van sommige zijner figuren, en in de soberheid van kleur, die altijd buitengewoon gedistingeerd blijft.
| |
Tentoonstelling van leden van den Haagschen kunstkring
Dit genootschap heeft hare deuren wijder open gezet. Ze heeft eene categorie van leden geschapen, die aspirant leden worden geheeten, geen stemrecht hebben, maar wel werk op tentoonstellingen mogen inzenden, behoudens goedkeuring der jury. Hebben ze
| |
| |
zoo tot driemaal toe geparadeerd op verschillende exposities dan wordt hunne arbeid als bekend beschouwd, en behoeven ze geen werk meer in te zenden om werkend lid te worden.
Het gevolg van deze bepaling is dat we op deze tentoonstelling een groot aantal nieuwelingen ontmoeten, die tot bovengenoemde rubriek behooren.
Onder deze inzendingen zijn wel eenige aardige doeken maar over het algemeen is er nog niet veel van hen te zeggen, wel van een paar nieuwe werkende leden, Arntzenius en van der Stok. De eerste is een leerling van Tholen, hetgeen in de eenvoud der verfbehandeling en van het onderwerp wel te bespeuren valt, de tweede, een etser, geeft hier een strijd der Titanen, dat eene gelukkige afwisseling biedt wat 't onderwerp aangaat, bij die eeuwige landschappen.
Ook eene kleurets naar een modelletje heeft in het fijne modelé iets zeer opvallends. Nog een nieuweling J. Bakker zond een eigen gezien klein landschapje, waar de dagkleur zeer zuiver werd getroffen.
Van de overige inzenders: een buitengewoon rake Winter van Köhler, een petillante Stadstraat van Dingemans, het groote doek van de Groot, dat veel beter tot zijn recht komt met bovenlicht dan met zijlicht bij Schüller, en ten laatste eenige subtiele teekeningen van Mej. R. Cramer die hier op geestige wijze het leven der 17e eeuw illustreert.
G.D. Gratama.
|
|