Onze Kunst. Jaargang 9
(1910)– [tijdschrift] Onze Kunst. Geïllustreerd maandschrift voor beeldende en decoratieve kunsten– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 5]
| |
Hollandsche kunst op de Hudson-Fulton tentoonstelling te New-YorkTer gelegenheid der onlangs te New-York gehouden Hudson-Fultonfeesten, werd in het Metropolitan Museum of Art aldaar, gedurende de maanden October en November, eene tentoonstelling van Hollandsche zeventiend'eeuwsche schilderijen gehouden, welke evenzeer door hun aantal als door hun belangrijkheid, de aandacht verdienden. 't Feit dat zulk een verzameling bijeen gebracht kón worden en dat zonder tal van openbare en bizondere verzamelingen uit te putten, legt voldoende getuigenis af, voor de buitengewone verrijking, gedurende de laatste jaren vooral, van de nieuwe wereld met de kunstschatten van de oude en mag wel worden beschouwd als een blijk van echt populaire sympathie, zooals die in de Vereenigde Staten bestaat, ten opzichte der idealen en gewrochten van Holland's groote kunsteeuw. De catalogus-index der schilders en het aantal der hen vertegenwoordigende werken, zal op de treffendste, zij 't ook meest prozaïsche wijs, een denkbeeld geven van het algemeen karakter dezer tentoonstelling: Berchem 1; van Beyeren 1; Bol 1; Jan van de Capelle 2; Cuyp 11; Jan van Goyen 3; Dirk Hals 2; Frans Hals 21; van der Helst 2; van der Heyden 2; Hobbema 7; de Hooch 5; Kalf 1; de Koninck 1; Judith Leyster 1; Maes 2; Metsu 2; van der Neer 2; Adriaen van Ostade 2; Isaac van Ostade 2; Potter 2; Rembrandt 37; Jacob van Ruisdael 12; Salomon van Ruysdael 4; Steen 5; Terborch 4; Adriaen van de Velde 1; Willem van de Velde 2; Vermeer 6; Verspronck 1; de Vlieger 1; Wouwerman 2. - In verband met deze lijst kan het van belang zijn om op te merken, dat slechts de helft van de 70, thans in Amerika aanwezige Rembrandt's, ten toon waren gesteld en wellicht slechts twee derden van de schilderwerken van Frans Hals, Hobbema en CuypGa naar voetnoot(1). | |
[pagina 6]
| |
Het aantal en de soort werken, waardoor enkele meesters op de tentoonstelling vertegenwoordigd waren, schijnt bij de Amerikaansche verzamelaars te duiden op een zekere voorkeur voor landschap en portret. Rembrandt bijv. was er met slechts vier stukken vertegenwoordigd, dat geen portretten of portretstudies zijn. Het beperkt aantal waarin oude schilderijen nog altijd aan onze markt komen, verklaart wellicht dit verschijnsel, maar het kenschetst niettemin de richting welke de smaak bij ons neemt. Rauwe tooneelen uit het herbergsleven, stillevens met een weelde van zilver en glas, Hollandsche binnenhuisjes met hun intieme, bescheiden bekoring, zelfs de geschilderde verhalen der gewijde geschiedenis of legende, die zich als iets nieuws komen openbaren aan een volk dat hun erfrecht van kunst uit het verleden slechts uit reizen kent; deze onderwerpen zijn 't niet, maar wel de mensch zelf en de natuur, die het meest bij den Amerikaan in den smaak vallen, omdat hij die 't beste verstaat. Jaren van strijd om 't winnen van een land uit de ononlgonnen wildernis, hebben het Amerikaansche volk zoozeer belang doen stellen in de natuur, eerst wellicht enkel uit een utilitair oogpunt, dat echter bij toenemende beschaving esthetisch werd en dat zijn uitdrukking vond in een populaire en algemeene appreciatie van landschapschildering. Niet minder waar is dat de portretkunst, als een korte samenvatting van de levensgeschiedenis van den mensch, nooit faalt in 't doen van een beroep op dit volk, dat zóo in alle opzichten individueel is en zoozeer in geestelijk opzicht verwant aan die andere, hun eigen huis en haardsteden beminnende, vrijheidlievende, goede burgers - die echte mannen, wier individualiteit zóo met niet te miskennen waarheid voor ons bewaard zijn gebleven in de Hollandsche familieportretten der zeventiende eeuw.
Met Frans Hals, de vroegste der groote Hollandsche portretschilders, wiens bovenal waarheid beminnende kunst, ademloos van de vreugd van 't leven, Rembrandt's gouden eeuw binnen leidde, beginnen we ons kort overzicht van deze tentoonstelling. De stukken, welke hem hier vertegenwoordigden, dateeren voor het grootste deel uit zijn gelukkigste periode, tusschen 1635 en 1665, toen hij, met al de handvaardigheid van een meester, portretten schilderde als die van den Heer en Vrouwe Bodolphe (Verz. J.P. Morgan) en van Balthasar Coymans (Verz. Mrs. C.P. Huntington), zoo ook van zijn eigen huisvrouw Isabella (Verz. P.A.B. Widener). Deze alle zijn gebaad in licht, rijk in ingehouden kleur, dan eens harmoniseerend in grijs, dan verwarmd in goud, - dan weer overgaand tot 't groen van olijven, - even zoovele hartstochtelijk levende evocaties van verschillende vormen en karakters, en alle gehoorzamend aan den toover van zijn kunst. Tot deze | |
[pagina 7]
| |
periode, die noch de droogheid van zijn vroegere, noch de sommaire furore en duistere schaduwen van zijn lateren tijd bezit, behooren deze portretten van een welgedane burgerlijkheid als de Kunstenaar, in zijn ongedwongen houding en met al de schilderachtigheid van een gezeten burger, in de verz. van den heer H.C. Frick of de rustige dame (Eig. van het Metropolitan Museum) neêrgezeten in haar zijde en kanten tegen een zuilen-achtergrond en zich verheugend in 't bezit van een even zelfgenoegzamen echtvriend, die rustigjes den beschouwer beschouwt op een pendant in dezelfde verzameling. FRANS HALS: De Rookers.
(Metropolitan Museum of Art, New-York). Hier ook die van leven overvloeiende Mansportretten, als de onversaagde Michiel de Wael(?) (Verz. J.P. Morgan) en het kleine paneel met den Eerwaarden Casper Sibellius (Verz. M.C.D. Borden), die met omhoog geheven hand, nadruk legt op den zoo even gelezen bijbeltekst. Het Mansportret (Kat. Nr 32), (Verz. P.A.B. Widener), is een weinig bekend werk, dat niet door Moes vermeld wordt en waarschijnlijk van ongeveer 1640 dateert. Het stelt | |
[pagina 8]
| |
voor een jongen man, met een krachtig, sensitief gezicht, halflijfs gezien, naar links gewend en met 't gelaat naar den beschouwer gekeerd; zijn lang, zwart haar hangt tot aan de schouders over een breeden, vierkanten kraag van Kamerijksch doek. Zijn rechterhand is half in de plooien van zijn zwarten mantel verborgen. Aan de kwaliteiten van een machtige karakterisatie, paart zich een buitengewone voornaamheid in de teekening. Het joviale humeur, de frischheid en de blijde sympathie, waarmee Frans Hals de volheid van het hem omringende leven beschouwde, wordt wellicht 't best gezien in verschillende studies van jongens en jonge mannen: in de Rookers (Metropolitan Museum), waar een jongen met een lange, aarden pijp in den mond, schelmachtig tegen den beschouwer grinnikt. De Zingende jongens (Verz. Stewart Smith) zijn alleraardigst in hun ernst en de Fluitspelende jongen (Verz. E.O. Libby) blaast 't echte deuntje van ‘schep vreugd in 't leven’ en voert een dansje er bij uit. Van Frans Hals' leerlingen was Dirk Hals vertegenwoordigd door twee genrestukke van lachende, spelende kinderen (Verz. J.P. Morgan) en van Judith Leyster waren de Vroolijke cavaliers (Vera. J.G. Johnson). Van Frans Hals gaan we over tot Rembrandt en het levend geluid van blij klingende fluitjes en schalmeien, maakt plaats voor de zware muziek van het volle orkest, sonoor van de vreugd en de smart van 't leven. Het is niet enkel als de groote technicus, de groote realist, maar eer nog als de diep voelende vertolker van de menschheid in haar schaduw en licht, dat Rembrandt zijn plaats innemen gaat onder de meesters van alle tijden! Hoewel de schilderwerken, waarmee hij op de tentoonstelling vertegenwoordigd was, met zoo weinig uitzonderingen uit portretten bestonden, illustreeren ze niet enkel volkomen de vier decaden zijner kunstontwikkeling, maar stellen ons tevens in staat om de merischelijke natuur in alle fasen te ontleden en geven ze een eenvoudige en rechtstreeksche karakterontleding van zijn eigendommelijk genie. In de afgeronde volheid zijner eigen ervaring, vond Rembrandt de sleutel tot het openen van het zorgvuldig omhulde zieleleven zijner omgeving. Om anderen te kennen, moest hij beginnen met zichzelf te verstaan, en in zijn zelfportretten schreef hij de geschiedenis van zijn eigen lichaam en van zijn ziel. Vijf dezer portretten vormden een belangrijke groep op de tentoonstelling. De vurige jonge man van J.P. Morgan's vroegpaneel, wordt de droomende minnaar met zijn mooie, gevederde baret en de gouden ketting van den heer E.O. Libby's portret van 1631, of de jongeling met den vasten blik, die sereen staart naar een wereld van gouden licht en gloeiende kleur op een portret, dat aan den heer F.G. Logan behoort en in hetzelfde jaar is geschilderd. Twaalf jaar later, maalde Rembrandt zichzelf nog eens op het portret, dat | |
[pagina t.o. 8]
| |
FRANS HALS: PORTRET VAN BALTHASAR COYMANS.
(Verz. van Mrs. C.P. Huntington). | |
[pagina 9]
| |
thans in 't bezit is van den heer H.L. Terrell. REMBRANDT: Eigen Portret.
(Uit de verz. van wijlen koning Leopold II; thans eigendom van den Heer J. Pierpont Morgan) Hij stond toen op 't hoogtepunt van zijn succes, vol vertrouwen in zichzelf en gelukkig in zijn kunst. Maar wisselvallig is de fortuin: het eene verdriet volgde het andere op de hielen en op het portret van 1650, eigendom van den heer Widener, is er een uitdrukking van bitterheid op zijn gezicht gekomen en het rijke gewaad, dat hij op eenigszins uitdagende wijze draagt, schijnt gekleurd door 't droeve rood en geel van zijn herfst al. Eindelijk op dat supreme werk, in 't bezit van den heer Frick, kort na zijn bankroet en verval geschilderd, onthult Rembrandt de ware majesteit van zijn karakter, - al eindigt zijn leven in een treurspel, | |
[pagina 10]
| |
brandt 't vuur van 't vaste doel, dat hij zich heeft voorgesteld toch nog altijd in zijn oogen. Van deze portretten is 't kleine paneel, thans in 't bezit van den heer Morgan, dat vroeger deel heeft uitgemaakt van de verzameling van koning Leopold van België, voor den kunstkritikus van buitengewoon belang als een bijna ongekend specimen van Rembrandt's uiterst zeldzame vroegwerken. Het monogram R.H.L. is bijna onleesbaar, het is echter mogelijk om op stijlkritische gronden den datum 1628 als waarschijnlijk jaar van zijn ontstaan voorop te stellen. Op verscheiden portretten op deze tentoonstelling, heeft Rembrandt leden van zijn eigen familie voorgesteld. Met al de teederheid van een minnaar, schildert hij Saskia's portret in de verz. van den heer Widener. Het Meisjesportret (1645), door het Art Institute te Chicago geleend, stelt hoogstwaarschijnlijk Hendrickje Stoffels voor, die hij als de vrouw zijner oude dagen op het portret van 1660, geschilderd heeft, dat door den heer C.P. Huntington afgestaan was. Op twee portretten, De man met het vergrootglas en de zoogenoemde Deurwaarder of Thomas Jacobsz. Haring, door den heer B. Altman geleend, heeft Rembrandt zijn reeds tot een jongen man opgegroeiden zoon Titus geschilderd en op een ander schilderstuk in dezelfde verzameling diens zoons vrouw: Magdalena van Loo, de zoogezegde Dame met de Anjelier. Onder de portretten van vreemden, besteld werk of karakterstudies, behooren verscheiden tot deze vroege Amsterdamsche periode (1631-1633), toen Rembrandt als de modeschilder, hoewel in de macht van zijn kunnen ver boven zijn tijdgenooten verheven, hen nochthans nastreefde in objectieve portrettuur. Deze jaren aanschouwden verder de productie van zulke werken als het voorname portret van Nicolaas Ruts (Verz. J.P. Morgan), de Portretten van een Jonkman en een Jonge Vrouw (Verz. Mrs. Morris K. Jesup) en een Mansportret door de New York Historical Society geleend. Dit laatste stuk is eerst onlangs door Dr Hofstede de Groot als een echte Rembrandt erkendGa naar voetnoot(1). Het stelt voor, op een ovaal doek, het borstbeeld van een man van middelbaren leeftijd, in 't zwart en met een breede, witte wielkraag. De Eedle Slaav (Verz. W.K. Vanderbilt) van 1632, toont met welk een verblijdende vrijheid Rembrandt, als hij zich naar welgevallen bewegen mocht, de volle maat zijner oorspronkelijkheid deed spreken en in werken van iets lateren datum spreekt zijn edeler zelf in de dramatische handeling en de verhoogde realiteit van zulke portretten als van de Markies d'Andelot (Verz. Mortimer) de Vergulder (Herman Doomer, 1640) en de Oude Vrouw uit de Verzameling | |
[pagina 11]
| |
van Mevr. H.O. Havemeyer.
REMBRANDT: Portret van den Marquis d'Andelot.
(Verz. R. Mortimer). Deze zijn even zoovele bewijzen voor den rustigen geest en het breede gevoel, dat met den aanvang der veertiger jaren in zijn werk zichtbaar werd. Tot het einde van deze decade van technische volmaaktheid, behoort verder de Jonge Schilder (Verz. J.P. Morgan) en de Geleerde (Verz. Mrs. C.P. Huntington), waarin Rembrandt schoonheid voelt en geest ontdekt met de alleruiterste fijnheid van gevoel van een groot dichter. In den pathetischen Ouden Man op het portret in 't bezit van den heer Slater, vinden we uitgedrukt de droefgeestige overpeinzing welke Rembrandt's werk gedurende de vijftiger jaren kenmerken. En eindelijk op een Mansportret, (Metropolitan Museum) schildert de groote humanitariër majestueuse vormen in den somberen toon van zijn overschaduwd leven. | |
[pagina 12]
| |
NICOLAES MAES: Oude lezende Vrouw.
(Verzameling J.G. Johnson). Van de vier stukken, die geen portretten zijn, moeten twee: de Sibylle (Verz. T.M. Davis) en Lucretia (Verz. M.C.D. Borden), wellicht enkel om hun dramatische houdingen, onder bovengenoemd hoofd gerangschikt worden. De Geslachte Os, bij den heer Johnson, een van Rembrandt's vroege werken, is een goed voorbeeld van de schoonheid van kleur en lichte, waardoor Rembrandt de onaantrekkelijkste onderwerpen veredelt en waartoe zijn vooringenomenheid met het realisme hem soms bracht. Een verrukkelijk voorbeeld van zijn Weelderige vertolking in deze, is de uiterst knap gedane Mozes in 't biezenkistje (Verz. J.G. Johnson). Hoewel de tentoonstelling er niet in was geslaagd om een van Rembrandt's zeldzame landschappen machtig te worden, bezit Sir William van Horne's schilderij, de Duiven, door Filips Koninck, veel van de kwaliteiten van het werk van den leermeester. Van andere rechtstreeksche leerlingen was Ferdinand Bol vertegenwoordigd door een Damesportret (Verz. T.M. Davis) dat in zijn gouden toon en zorgvuldige afwerking aan Rembrandt's vroegstijl herinnert. In een breed opgezette portretstudie van een Lezende Oude Vrouw (Verz. J.G. Johnson) voorheen aan Jan Lievens toegeschreven, betoont Nicolaes Maes zich de waardige volgeling van Rembrandt, zonder evenwel in 't bezit te zijn van de transfigureerende verbeelding van den meester. De invloed der Vlaamsche en Fransche scholen, waaronder Maes zijn latere werken voltooien zou, toont zich reeds eenigszins in het aantrekkelijke Mansportret, thans in het bezit van den heer Adams. New-York, November 1909. (Wordt voortgezet). Joseph Breck. | |
[pagina t.o. 12]
| |
REMBRANDT: MANSPORTRET.
(Metropolitan Museum of Art, New-York). |
|