| |
| |
| |
| |
Kunstberichten (van onze eigen correspondenten)
Uit Antwerpen
Tentoonstelling van kunst van heden
Het genootschap Kunst van Heden, dat er bij de inrichting zijner jaarlijksche tentoonstellingen ten allen tijde naar streeft, om naast nieuwe werken van genoodigden en leden, ons 't een of ander, meestentijds retrospectief, ensemble te toonen, dat er als 't ware de clou van vormt en haar behalve haar gewone belangrijkheid een eenigszins didactisch karakter bijzet, had zich ditmaal tot taak gesteld om een terugblikkende tentoonstelling in te richten van Belgische portretten en figuurschilderingen uit de xixe eeuw.
Het programma van deze afdeeling, waarvan de belangrijkheid niet valt te betwisten en dat enkel als een weinig al te uitgebreid mocht worden beschouwd, was, dank aan den intelligenten ijver van de inrichters van het salon geheel gevuld. Het meerendeel der hier verzamelde werken was uiterst karakteristiek, al beweer ik niet dat ze tot de allerschoonste behooren, want het tot der Belgische portret- en figuurkunst is in de negentiende eeuw zeer wisselvallig geweest. En ik aarzel dan ook niet om te bekennen dat de vervaardigers der portretten van de school van 't jaar dertig, zoowel als van die van zestig, vooral wanneer ik ze met de voorafgaande en volgende vergelijk, mij ik wil niet zeggen als zeer middelmatige schilders, want dit woord zou aanleiding kunnen geven tot verwarring, maar als zeer middelmatige kunstenaars voorgekomen zijn! Ik geef gaarne toe dat hun techniek knap is geweest, dat ze hun ambacht volkomen, al te volkomen verstonden, dat ze eerlijk en gewetensvol te werk zijn gegaan doch het zal mij altijd onmogelijk blijven, om in het burgerlijk romantisme hunner doeken, dat superieure schoonheidselement, die spirituëele hoedanigheden te ontdekken, die maken dat zooveel andere schilderijen ons nabij schijnen te blijven en blijvend ontroeren, waartegenover we anders in menigerlei opzicht vreemd zouden staan.
Doch nadat ik dit, ter opluchting van mijn kritikus-gewelen gezegd heb, blijft me enkel nog maar over om het groote belang te constateeren dat deze retrospectieve tentoonstelling voor ons heeft gehad.
In een volledig kort overzicht gaf ze ons een voldoende denkbeeld van wat in de voorgaande eeuw de kunst van het portret bij ons geweest is en stelt ons in staat om den ontwikkelingsgang ervan gemakkelijk en geleidelijk te volgen. De verschillende tijdvakken als de verschillende scholen, waren er door de beste namen vertegenwoordigd: Navez, Simoneau, Wappers en Wiertz, die in 't begin der eeuw geschilderd hebben, Agneessens, de Braekelcer, Gallait, Leys, de Keyser, van Lerius,. Stevens, om er slechts enkelen te noemen, die in hun geheel de school van 1860 vormden, tot aan de Lalaing, Evert Larock, Ooms, Linnig, de Vigne, Verheyden en de Vriendt, die reeds dichter bij ons staan en Bastien, Ensor, Evenepoel, Frédéric, Khnopff, Mellery, van Rysselberghe, Smits, uit wie onze moderne school bestaat indien hun groote onderlinge verscheidenheid ons veroorlooft om ze onder de benaming school te rangschikken.
| |
| |
Ik beschik niet over voldoende ruimte om mij lang op te houden bij deze werken, waaronder ik echter zeer schoone heb geteld. Waar 't me moeilijk viel om veel geestdrift te toonen voor die uit dien ouden, ver verwijderden tijd, de scholen van 't jaar vijftig of van zestig, geldt 't zelfde niet voor wat dichter bij ons staande geslachten ons hebben nagelaten. Daarom wijd ik gaarne een woord van lof aan de prachtige doeken van den graaf Jacques de Lalaing o.a. 't Portret van Minister Tesch en zijn indrukwekkende Dorpspriester, het mooie, sobere Portret van Binjé van Isidoor Verheyden, de beide van Rysselberghe's, den Broeder van den Kunstenaar van Alfred Bastien en zelfs de stukken van James Ensor, waaraan men het verwijt doet dat ze geen portretten zijn, hoewel ze bestemd waren om het te wezen, een verwijt dat me van weinig importantie schijnt, aangezien 't me voldoende is dat ze mooi zijn en belangrijk. Verder noem ik dan nog Evenepoel en Xavier Mellery dien ik heel graag zie omdat hij zoo uiterst fijn beschaafd is en vergeten we verder vooral niet Constantin Meunier!
En waar ik dan nog een oogenblik achter mij blik om mijn wellicht wat willekeurig en onrechtvaardig oordeel aangaande enkele schoone werken te wijzigen, begin ik met te zeggen dat er een paar heele mooie Stevensen zijn geweest; dat Agneessens in enkele zijner werken iets meer toonde dan een zeer schoon talent en dat er onder de doeken van de Winne wellicht enkele waren welke ik op den duur op de juiste waarde zou leeren schatten. Wat Leys en de Braekeleer betreft, hoewel ik niet van ze hou, verzoek ik dat men op hen geen der verwijten toepasse, die ik aan hun tijdgenooten heb gemaakt! Men meene overigens niet dat het uit een overdreven liefde voor de modernen is dat ik me zoo koud tegenover de meesters van eertijds toonde, want er is er onder die modernen menigeen, die ik gaarne van den kunsthemel zou verbannen. Doch laten we nu alle onnutte verwijten sparen en tot het onderzoek van de tweede afdeeling van Kunst van Heden overgaan, waar we de werken der deelnemende en uitgenoodigde kunstenaars vereenigd vonden.
Ik zal hier echter geen uitgebreide optelling geven, waartoe de lezing van den catalogus volstaat. De verschillende werken, die Kunst van Heden dit jaar weer als immer op 't juiste licht geplaatst had, waren alle inderdaad een nadere beschouwing overwaard. Er was er geen enkel middelmatig en meer dan een was bizonder interessant. Ik zal me echter alleen bij die enkelen bepalen, die me 't diepste hebben ontroerd, want ik behoor tot hen die in de allereerste plaats aan een kunstwerk geestelijke ontroeringen vragen, - als een mysterieuse uitvloeiïng van het diepste gevoel.
Dit is zonder eenigen twijfel gesproken vanuit 't gezichtspunt van een dichter en een letterkundige en de kritiek, die ze behelst, dreigt soms partijdig te wezen; in ieder geval is niemand er aansprakelijk voor buiten de schrijver er van, want ze is noch de uitdrukking van de wijze van zien eener school, noch de uiteenzetting eener wijsgeerige of esthetische theorie en het eenige principe dat ze zich stelt, is om personeel te blijven en in overeenstemming met haar eigen ontroering. Ik geef gaarne toe dat ze vaak recht tegen de bestaande meeningen indruischt en niet in overeenstemming is met de eigen zienswijze van den artist, doch wat zou hiervan 't bezwaar zijn? Een werk bezit enkel voor zóo ver waarde, als het zijn weerklank in de ziel van den beschouwer vindt en het is m.i. uit de analyse van dien weerklank, waaruit alle kritiek moet bestaan. De kunstenaar is enkel verantwoordelijk voor de schepping van zijn werk, over het door hem teweeg gebrachte effect heeft hij niet te oordeelen.
Laat ik dan hier in de allereerste plaats zeggen hoezeer Baertsoen mij met die twee werken heeft verheugd, die beide het Kasteel van Laerne tot onderwerp hadden! Het zijn de beelden van een eigenaardigen toover, ten deele toe te schrijven aan de kleur die het en blij is, als in enluminuren, ten deele aan het mysterie, dat er om henen zweeft, het mysterie van eenzame kasteelen in de wijde uitgestrektheid der velden, vereenzaamd in licht en zwijgen gehuld, die met hun stilstaande grachten en lichtschemerende muren, mij denken doen
| |
| |
aan de kasteelen in oude legenden, aan Blauwbaard's slot of Maeterlinck's Zeven Prinsessen. Zijn overige doeken toonden een een beetje gevaarlijke voorkeur voor vuile sneeuw en roetkleurige landschappen, wonderen van technische vaardigheid, die mij echter eenigszins onaangenaam aandeden, omdat ze te veel de ellende der dingen voor me opriepen, vuile tooneelen van wintermiserie en van dooi.
Deze voorliefde voor vuile kleuren, troebele luchten en melaatsche muren, schijnt Ensor in zijn groot Gezichl op Oostende te deelen. Doch evenals immer, vertoont hij er zich zeldzaam aantrekkelijk in. Ik heb met genoegen nota genomen van de sommaire, maar toch zoo eigenaardige wijze, waarmee de figuur op het Portret van den schilder Daio de Reyoyos is samengesteld, ze schijnt uit brokjes kleur ineengezet te zijn. De Oestereetster ziet er uit of 't hem om een weddenschap te doen is geweest, op de manier van een kaartenhuis samengesteld uit tonen, waarvan éen enkele, scheef geplaatst voldoende zou zijn om 't geheel in elkaar te doen vallen. Hageman, die nadat hij het etnografische karakter van Hindoes en Slaven had uitgeput, heeft zich ditmaal meer in 't bizonder met 't Joodsche ras had bezig gehouden met de droefheid van Israël, en bij hem vond ik vooral de vette handen van de matrone op de Zonen Israëls heel suggestief.
Er waren twee stukken van van Rysselberghe, vooral de aandacht trekkend door hun rose en hun groen, waarin verwonderlijk schoone kleurvergezichten waren. Ik bedoel van dat een beetje giftige groen en van dat wat schrille rood, waarvoor hij een voorkeur schijnt te hebben, we denken daarbij aan fuifjes in 't een of ander zonnig park, en aan 't warme zomerlicht in zomertentjes achter lichte gordijnen, die liggen te braden in de zon. Dan was er verder Jacob Smits, wiens tamelijk ongewoon Portret van een Poolschen Prins mij bekoord heeft, dat portret, door een soort van zwavelkleurigen nimbus omringd, waarvan de kop, als die van een Hun, boven het schitterend rood van de kraag uitsteekt. En dan vervolgens was er de rustige Baseleer, Baseleer, de schilder van de Schelde, met zijn lichten en zijn nevelen, 't aanhoudend wisselspel van zijn golven, waar hij bijv. in zijn Zonnestraal over de stad, heele lichtbundels doet samenvloeien die zich op gansch subtiele wijze, versmelten in wolken in geyservorm.
Bij Delaunois blijft 't altijd 't geheim van 't lichtduister in lichtduistere catbedralen, het doen opdoemen in den schemer van straaluitschietende pijlers en de verre verschieten van Kloosterland en die wijddroeve hemel daar over heen. Doch er blijft altijd te veel van hemzelf in zijn werk en hij zelf blijft altijd identiek dezelfde! Ik houd van kunstenaars die zijn versatiel en telkens van zichzelf verscheiden, die steeds zichzelf zoeken en zich nimmer vinden en die door al hun zoeken heen ons soms zoo'n interessanten kijk gunnen op hun ‘mogelijkheden als artist’. Daarom heb ik zoo'n groot gevoel van achting voor Walter Vaes. Hij verbaast ons altoos met iets nieuws en al wat hij ons toont, is altijd zijn eigen. Vooral bezit hij een buitengewoon gevoel voor kleur en men zou van zijn stukken kunnen beweren dat ze inderdaad zijn musikaal, zoozeer zijn ze in harmonie volkomen; ze behooren tot die welke men zonder zich te vermoeien, tot in 't oneindige kan bezien, vooral zijn zwarten zijn van een diepte en van een inderdaad verkwikkende rust. Daarom voel ik me geneigd om in de allereerste plaats te noemen zijn Portret van een heel jongen man, van een jongen eigenlijk, dat van een romantisme is vol ingehouden kracht een studie van de zwarte toets en als een herinnering aan lieve, eens gehoorde muziek.
Voor besluit heb ik het werk van Swyncop bewaard, wiens portretten van kinderen mij tot de allerbelangrijkste schijnen te behooren die er dit jaar op de tentoonstelling van Kunst van Heden zijn geweest. Ik ben er enthousiast van!... O, die bijna tragisch lieve en mooie kindertjes, met die diepte in 't leven van hun kleine kinderziel! Betsy wier klein, een beetje roezelig verwilderd uitziend kopje als de knop van een bloem, uitsteekt boven haar tenger halsje en 't kleine, zenuwachtige lijfje van 't kind, wier blik dóor de verwarde haren
| |
| |
al iets uitdagends en aantrekkelijks heeft. En dan de kleine Jeanne, zoo serieus al in haar bont, als een deftige groote dame, met wijde, vage oogen als een nevelingen kind, een gezichtje, waarin enkel de oogen leven, groote, treurige, al te groote oogen, die ons schijnen te ondervragen, die zoo wanhopig vragen en vergeefs waarom een vraag die we vreezen maar al te goed te verstaan, 't in grauw gehoudene, aangrijpende portret van een heel klein meisje, dat misschien gauw zou sterven gaan! De Herstellende herinnert aan de heerlijke uren van ziek zijn, toen we nog kinderen waren, als men zoo heel ver van de wereld af, stilletjes neerligt in een klein, wit bedje, als de vliegen heel aandachtig en vlijtig boven onze hoofden gonsden en we nooit wisten hoe laat 't was. Verder heb ik nog met genoegen op 't Portret van een Oude Moeder, tegen den wand van 't kamertje met die oude vrouw uit 't volk, een reproductie opgemerkt van 't Portret van mijn Moeder van Whistler. Er hangt overigens over dit stuk vol van die droefheid van oude vertrekjes in winterschemeruren, die eigenaardige geur van den droom van een leven, dat uitsluitend binnenwaarts is gekeerd die door vreemde, overal verspreide details nog ontzaggelijk versterkt wordt, zooals bijv. dat een beetje absurd gebaar van het kleine meisje, dat met dichte oogen zit en dat de melk naast 't haar aangeboden kopje schenkt.
De afdeeling Beeldhouwkunst was een beetje zooals alle afdeelingen van beeldhouwkunst, ze gaf wel wat den indruk van iets vervelends. Over 't algemeen komt op onze exposities de sectie beeldhouwkunst een beetje voor als een woestein, bezaaid met de steenen van Deucalion; het is er altijd hetzelfde gewriemel van koppen en bustes hier en daar op voetstukken neergezet. Mijns inziens zou 't veel beter zijn om de beeldhouwwerken, naar schilderijenwijs, langs de wanden in nissen te plaatsen of ze te omgeven met loofwerk. Zooals ze ons tot heden opgedischt worden, schaadt de opeenhooping aan elk op zich zelf. Er zou ten dezen opzichte reden bestaan om zich op sommige in den laatsten tijd in den vreemde gehouden exposities te inspireeren, zooals bijv. die van de Weener Secession, waar de afdeelingen beeldhouwkunst gemeenlijk met een zéer welingelichte kunde ingericht zijn. Altijd onder dit voorbehoud, haast ik mij om 't groot belang van de afdeeling beeldhouwkunst op de laatste tentoonstelling van Kunst van Heden aan te toonen. Ik heb er niet veel anders dan inderdaad schoone werken gezien. Ik vermeld o.a. de interessante buste van Van der Stappen Mon oncle le jurisconsulte, de uiterst zuivere Rombeaux, het mooie ivoren vrouwenkopje van Vinçotte en de bronzen van Paul de Vigne.
En thans blijft me, eer ik dit vluchtig overzicht der tentoonstelling van 1910 van Kunst van Heden besluit, niet meer over dan een woord van dank en lof aan 't inrichtingscomité, voor 't schoone geheel van waardevolle werken, dat het ons andermaal, trouwens volgens gewoonte, heeft getoond, en ons eens te meer de gelegenheid heeft gegeven om 't belang te erkennen dat 't bestaan van een verlicht en eclectiek genootschap als Kunst van Heden niet enkel voor Antwerpen, maar voor geheel België heeft!
Marc S. Villiers.
| |
Uit Brussel
Pierre Abattuci
is geen nieuweling meer, noch in de schilderswereld een onbekende! Een zeer gewetensvol talent, een bescheiden karakter, dat niettegenstaande zijn terughoudendheid, zijn tegenzin in marktgeschreeuw en bluf, de achting heeft weten te winnen van die kenners en liefhebbers, die aan de schilderkunst iets anders vragen dan virtuositeit, gladde loopjes of vooraf opgestelde recepten.
In den Kunstkring, waar zijn onlangs gehouden tentoonstelling zeer de aandacht getrokken heeft, kregen we den indruk dat we hier tegenover een diep ontroerd landschapschilder stonden, wiens kunst sedert hij ons de laatste maal van zijn werk had
| |
| |
laten zien, nog dieper en fijner was geworden. Wat we vooral bewonderd hebben, waren zijn Wolken bij ondergaande zon, een tooverachtig schoon en pathetisch doek en verscheiden werken in halftint, waar het gevoel minder buiten op lag dan in zijn Taxishaag en Klein Klooster.
| |
Tentoonstelling van Gustaaf Max Stevens
Mondaine schilderijen en mondaine literatuur. Mogen deze opschriften ook al als vliegenpapier dienen voor de Leegloopers, die prat gaan op intellectueele aristocratie of voor de clubmen, wien het nu en dan wel eens behagen wil om uit hun auto te stappen en met de gauwte kennis te nemen van de diverse kunstvoorwerpen, die onder deze hoofden werden geklasseerd! hoezeer verlagen ze haar daarentegen in de achting van een publiek, dat er van overtuigd is dat alle echte kunst haar eigen stempel van voornaamheid moet dragen en niets verplicht zijn aan de mode of den smaak van een zekeren stand of van de een of andere categorie. Wat mij betreft, ik beken dat reeds sedert lang deze pretensie op zoogenoemde mondainiteit en den bijval van rijke renteniers, die men ten rechte of ten onrechte aan Max Stevens verweten heeft, mij het schilderwerk van dezen kunstenaar wel eens een beetje verdacht heeft doen voorkomen en mij verhinderd heeft om zonder bijgedachte te kunnen genieten van zijn kunst. Dit vooroordeel scheen tot op zekere hoogte gewettigd door een zekere aanstellerij, een soort van bluf, die de kunstenaar bij de behandeling van de natuur of van zijn modellen gepast scheen te achten. En om zijn figuren en zijn decors des te voordeeliger te doen uitkomen, spitste deze al zijn vernuft om een zekere bloedarmoede te geven aan zijn palet en de pàle ervan doorzichtiger, fijner en ijler te maken. Tegenwoordig echter is zijn elegantie heel echt en van het beste allooi, maar hij stelt 't zich thans ook niet meer tot plicht om de natuur of zijn modellen te vermooien. Hij is modernist omdat hij 't zelf wel zoo wil en niet meer uit onderwerping aan zijn omgeving. Zoo had hij o.a. een prachtig portret van Mevr. Charles Houben tentoongesteld en een tweede, niet minder aantrekkelijke vrouwenfiguur Onder de verandah; verder twee landschappen, heel treffend en juist in den loon en heel vast, zooniet al
te krachtig van behandeling. Eindelijk dan nog een serie akwarellen en een andere van zeer wélgeslaagde pastels.
| |
In de zaal Boute
behandelde Emiel Thysebaert, de Gentsche schilder, die te Brussel, of liever in de populaire voorbuurt Molenbeek woont, bij voorkeur de kleine Luyden en hij geeft ze weer met een smaakvolle schilderachtigheid, die hij bovendien op de meest aantrekkelijke manier weet te kruiden en toe te bereiden. Hij is een verbazend sympatiek realist en een geestige opmerker, die echter altijd acht geeft dat hij niet in het overdrevene vervalt. Zijn palet, leniger en rijker dan ooit, heeft de geliefkoosde tonen van de kleeding en de binnenhuizen der nederige bewoners van de voorstad zeer juist getroffen, en in zijn straattooneelen, bijv. van den Schoelie, die door agenten wordt opgebracht, nageroepen door de vrouwtjes in de buurt en aangebast door de honden, offert hij toch nooit de peintuur aan de anecdote op. Hij geeft met brio de fysionomie van de straten weer, bijv. in zijn Soir à la Porte de Namur, terwijl ook zijn Boueux en Haleurs uitstekend getypeerd zijn. Wellicht echter zou men van den schilder mogen verlangen om zijn werk nog iets verder door te voeren; vele zijner stukken stellen eigenlijk niet veel meer dan schetsen voor en wat de opvatting en de beteekenis er van betreft, zou ik willen wenschen dat Thysebaert onze werklieden en zelfs onze zoo decoratieve en plastieke deugnieten, niet zóo uitsluitend in een humoristisch en zelfs vaak in een weinig bespottelijk daglicht zag. Waarom weet hij uit die rauwe gasten ook niet wat poésie, wat passie en wat tragiek te halen?
Evenals Marten Meisen, de vertolker van de poldergasten te Stabroeck, neigt Thysebaart er wat te veel toe om enkel het belachelijke zijner modellen op te merken. De een zoowel als de ander zouden van
| |
| |
tijd tot tijd hun eerlijke, uitbundige helden nu en dan wel eens een beetje kunnen veredelen!
| |
In den kunstkring
hebben we onlangs Filip Swyncop gehad, een der meesters van de groep die men de Ecole du Sillon genoemd heeft en waarvan de adepten tot heden bijna uitsluitend de aandacht hebben getrokken door de groote kwaliteiten van hun factuur en de kracht van hun techniek. Nu schijnt hij echter op weg om zich hooger op te heffen en zich als uitstekend practicus tot een echten kunstenaar op te werken! Men zou het bij het doorloopen van zijn onlangs gehouden tentoonstelling zijn gaan gelooven, waar hij naast hevige en tot in 't grove exhuberante doeken, die geschilderd waren in zijn oude manier, er andere had van later datum, die eenvoudig exquis waren; vooral verscheiden gezonde, frissche en toch dartel bekoorlijke kinderportretjes; hij schijnt eindelijk gevoelig te zijn geworden voor de bekoring van de bevallige lijn! Hij had ons bovendien ook al krachtige, kranige studies genoeg gegeven om eindelijk eens met voldragen werken af te komen!
Omer Coppens heeft zich opgeworpen tot de zorgzame vertolker onzer kleine, slaperige, zoo niet doode stadjes, met hun Begijnhoven, hun gekanteelde geveltjes en hun geheimzinnig kronkelende straatjes. Hij spreekt ons daarin echter meer van de een weinig droeve en soms zelf vaag-vijandige melaukolie dan van ingetogen resignatie. Enkele zijner effekten kwamen me voor als geschikte illustraties voor het prosa van den vertelseltjes-verteller Frits Hellens. Naast die impressies van stedekes en gestijfselde provinciehoekjes, was Coppens er ook nog met enkele luchtere, lichtere, aangenamer aandoende zeestukken, die echter wellicht wat minder oorspronkelijk waren dan die wel wat droefgeestig-neerdrukkende stadshoekjes.
| |
Jules Merckaert
is een landschapschilder, wiens stevig en krachtig talent, reeds vroeger zeer dikwijls door mij werd bewonderd. Evenals Coppens roept ook hij de eenzaamheid en de stilte onzer kleine Vlaamsche stadjes voor ons op, doch hij weet hun tegelijkertijd meer den adem van 't leven in te blazen. Ze zien er ook zooveel stralender uit en waar ze al niet in luidruchtigheid vervallen en niet luidop zingen, ademen ze toch! Het frissche van hun koloriet verleent hun datzelfde weldadig aandoende en blijde van de gezonde kleur en het rijke bloed onder de huid van kalme rustig-stille aangezichten. En zelfs waar Merckaert ons op een bouwvallige markt verplaatst, geeft hij daar veeleer den indruk van een tijdelijk verval, dan van een chronische decadence. Zijn warm en inhoudsvol palet laat altijd nog de hoop over aan herleving!
G.E.
| |
Uit Den Haag
Pulchri studio tentoonstelling van werkende leden
Deze tentoonstelling heeft meer van zich doen hooren dan de voorgaande, door het genootschap uitgeschreven. Niet zoozeer door wat er te zien was, alswel door het feit dat de regelings-commissie van hare volmacht als jury heeft gebruik gemaakt, om wat niet naar haar zin was, te weren. Daar dit nog al in het groot is toegegaan, wekte het een storm van verontwaardiging. Wat eenige jaren geleden te voorzien was, toen de leden om hunne tentoonstellingen boven het lage niveau te verheffen, van hun recht afstand deden minstens een werk te exposeeren, het aan de commissie van plaatsing overlatend hun werk al of niet op te hangen, is gebeurd, namelijk dat de tentoonstelling wat gehalte betrof niet vooruitging, maar dat er tusschen de gildebroeders oneenigheid ontstond. Ons dunkt dat eene expositie niet beter wordt door wat er niet hangt, als wel door dat de beste krachten hun werk inzenden.
Getracht moet worden de kracht van den
| |
| |
kunsthandel te breken, daar het dezen is, die verhindert dat de schilders met haar in relatie, aan tentoonstellingen buiten hunne zaak deelnemen. Bekend is het toch dat een zoogenaamd afgekeken doek voor hen niet meer dezelfde waarde heeft. Of het zal gelukken wij betwijfelen het. Gaat het den kunsthandelaar goed dan ook den schilder. En begrijpelijk is het dat de laatste den eersten niet zal tegenwerken om zijn eigen bestwil. Dat hierdoor de kunst zelve niet gediend wordt spreekt als een boek. Deze toch behoort vrij te zijn. Zoo zouden wij het dan ook niet anders dan toejuichen werd de bepaling in het reglement voor de kunstzalen in Pulchri weer veranderd, zooals die vroeger luidde, waarbij ieder lid eene schilderij mocht inzenden. Voogdij van eene jury is al een even groot gevaar als het ter verkoop klaar maken voor den kunsthandelaar. Dat het wel degelijk de goede werken zijn die eene expositie aantrekkelijk maken, en niet de middelmatige bewijst deze zelfde expositie, waar ver boven de rest uit springt het portret van Fulop Laslö. Het is frank en vrij geborsteld, kranig getoetst, levend van allure, wat oppervlakkig van physiologie, maar uitstekend van atmospherische werking. Het is niet een probeersel, maar de prestatie van een man die kan. De vegen van den schets zijn blijven staan en op sommige plaatsen is de intentie aangedikt door enkele rake toetsen, die het geheel van een verrassende levendheid doen zijn. Jammer dat op enkele plaatsen op het licht de verf te reel werd, wat aan de stofuitdrukking schaadt.
Eene vergelijking met de Hollandsche portretten valt niet in hun voordeel uit.
Buisman zond een goed gecomposeerd vrouwenportret, dat echter als modelé, als plastiek niet genoeg draagkracht bezit, al is het zoeken naar delicate afwerking en de inspiratie op Engelsche kunst te loven. Beter komt hij voor den dag dan Willy Martens, met zijn academisch mansportret of Thérèse Schwartze die te somber, te conventionneel werk zond. Gevoeliger is Lizzy Ansingh in haar argeloos niet stijlvol damesportretje, Willy Sluyter en Louwerse missen verdieping en atmospheer.
Van de overigen noemen we slechts Yves Browne, met een naakt, dat niet geheel en al tot zijn recht kwam, te branderig, te hard in zijne tegenstellingen, constateeren we het niet vooruitgaan van A. Roelofs, in een wat flauw, proportieloos interieur; het verschijnen weer ter expositie van Mevr. Haverman, die metdertijd blanker en grijzer in hare bloemen werd, en merkten we de aanwezigheid op van een groot doek van Mesdag, werk van Mej. Kerling, Wijsmuller en de Regt, terwijl Schreuder van de Coolwijk en Le Comte ons geen nieuwen kijk op hun talent gaven.
| |
Martin Monnickendam in de kunstzaal Kleykamp
Het is een toe te juichen feit dat velen onzer jonge, aankomende schilders niet bij honk blijven, maar ter voltooiing hunner studien een tijd naar het buitenland trekken. Een voordeel, omdat daardoor hun gezichtskring verruimd wordt, het provincialisme der kunst verdwijnt, en de jonge schilder ook eens leert zweren bij andere goden dan die uit zijn eigen land. Wel is na de terugkeer de ontdekking van eene eigen richting moeilijker, dan bij de thuisblijvers, die niet verontrust werden door andere indrukken, maar eenmaal hun weg gevonden zullen zij die ook met meer overtuiging bewandelen. Zij toch hebben verschillende opvattingen gezien, vele meeningen gehoord en bestudeerd, en vonden na een degelijk onderzoek eindelijk zichzelf. Dat er echter ook velen stranden op de klippen der veelvuldigheid, die niet krachtig genoeg waren voor zooveel indrukken staat tegenover diegenen die in hunnen kleinen kring tot sleur gedoemd werden, en uit geringe overtuiging steeds meer en meer tot een lager niveau afdaalden.
Monnickendam is in Frankrijk geweest. Niet alleen is dit aan zijne sujetten te zien, de onderwerpen ontleend aan Parijs, maar hoofdzakelijk aan de invloeden daar ondergaan.
Zijne doeken uit dien tijd hebben de kleurenvastheid van den realist Courbet, hebben het naast elkaar zetten der tonen als de vakken in een cloisonné. Daardoor ontstaat
| |
| |
een decoratief effect, dat veel aan goudleer en soms aan goudlak doet denken te meer daar de pâte ook vettig en dik is, en ophoogsels heeft. Soms ook lijkt de verf met vernis aangemengd en krijgt een glazuurachtig aspect als van faience, vooral in de interieurs. Maar de atmospheer ontbreekt, reden waarom de doeken op een afstand gezien wegvallen, en er slechts eene decoratieve kleurwerking overblijft. Als teekenaar heeft hij breede allures, pakt forsch aan, in zijn schouwburgen en verkoopingen, waarin dan ook wel zijn grootste kracht ligt. Weinigen zullen er onder de jongeren zijn die zulk een stof durven entameeren. En waar de lust naar zulke zwaar op te lossen moeilijkheden gaat, daar moet ook de kracht niet ontbreken. En deze bezit de schilder Monnickendam in groote mate, al gebeurt het dikwijls dat hij deze te boven gaat en forceert. Praal is zijn lust en kracht zijn karakter. Fonkelen en schitteren het doel van zijn werk, overweldigen de intentie, door groote dimensies of zware kleur. Geen fijnheid of teerheid, maar kloekheid en kracht. Een karakter onder de jongeren die geen concessies doet aan de Hollandsche kunst, maar zich sterk genoeg voelt een eigen weg te gaan.
| |
Théo Goedvriend bij Schüller
Goedvriend is een schilder van paddestoelen. Hij houdt van die vochtige plekken waar gele en roode zwammen opschieten, en geeft ze als door een vergrootglas bekeken weer. Daar zit eenige geheimzinnigheid, eene huiveringwekkende grootheid in deze macroskosmisch geziene kleine wereld, die tot nu door geen schilder zoo begrepen werd. Daarbij komt een uiterst verzorgde beschaafde peinture. Niet in eens, met breede toetsen geschilderd, maar gepuimd, gekrabd, gepolijst en gesausd, zoodat zijn werk er buitengewoon doorwerkt uitziet, en dikwijls het aspect heeft veel langer te bestaan. Van zijne groote voorliefde voor het fraaie faire der oude meesters, heeft hij in dit werk kunnen getuigen; ook de Barbizonners zijn hem niet onbekend. Daumier en Corot, de grijze toon in zijne landschappen, Monticelli en Rousseau, al deze meesters hebben den jongen schilder geimponeerd, zoodat zijne vroegere arbeid door hen werd beinvloed.
Nogthans heeft hij in zijne paddestoelen zichzelf gevonden, en daarin van al deze meesters datgene overgebracht hetwelk zijnen aard het meest nabij kwam. Daarin is als het ware eene quintessens van al deze heterogene bestanddeelen, door zijnen geest geschikt. Mochten wij in de andere onderwerpen eene interrassante figuur geïnspireerd zien door de visie van anderen in de paddestoelen gaat de zoeker zich losmaken, om een zelfstandig meester te worden.
| |
Bij Goupil
De kleine, maar uitgezochte collectie schilderijen van Hollandsche en Fransche meesters gaf eene uitnemende gelegenheid, het groote essentiëele verschil eens te zien tusschen Jacque en Israëls. Beiden waren hier bijzonder goed vertegenwoordigd, de eerste met eenen grooten stal met schapen en Israëls met een Interieur uit zijnen laatsten tijd. Bij Jacque was de compositie overwogen, de schapen in verschillende acties juist geobserveerd en voortreffelijk geteekend, was de schildering smeltend en vloeiend, kortom het doek een prachtig stuk schilderwerk, dat aan alle eischen beantwoorde.
Bij Israëls niets van dit alles, misschien de compositie uitgezonderd, die echter ook niet zoo buitengewoon was. Maar het leefde, de onvolmaaktheden zoo bij den eersten aanblik, ze bedekten geheimzinnig de vormen, die na langer beschouwen zich lieten raden; de onverzorgde peinture werd niet meer gevoeld en de gedachte aan een schilderstuk verdween. We zagen het gebeuren als voor ons leven in de stille intiemiteit van de binnenkamer. Het was niet meer verrukking over het zuivere der schildering maar ontzag die ons aangreep voor de natuur welke ons zoo werd geopenbaard.
| |
J.H. Wijsmuller bij Biesing
De groote Haagsche School, gevormd door de Marissen, Mauve, Bosboom en Weissenbruch,
| |
| |
heeft hoe sterk de invloed van de Amsterdammers zich ook mocht doen gelden, nog niet opgehouden in volgende geslachten eenen grooten aanhang te vormen. Zijn er enkele groote tonalisten als Breitner en de Zwart, die ieder een eigen karakter behielden, en een aparte plaats innemen in de kunst, grooter is de schaar, die evenals du Chattel, Apol en Klinkenberg niet direct haar ontstaan aan hunne groote tijdgenooten hebben te danken, maar toch er een sterke invloed van hebben ondergaan. Gorter, H.W. Jansen en Wijsmuller zijn meer onder hunnen invloed, die vooral wat den laatsten betreft geheel en al opgevoed is in de Haagsche tradities. Eene vlotte voordracht, een gemakkelijk compositievermogen, eene handigheid in het zoeken van aardige gevallen, en hun werk is naar behooren getypeerd. Soms vinden we bij Wijsmuller een invloed van Gabriël, soms, maar dan vooral in de schetsen iets eigeners, alsof de impuls om het geziene weer te geven niet verontrust werd door overwegingen, aan anderen ontleend. Het eigentlijke schilderij maken is voor dezen het te loor gaan van eigen persoonlijkheid, die dan voor de opvattingen van grootere tijdgenooten moet plaats maken.
| |
Steinlen tententoon stelling kunst aan allen en Haagsche kunstkring
Onder het patronaat van de beide Haagsche vereenigingen op initiatief van ‘Kunst aan Allen’ werd deze tentoonstelling in het gebouw van den Haagschen Kunstkring gehouden. ‘Kunst aan Allen’ dat ten doel heeft de kunst zooveel mogelijk onder een ieder te brengen vond evenals hare Kunstvereeniging in Amsterdam Steinlen den volksman bij uitnemendheid, die met zooveel talent de weeën van het onderdrukte volk, hare ellenden en hare vreugden heeft geteekend. Niet in de eerste plaats het carikaturale, maar het zuiver menschelijke vermocht deze grootmeester der Fransche teekenaars in het groote leven te speuren, en op zoo ongeëvenaarde wijze uit te beelden. De heer Zilcken, die den artist op zijn atelier bezocht, wist eene collectie te verkrijgen van nog niet geziene schilderijen, teekeningen en etsen. Opgeluisterd door verschillende proefdrukken uit de Chambard Socialiste, de Gil Blas en la Feuille, en door eene serie teekeningen in kleur behoorende tot de reeks la Vision de Hugo, was het wel niet eene expositie van het volledig oeuvre van den kunstenaar maar gaf toch de gelegenheid, dezen van een andere zijde te kennen als die welke wij reeds bewonderden, uit de bijdragen tot bovengenoemde bladen.
Niet te verbloemen valt het dat de schilderijen tegenvielen omdat er te weinig kleur in was, omdat deze slechts als bijkomstig aangebracht werd, daar toch de teekening het voornaamste bleef. Als opgewerkte of gekleurde teekeningen beschouwd, bewonderden wij de gemakkelijke losse voordracht, de volkomen meesterlijke karakteristiek van zijne katten, eene treffende actie, uit zijne prenten overbekend. Maar noch in zijne etsen noch in Het Kantongerecht noch in de Aarde konden we den beroemden teekenaar vergeten van het Parijsche straatleven, in de achterbuurten en op de boulevards. Interressant op zichzelf mogen de schetsen naar model, de koppen van Prof. Dupont en Anatole France zijn, op den ontwikkelingsgang van den ons bekenden en bewonderden Steinlen hadden zij geen directen invloed en waren daarvoor van weinig belang.
| |
G. de Groot bij Schüller
Zeker eene der voornaamste eigenschappen, welke de Hollandsche school bezit is haar gevoel voor atmospheer. En speciaal in de landschapkunst is deze opmerkelijk. We kunnen ons geen Hollandsch landschap voorstellen, waarbij niet de nadruk op deze eigenschap gelegd wordt. In tegenstelling met, wat het buitenland geeft is het Hollandsche landschap in de eerste plaats toonvol en atmospherisch. De Marissen, Weissenbruch, Poggenbeek, al deze grooten ze hebben het landschap niet als een lijnencomplex in de eerste plaats gegeven, maar als eene weerkaatsing van de lage luchten, van de zwoele waterrijke landen. Later werd deze
| |
| |
onbewuste uiting in zelfstandiger analytischer vorm gegeven door een Voerman, een Wiggers. Tot de onbewuste vertolkers van deze onzegbare fijne fluide behoort behalve Bastert o.a. de Groot. Hij is verwant aan dezen, heeft het zelfde sterke gevoel voor het opene, het frissche, maar niet diens gedegenheid. Vooral in de grootere werken komt het gemis aan kennis der stof naar voren. Waar het landschap zonder stoffage geheel op zichzelf is aangewezen, daar dient het karakter te worden gekend. In zijn kleinere werken zijn smakelijke doeken; zoo direct naar de natuur is er het contact met het buitene het best in bewaard gebleven. Het eenvoudige, onopgesmukte gaat hem het best af, al zou de prettige frissche kijk bij verdieping aan blijvender interresse winnen.
| |
C. Koppenol bij Van Gogh
Koppenol, behoorende tot de tijdgenooten van de Zwart en Akkeringa, heeft na eerst een tijd lang op Rozenburg te hebben gewerkt in de aardewerk-industrie, na talrijke illustraties te hebben geleverd, zich van al deze bezigheden weten vrij te maken, om zich geheel aan de schilderkunst te wijden.
Op Pulchri reeds ontmoetten we menig kleurvol doek of pittige aquarel, maar een zoo groot aantal werken als hier bij elkaar, werd nog niet geboden. In zijne voorliefde voor kleine formaten en in zijn slagen daarin zich gemakkelijk uit te drukken is hij de gelijke van Akkeringa. In het composeeren eveneens, alleen in de kleur is er verschil. Bij Akkeringa is die toonvoller en blonder, bij Koppenol soms gebrander en niet zoo buiten. Maar het pittige, het geestige toetsen met kleine zetten hebben ze allebei gemeen. Het onzuivere der atmospheer zal wellicht een gevolg zijn van niet genoeg buiten studeeren, een gebrek dat nu hij in Nunspeet zich zal gaan vestigen, moet geheel verdwijnen.
G.D. Gratama.
| |
Uit Haarlem
Tentoonstelling van schilderijen
Een tijdelijke tentoonstelling van enkel bloemenschilderijen is in een daartoe expresselijk opgericht paviljoen, verbonden, aan de groote tweemaandelijksche tentoonstelling van levende bloemen te Haarlem.
Als geheel is deze tentoonstelling heel wat minder belangrijk dan die welke de Larensche kunsthandel in het vorige jaar aanrichtte. Meer verscheidenheid, door een grooter aantal deelnemers biedt zij wel. Een eereplaats wordt ingenomen door V. d. Maarel's arbeid: Het Bloemenmeisje. Deze zelfde heeft nog een bloemstuk, wat donker gekleurd maar zeer schoon van stemming, van goud-bruinen toon. Verrassend werk brengt Mej. v.d. Willigen.
Op deze tentoonstelling doet de gemberpot dienst. Hoeveel zijn er wel niet! Mej. C. Ritsema heeft er een in grijze vegen voor ons neergezet; dof-zilvergrijs leeft het ding; tulpen zijn er ingeplaatst, gele en roode. Het geheel is van sterke kleur en schoone verhouding. Een aanzienlijk aantal schilderijen zond A.L. Koster, de Hollandsche bloembollen-velden-schilder. Hij toont zich als altijd ook hier weer een gewetensvol kunstenaar. Een enkel maal wenschte men dat hij zich wat meer liet gaan, zoodat men de schok van verheuging ervoer welke de schilder moet hebben ondervonden, maar die hij ons in zijn werk niet altijd overdraagt. Netty Broedelet, Arntzenius, mevrouw van Thol-Ruysch, mej. Wandscheer, Deutman, zijn onder de inzenders. Maar een bloemenschilder als Kamerlingh Onnes, een Verster en Voerman worden gemist, terwijl van De Zwart slechts een enkel staal aanwezig is.
Alb. de Haas.
| |
| |
| |
Uit Leiden
Leidsche kunstvereeniging
Velen voelen zich geroepen, weinig zijn de uitverkorenen.
De schilder Dake hoort voor alsnog tot de eerste categorie. Of mag men uit de collectie schilderijen welke hij in bovengenoemde vereeniging exposeert, niet te veel besluiten? Is het een toevallige slechte keuze van zijn werk? Ik herinner me van dezen schilder een Bosch in Delden, een grijs stadsbuurtje; het eerste had een schoone weelderigheid van visie, het tweede: een studie, bracht een lichtend grijs. Dit grijs, deze mooie toon vind ik, helaas in een enkel werkje slechts terug. Het meeste werk lijkt een vuil waas over de kleur te hebben.
Ook Hammes kan meer dan wat hij hier geeft. Het blijkt uit eenige werken, waarin uitmuntende hoedanigheden zijn aan te wijzen. Het meerendeel kan in belangrijkheid niet halen bij deze schilder-proeven. Hij is colorist, Hammes; vóór alles een kleurproever. Hij toont dit zeer sterk in het duinen-aanzicht. In die zoo weinig belijnde uitgestrektheid geen enkel duin verheft zich bijv., in dit terrein van dalingen en stijgingen leeft overvloed van kleur. Een verdienstelijke ets, met onderwerp uit Spanje, toont wat Hammes op dit terrein reeds heeft bereikt.
Alb. de Haas.
| |
Uit Rotterdam
Museum Boymans tentoonstelling van oude teekeningen uit de collectie van dr. C. Hofstede de Groot te 's Gravenhage half maart-10 mei
Sinds de heropening van het Museum na de verbouwing in het eind van het vorige jaar tracht de Heer Schmidt-Degener de belangstelling gaande te houden door het organiseeren van tijdelijke tentoonstellingen, waartoe een afzonderlijke zaal is ingericht. Na den Rembrandt-bijbel van Hofstede de Groot, interieurs en architectonische détails uit openbare en particuliere gebouwen der zeventiende en achttiende eeuw; thans de schitterende verzameling zeventiend'eeuwsche teekeningen van genoemden kunstkenner. Waarlijk: het is de schuld van den directeur van Boymans niet, indien het museum-bezoek na een kort vleugje van nieuwsgierigheid langzamerhand weer tot het gewone peil zal ebben. Wie genieten wil, vindt hier zijn gading; wie leeren wil stof in overvloed. Want in de teekeningen meer dan in de schilderijen peilt men eerst recht eigenlijk het talent des meesters, ziet men zijn kunst als het ware geschematiseerd.
Onder de ruim honderddertig nummers trekken in de eerste plaats de serieën Rembrandt- en Brouwerteekeningen de aandacht. Wat de Rembrandts betreft: het Museum Boymans mocht er de zijne tegen ruilen, op de sepia-teekening van den barmhartigen Samaritaan na. Welk een rijkdom van verscheidenheid; welk een genot de geheimzinnige arabesken van zijn... ik zou haast zeggen ‘stenografische’ krabbels te ontcijferen, deze kabbalistiek van bliksemsnel genoteerde lineatuur! Hoe fel snijden zijn penlijnen, als geëtst, in het papier; hoe verbijsterend suggereert hij licht en donker met een krab en een vlak. Het oude en nieuwe testament, de apocriefe boeken, gaan
| |
| |
in een reeks van snelle vizioenen, zooals ze leefden voor den geest des meesters, het oog van den verbaasden beschouwer voorbij; daartusschen vindt de fantazie ander voedsel in figuur-studiën, a.o. een superbe naakt, stille landschappen, een merkwaardige copie naar een Indische of Perzische miniatuur; daar loopt men te kijken, te mijmeren en te droomen, tot men in stille aandoening zich even beroerd voelt door dat wonderbaarlijk wezen, dat Rembrandt heette.
Als kunstenaar, zooal niet als poëet, komt Adriaan Brouwer in beeldend vermogen, in snijdende expressiviteit, in compositietalent Rembrandt nabij. Een twaalftal groote herberg-scènes in droge verf (wellicht de door Van Mander vermelde ‘cryons’) toonen hem in zijn volle, bijna-heroïsche kracht. Niet alleen compositie, ruimtelijkheid, groepeering, maar ook verbluffende karakteristiek bereikt hij in weinige krasse, scherpe lijnen en breede, haast-nonchalante streken van zijn raadselachtig materiaal. Zie zijn boeren in dronkemans-lyriek hun liederen brallen, zie ze in hun alcoholischen en narcotischen waanzin hun troeven op de tafel smijten, zie den grotesken, brutalen triumf van den winner en de stomme, lijzige verslagenheid van den stumper die verliest, zie hun oogjes wegkruipen, hun neuzen krullen, hun kinnebakken stuiptrekken van pleizier, zie hen in hun vervaarlijke, ja moorddadige opgewondenheid, vastgeklampt aan tafel en bank en geplakt tegen elkander! Bewonder dan de diabolische zekerheid, waarmee deze geweldige meester hun lichamen vereenigd heeft tot driehoeken, trapezia en ruiten, met hun armen in diagonaal; de vaste hand, waarmee hij hun koppen verschematiseerd heeft tot groteske figuren met driehoekige kinnen, knopneuzen, appelronde wangen, oogen als streepjes of knikkers onder den ruigen rand van hun vilten dop. Ziehier een tragische comédiehumaine, die den kunstkijker kan fascineeren en den historisch-gevoelige een schrikbarende les leeren omtrent de verdierlijking van een ruw maar onbedorven ras onder den fatalen invloed van alcohol en tabak!
In vrediger sfeer komen we bij Adriaen van de Venne, Esaias van de Velde, Jan van Goyen, Aelbert Cuyp, Roelant Roghman, Lambert Doomer, Jacob van Ruysdael, Jan Lievens, Philips Koninge. a., die ons de innige en dierbare bekoring bewaard hebben van het Hollandsch landschap, zooals het was voor het door een monsterachtig modernisme tot op weinige poovere overblijfselen nȧ was vernield. Hier schiet de ruimte te kort! Men zou ze alle willen memoreeren: van de naïeve rondjes van den ouden Van de Venne tot het laatste droomerige fantasielandschap van Doomer (een prachtige reeks van dezen zeldzamen meester!) tegen het eind der zeventiende eeuw. Men zou ze alle hun woordje willen geven: de boerenplaatsjes, de beboomde wegen, de landelijke stadjes in hun nest van groen, de vaarten met hun brugjes en aalkorven, de getorende kasteelen en ridderhofsteden, de duinlandschappen en wijde panorama's. Men zou zichzelf in die goede, oude dagen terug willen fantaseeren.
Een meesterlijk, uiterst-gevoelig naakt van Adr. van de Velde en twee voortreffelijke portretten van Wallerant Vaillant mogen ten slotte niet onvermeld blijven. Summa, de Rotterdammers hebben reden, Dr. Hofstede de Groot dankbaar te zijn!
R.J.
|
|