| |
| |
| |
| |
Nieuw-ontdekte Rembrandts
Na de voltooiïng van Bode's standaardwerk met de reproducties van alle toen bekende schilderijen van Rembrandt zijn op verschillende tijdstippen en plaatsen, waaronder ook in dit tijdschrift, nieuw-ontdekte schilderijen besproken en in afbeelding weergegeven.
Daarop is omstreeks nieuwjaar 1900 de derde druk verschenen van het aan Rembrandt gewijde deel der Klassiker der Kunst (Stuttgart, Deutsche Verlagsanstalt) waarin Dr. Valentiner voor het eerst zoo volledig mogelijk in één deel alle Rembrandts samenvat Hij geeft niet alleen, wat Bode in acht kloeke kwartijnen verzamelde en toelichtte, maar ook alles wat hem nog bovendien bekend werd. Zijn werk kan op het oogenblik voor het meest volledige over Rembrandt's schilderijen gelden.
Alvorens hieraan wederom een aantal nieuw aan 't licht gekomen stukken toe te voegen, willen wij voor het gemak van den lezer even de onderlinge verhouding van Valentiner en Bode vaststellen.
In de eerste plaats verwerpt Valentiner onvoorwaardelijk zes schilderijen uit Bode's werk en wel de nrs.
26. Portret van Rembrandt's vader, te Nantes. Dit is een copie, waarvan het origineel voor den dag is gekomen in de verzameling van Dr. Paul Müller te Parijs, (Bode No 541).
54. Staand portret van Rembrandt zelf, vroeger in de collectie Kums te Antwerpen, thans bij Baron de Schickler te Parijs, eene copie (zonder den poedel) naar het schilderij der verzameling Dutuit in het Petit Palais des Beaux-Arts te Parijs, (Bode No 550).
64. Portret van Rembrandt's zuster in de verzameling W.C. Alexander te Londen, een copie naar het schilderij te Stockholm, (Bode No 63).
390. De zittende Rabbi der verzameling Cook te Richmond, hoogst waarschijnlijk een copie naar den Rabbi te Berlin, (Bode No 389).
236. Het bergachtig landschap in het museum te Edinburgh, dat hoewel een oud, hollandsch schilderij stellig niet van Rembrandt is en eindelijk
237. Het landschap met koeien der verzameling Peel, thans hij den heer
| |
| |
Kilenyi te Budapest dat m.i. stellig van Ferdinand Bol is. Men vergelijke bijv. de overeenkomst in stijl met de Wegzending van Hagar in het Roemjantzof Museum te Moskou.
Voorts brengt Valentiner naar de rubriek der twijfelachtige stukken over de nrs:
36. De Apostel Paulus, vroeger in de verzameling Borden te New-York, zeker een copie naar het schilderij te Weenen, (Bode No 35).
95. Het portret nan Wttenbogaert te Stockholm, kennelijk een copie naar het betere en gemerkte exemplaar van Lord Roseberry, (Bode No 562).
187. en 188. De twee copieën naar de Flora van den hertog van Buccleuch (Bode No 186).
337. De beweening van het lijk van Christus bij de gravin van Béarn te Parijs, m.i. een schilderij over welks echtheid de debatten nog niet gesloten zijn.
338. De echtbreekster voor Christus der verzameling Weber te Hamburg, eene compositie van Rembrandt, wiens uitvoerende hand men evenwel in dit exemplaar niet of hoogstens hier en daar nog herkent.
580. Een Studiekop van een man bij den kunsthandelaar F. Kleinberger te Parijs, die m.i. zeker echt is en eindelijk
468. Man naar links ziende, doch met sprekend gebaar naar rechts wijzend. Dit schilderij in de verzameling van wijlen Alphonse de Rothschild te Parijs is mij niet door eigen aanschouwing bekend. Ik durf er dus geen oordeel over te vellen. Op grond van een laat achttiend eeuwsche prent van J. de Frey, die W. Drost als schildersnaam opgeeft, velt Valentiner zijn veroordeelend vonnis. Het komt mij voor, dat de toeschrijving ervan staat of valt met die van den man met de roode pelsmuts in het Museum te Dresden (Bode No 467).
Eindelijk rangschikt Valentiner met recht de nrs.
129. Graflegging in het Museum te Dresden en
208. Abrahams offerhande in dat te München onder de door Rembrandt geretoucheerde schilderijen van zijne leerlingen.
Tegenover deze kategorie van meestal met recht verworpen schilderijen staan een aantal toevoegsels, deels zonder, deels met eenige reserve.
Deze laatste onderafdeeling van elf stuks kan op drie uitzonderingen na geheel worden verworpen. Deze uitzonderingen zijn:
1). blz: 538 bovenaan, de Man met een pelsmuts in het Museum te Cassel. Van de meer dan een dozijn sterke groep van replieken, die van deze voorstelling bestaan, is juist het Casselsche exemplaar het beste en m.i. het eenige echte. Zelfs het exemplaar in het Louvre, dat door Bode als type dezer groep is gereproduceerd (No 308) kan het hierbij niet halen.
2). blz. 540 bovenaan de Studiekop voor een der beide joden op de
| |
[pagina t.o. 174]
[p. t.o. 174] | |
Afb. 1. - REMBRANDT: DAVID DIE HET HOOFD VAN GOLIATH AAN SAUL BRENGT.
| |
| |
Berlijnsche Susanna, toen in de verzameling L. Nardus te Suresnes, sedert dien den 30 Juni 1909 te Amsterdam verkocht. Dr. Valentiner schijnt het origineel niet zelf te kennen, deed hij dit, dan zou hij waarschijnlijk niet aan de echtheid twijfelen.
3). blz. 536 links Portret van een grijsaard. Dit schilderij bij Lord Ridley te Londen is evenmin aan mij als aan Dr. Valentiner bekend, het hing althans bij mijn bezoek zoo hoog en was in zulk een vuilen toestand, dat een oordeel niet mogelijk was. Personen in wier meening ik in dit geval wel vertrouwen stel en die het van nabij en in schoongemaakten toestand gezien hebben, hebben mij beslist verzekerd, dat de echtheid aan geen twijfel onderhevig is.
Tot de weinige schilderijen, die ik ook nog gaarne in de rubriek der verworpen schilderijen gezien had, behoort het Landschap met de zwanen der verzamelingen W. Bürger en Madame Lacroix (Bode No 574) hetwelk mij in zijn onaangename tegenstelling van licht en schaduw en zijn onbeholpen uitvoering aan geen der echte landschappen herinnert.
Ook de eerste onder de nieuwe aanwinsten bij Valentiner, de Profeet Bileam had m.i. in de rubriek der onzekere schilderijen behoord. De grond voor de toeschrijving aan Rembrandt ligt meer in de omstandigheid, dat het stuk zeer Lastmnn-achtig en toch aanmerkelijk beter dan Lastman is, dan daarin dat men de treffende overeenkomst met de vroegste werken van Lastmans hesten leerling, Rembrandt reeds heeft gevonden of althans aangetoond. De brug, die hij Lastman begint, leidt even goed naar zijn anderen leerling J. Lievens en misschien ook nog wel naar andere ons vooralsnog onbekende leerlingen als naar Rembrandt. Dat zij in dat geval bepaaldelijk naar Rembrandt moet leiden, wordt eerder niet dan wel bewezen door het pas gevonden schilderijtje David met het hoofd van Goliath, waarop ik nog terugkom.
Twee andere schilderijen, die voor het eerst in de Klassiker der Kunst gereproduceerd worden, zijn: de zoo genaamde zuster van Rembrandt der verzameling von Gutmann te Weenen (blz. 61), en het mansportret hij W.A. Coats te Dalskairth (blz. 68). Geen van beide zijn mij uit eigen aanschouwing bekend. Ik waag mij niet aan een bepaald oordeel. Moest ik het bij het eerstgenoemde stuk op grond der reproductie geven, dan zou het zeker eerder tegen dan voor de waarschijnlijkheid van echtheid luiden.
De overige nieuwe aanwinsten bij Valentiner leveren geen stof tot bedenkingen. Het zijn:
Blz. 11. De Cijnspenning van 1629 (Otto Beit, Londen).
Blz. 33. Rembrandts portret van 1631 (Mr. Libbey, Toledo, Ohio U.S.A.)
Blz. 104. Andromeda van ± 1632 (Dr A. Bredius, den Haag).
Blz. 138. Saskia van ± 1634 (Meyer von Stadelhofen, Hermance).
Blz. 154. Bathseba van ± 1634 (v. Wageningen thoe Dekema, Jelsum).
| |
| |
Blz. 193. Mansportret van 1634 (de Ridder, Cronberg).
Blz. 238. Landschap van ± 1643 (M. Kappel, Berlijn).
Blz. 328. Hendrickje Stoffels van ± 1652(O. Huldschinsky, Berlijn).
Blz. 354. Mansportretje van ± 1643 (Museum, Leiden).
Blz. 273. Suessa en Q. Fabius Maximus van 1653 (Newgass, Londen).
Blz. 379. Christus en de Samaritaansche van 1655 (Sheepshanks, Harrogate).
Blz. 452. Oosterling met turban van ± 1660 (Museum, Kopenhagen).
Blz. 503. Mansportret van ± 1663 (L, Koppel, Berlijn).
Blz. 504. Studiekop van ± 1663 (M. Koppel, Berlijn).
Voor zoover ik zie, heeft Valentiner slechts één, reeds gepubliceerd schilderij over 't hoofd gezien, wellicht er ook te rechter tijd geen foto van kunnen krijgen: dit is de door Bode in de ‘Zeitschrift für bildende Kunst 1906, blz. 9’ gereproduceerd man met een baard en een zwarten hoed in de verzameling van G. Sailing te Londen, een expressief en onbetwijfelbaar werk van omstreeks 1650.
Is in het hovenstaande de tegenwoordige stand van onze kennis ten aanzien van Rembrandts schilderijen, voor zoover geclassificeerd, samengevat, zoo gaan wij thans over tot de bespreking van een aantal in de laatste twee, drie jaren ons, hetzij zelf onder de oogen gekomen hetzij, op andere wijze bekend geworden stukken.
Tot de laatste rubriek behoort een portretstudie naar Rembrandts moede met een geopend boek, op paneel hoog 0.25 breed 0.20m, door den heer Hans Naumann te Dresden, op het slot van graaf Schall-Riaucourt te Gaussig bij Bautzen gevonden en in de October-aflevering 1908 van de ‘Zeitschrift für bildende Kunst’ gereproduceerd. De lichtverdeeling, de zorgvuldige behandeling van de vleeschpartijen en het kostuum, en de vette schilderwijze maken de toeschrijving aan Rembrandt uittermate waarschijnlijk. Ook de hoofdtinten, zooals die door den heer Naumann worden opgegeven: blauw en wit in den hoofddoek, grijsachtig paars in het jakje en bruin in den met pels bezetten mantel, zijn die welke wij uit Rembrandts vroegste schilderijen kennen.
Evenmin als het vorige, is mij het vroege schilderij onder de oogen gekomen, dat in Februari van dit jaar bij Robinson en Fisher te Londen in een openbare veiling voor enkele ponden als een Eeckhout verkocht werd en later met het echte monogram van Rembrandt en met een slecht te ontcijferen datum gemerkt bleek te zijn.
Dit schilderij, welks echtheid ook uit de reproductie (Afb. 1) ten duidelijkste blijkt stelt voor, den jeugdigen David die het hoofd van Goliath aan Saul brengt. Hij knielt voor den koning, wiens figuur het midden der voor-
| |
[pagina t.o. 176]
[p. t.o. 176] | |
Afb. 2. - REMBRANDT: STUDIEKOP VAN EEN JONG MENSCH. (Eigendom van graaf Tarnowski te Dzikow (Galicië).
| |
| |
stelling inneemt. Tusschen hen beide ziet men de eerwaardige gestalte van een profeet, kennelijk Samuel, die vol belangstelling naar de bloedige trophee van den jeugdigen held kijkt. Ook een in het midden van den voorgrond sterk in 't oog vallende hond wijdt daaraan zijne aandacht. Soldaten te voet en te paard omringen de hoofdgroep, die links door een in verloren profiel gezienen boogschutter te paard wordt begrensd, eene gestalte, die ook uit andere voorstellingen van Rembrandt bekend is. Het geheel is vet en breed geschilderd, de lichten zijn er met forsche toetsen opgezet. Mooi is vooral de figuur van Samuel. In den eerbied, waarmede hij den jeugdigen held nadert, ligt als het ware een voorgevoel van de toekomstige beteekenis van den zoon van Isai als koning van Israël. Saul daarentegen met zijn twee slippendragers maakt meer den indruk van een Oostersch tyran, dan van een strijdbaren oorlogsheld. De zwart beschaduwde groep rechts op den voorgrond en de schaduwstreep over de geheele breedte daarvan werken wel wat overdreven als repoussoir. Het paneeltje meel 0.265 hij 0.38 M.
Omstreeks denzelfden tijd als het vorige schilderij is ook de Studiekop van een jong mensch (Afb. 2) op een rond paneeltje vervaardigd, die op de Leidsche tentoonstelling van 1906 algemeen de aandacht trok (no 52). De schilderwijze komt overeen met die van Rembrandts vroegste koppen; ook daarin dat de schilder een ruim gebruik heeft gemaakt van zijn schilderstok om de teekening der haren in de nog natte verf aan te geven. Het jong mensch is in 't bruin gekleed en het geheele stukje dat slechts 21 c.m. groot is, is bijna uitsluitend in bruine en geele tinten gedaan. Het schijnt oorspronkelijk vierkant te zijn geweest. Op de keerzijde bevindt zich een zwart lak met het opschrift: Hochfürstlich Liechtensteinsches Vormundschaftliches Sigill 1766, benevens een rood inventaris nummer 419. Thans behoort het aan graaf Tarnowski te Dzikow, in Galicie, die ook de eigenaar is van Rembrandts Poolschen ruiter.
Uit Polen komt ook het aantrekkelijk Damesportret, waarvan wij, dank zij de vriendelijkheid der eigenaars, de firma Knoedler & Cie te Londen, in staat zijn voor het eerst een reproductie (Afb. 3) te geven. Het behoort tot de lange reeks van modieuze portretten, die Rembrandt kort na zijne verhuizing naar Amsterdam schilderde. Men heeft vermoed, dat het Machteld van Doorn, de vrouw van Maerten Daey voorstelt, op grond van de volkomen overeenkomst der versierselen op dit schilderij met die op het beroemde portret bij baron Gustave de Rothschild. Wij achten deze overeenkomst voor toevallig, omdat de gelijkenis in de gelaatstrekken niet groot genoeg is en deze persoon er wel wat jonger en meisjesachtiger uitziet, dan de deftige echtgenoote van M. Daey. Het schilderij is links voluit gemerkt en 1633 gedateerd.
Uit dezelfde periode wellicht een of twee jaar vroeger stamt het Portret
| |
| |
van een Hee, dat langen tijd begraven was in de oude lokalen van de Historical Society te New-York. Toch herkende de heer Ch. Dowdeswell uit Londen, hoe hoog het ook hing, er de hand van Rembrandt in. Toen in 1908 de genoemde Society naar hare nieuwe woning verhuisde, had ik gelegenheid het stuk van nabij te bezichtigen en de juistheid van s'heeren Dowdeswell's mededeeling te bevestigen. Het stuk, welks photographie (Afb. 4) ik aan Dr Stillwell, een bekend verzamelaar van kunst te New-York te danken heb, is levensgroot en in den de Keyser-achtigen stijl van 1631 à 32 gedaan. Het heeft overal de licht geelachtig-groene tinten in de halve schaduwen der vleeschpartijen. Het is op doek geschilderd; bij eene verdoeking is het op meedoogenlooze wijze door de pers gehaald, zoodatalle hoogsels ingedrukt zijn. Onder de aan Rembrandt toegeschreven schilderijen in dit museum is het het eenige echte. Het is no 328 van den katalogus van 1903, die opgeeft dat het aan den beroemden Franschen miniatuurschilder Saint behoord heeft, op wiens veiling (1846) het door Roehn gekocht werd, die het weer aan Jecker (± 1851) overdeed. De volgende eigenaar was Thomas J. Bryan, die in 1867 zijn geheele verzameling aan de Historical Society ten geschenke gaf en ze tot aan zijn dood nog steeds vermeerderde. Vermoedelijk is dit het eerste schilderij van Rembrandt, dat de reis naar Amerika aanvaardde.
Nog in het oude werelddeel, maar desniettegenstaande op een veel verborgener plaats, hangt een volgende Rembrandt, die tot dusver aan het speurtalent der Rembrandtsnuffelaars ontgaan is. Het is het levensgroot Borstbeeld van een Grijsaard, die omstreeks 1632-34 zoo vaak door Rembrandt geschilderd, geteekend en geëist is. Het meest lijkt dit exemplaar op dat der verzameling Schubart, thans bij den heer C.A. Griscom te Philadelphia. De man draagt een kleinen kanten kraag een bruine muts, daaronder een roodbruinen hoofddoek en een donkerbruin costuum. Het is een der beste studies uit deze groep. Hij maakt den indruk, alsof hij eerst zonder muts geschilderd was, evenals bijv. de vader van Rembrandt in het Mauritshuis. Links op de halve hoogte staat de volle handteekening, vergezeld van het jaartal 1633. Dit schilderij, op een paneel geschilderd van 0.60 bij 0.50 M. komt uit de verzameling Aufrère en behoort aan den Earl of Yarborough te Brocklesby Hall in Lincolnshire. Waagen zag het er reeds in 1854, doch herkende den maker niet. Hij noemt het (Dl. IV, blz. 502) een goed werk uit Rembrandt's school.
Nog half en half tot Rembrandt's vroege periode behoort het eigenaardige Landschap met een badende Diana, dat voor korten tijd door den heer Salting te Londen van den kunsthandelaar Langton Douglass verworven werd. De godin en hare nymphen herinneren het meest aan de naakte figuurtjes op het vinden van Mozes bij J.G. Johnson te Philadelphia, doch zij zijn warmer
| |
[pagina t.o. 178]
[p. t.o. 178] | |
Afb. 3. - REMBRANDT: DAMESPORTRET. (Eigendom van de firma Knoedler & Co te Londen).
| |
[pagina t.o. 179]
[p. t.o. 179] | |
Afb. 4. REMBRANDT: PORTRET VAN EEN HEER. (Eigendom van de Historical Society te New-York).
| |
| |
en intensiever verlicht. De geheele kompositie heeft min of meer tot voorbeeld gediend voor het bergachtig landschapje van G.v.d. Eeckhout in 's Rijksmuseum te Amsterdam.
Over twee Studiekoppen uit Rembrandts middelsten tijd: die bij den kunstkooper Kleinberger te Parijs en die uit de verzameling Nardus te Suresnes heb ik reeds gesproken. Beide houd ik voor ontwijfelbaar echte werken van omstreeks 1645. Hetzelfde geldt ook van den breed getoetsten kop van een Oud Man met langen baard (Afb. 5) in de verzameling P.A.B. Widener te Philadelphia, die voor eenige jaren hij de kunstkoopers Dowdeswell aan het licht kwam. De man kijkt met ingespannen aandacht naar rechts beneden, terwijl het licht van links boven valt. Hierdoor zijn zijne oogen geheel en al beschaduwd. Haar en haard zijn met breede streken aangesmeerd, om eene uitdrukking te gebruiken, die men wel in oude inventarissen vindt.
Eigenaardig is het, dat Rembrandt voor dezen kop een plankje gebruikt heeft, waarop hij van den benedenkant uit reeds vroeger een kop begonnen had. Als men het paneel onderste boven houdt, ziet men in den baard nog duidelijk sporen van lippen, kin of neus van dezen eersten aanleg en in de rechter wang en over het rechter oog lange lichte streepen als die van een hemd of ander onderdeel van het kostuum door de latere overschildering heen komen.
Wij zijn thans genaderd tot de schilderijen uit Rembrandts laten, rijpen tijd, die wij aan het reeds bekende oeuvre wenschen toe te voegen. Beginnen wij met het belangrijkste. Dit is ongetwijfeld de groote Afneming van het Kruis (Alb. 6), die eenige weken geleden op een veiling bij Christie's aan het licht kwam en door den heer Kleinberger te Parijs voor een bedrag van L. 8190, werd gekocht, zijnde een record-prijs voor een Rembrandt in openbare veiling. Dit schilderij 1.42 bij 1.06 M. groot, is voluit gemerkt en 1651 gedateerd. Het schijnt bij den eersten aanblik een herhaling van de hoofdgroep uit het St. Petersburgsche schilderij van 1634 (Bode No 126), doch bij nadere beschouwing ziet men zoovele afwijkende bijzonderheden, dat men het met recht als een nieuwe voorstelling van hetzelfde onderwerp mag beschouwen.
In de eerste plaats is het kruis niet in het midden geplaatst, doch aanmerkelijk naar links verschoven. Aan deze zijde ontbreekt een strook van ¼ der geheele breedte. Nog iets meer ontbreekt beneden. Onze figuren zijn bij de knieën afgesneden, te St. Petersburg zijn zij ten voeten uit en is nog een breede strook terrein zichtbaar. In dit schilderij houdt de persoon, die den fakkel draagt, dezen zoodanig, dat het hoofd van den voornaamsten drager van het lijk een krachtigen, en daardoor storenden slagschaduw naar boven werpt. Dit onaangename effekt is thans vermeden, de geheele verdeeling van
| |
| |
licht en donker is vereenvoudigd en daardoor rustiger geworden.
Afb. 5. - REMBRANDT: Oud Man met langen baard.
(Eigendom van den Heer P.A.B. Widener te Philadelphia).
De personen aan den voet van het kruis zijn minder in aantal en minder druk in hunne uitingen van smart. De hoogste smart komt tot uitdrukking in Maria, de omstanders treden meer op den achtergrond. Een van achter geziene man in het midden der compositie en de geheele groep links om het lijkgewaad zijn vervallen, ongetwijfeld tot voordeel van het geheel. Het schilderij vertoont weinig lokale kleur, een sterk vermiljoenrood in het gewaad van den ouden discipel, die de beenen van Jesus ondersteunt, blijft den beschouwer het langst bij. Wij zien in dit stuk een belangwekkend voorbeeld van de wijze, waarop Rembrandt in later jaren op de composities zijner jeugd terugkwam, waarvan ons een tweede staal bewaard is in het eveneens Petersburgsche
| |
[pagina t.o. 181]
[p. t.o. 181] | |
Afb. 6. - REMBRANDT: AFNEMING VAN HET KRUIS. (Eigendom van den Heer Kleinberger te Parijs).
| |
| |
schilderij, een jonge vrouw een paarl aan het oor bevestigende. (Bode No 400). Dit stuk van 1654 komt in hoofdzaak overeen met de Saskia op het stuk in Buckingham Palace, vroeger bekend als de burgemeester Paneras. (Bode No 158).
Vervolgens zij het mij vergund hier de aandacht te vestigen op een zeer belangrijk schilderij, waarvan de compositie algemeen bekend is door een copie, die in de Dresdener Galerij hangt en daar aan B. Fabritius wordt toegeschreven, (No 1591 van den Catalogus). Deze verlegenheidstoeschrijving wordt overbodig nu bij den kunstkooper Lesser te Londen het origineel door Rembrandt aan het licht gekomen is, dat uit zijn rijpsten tijd afkomstig is en blijkbaar Hendrickje Stoffels (Afb. 7) voorstelt. Het is een aantrekkelijk schilderij, mooi van licht en van kleur, met een diep ‘gesälligt’ rood in het costuum en helder wit in het van voren geopende hemd. Het stamt uit denzelfden tijd als het beroemde schilderij: Hendrickje aan het venster in het Museum te Berlijn.
Hoe verbazend rijk Engeland nog aan kunstschatten is, blijkt telkens opnieuw. Ben ik wel ingelicht, dan heeft onlangs een mijner Engelsche vakgenooten op het builen van een vriend in een slaapkamer vier onbekende portretten van Rembrandt gevonden, die door de ‘Arundel Club’ zullen worden gepubliceerd, Iets dergelijks is een of twee jaren geschied op het buiten Gopsall van de grafelijke familie Howe. De verzameling aldaar is omstreeks 1750 bijeengebracht door den bekenden Ch. Jennens (1700-1773), den beschermer van G.F. Händel. Door erfenis is zij in de familie Howe gekomen, wier leden meest alle officieren waren en zich weinig om kunst bekommerden. Zoo konden de vier kleine schilderijtjes van Rembrandt onbemerkt op hunne bezitting blijven hangen. Twee hangen er thans nog, één is naar Montreal in Canada verhuisd en één bevindt zich in handen van een particulier in den Haag.
Dit laatste stelt Koning David voor, zijn harp in vervoering tegen zich aan drukkend. Hij is half naar links gewend en ongeveer half levensgroot. Op zijn tulband draagt hij een soortgelijke gouden kroon met spitsen als de Saul op het schilderij van Dr. Bredius; over zijn schouders een hermelijnen mantel. De toon van het geheel is groenachtig grijs. Er ligt veel uitdrukking van devotie in het gelaat. Rechts boven staat de volle handteekening en het jaartal 1651. Het laatste cijfer is er evenwel bij het parketeeren eenigszins afgeschaafd. Het paneel is groot 0.30 bij 0.245 M. In denzelfden trant zijn de beide koppen, die thans nog te Gopsall berusten, de eene, een Man met lang wit haar, sno en baard, in een rood kostuum, naar rechts gewend en half naar den beschouwer ziende, is zeer breed geschilderd in de manier van de beide bekende schetsen voor den Matheus in het Louvre, en drie kwart levens- | |
| |
groot, op een paneel van 0.245 bij 0.205 M. De tweede vertoont een Oud man met een rood kapje, grijzen snor en baard, die naar den beschouwer kijkt. Er valt een sterk licht op het voorhoofd. Ook deze kop is driekwart levensgroot; het paneel meet 0.195 bij 0.17 Meter.
Het vierde schilderijtje uit Gopsall berust thans in de verzameling van Sir William C. van Home te Montreal in Canada. Het is een Landschapstudie, (Afb. 8) die in meer dan een opzicht merkwaardig is. In de eerste plaats is zij gedateerd en dus eene belangrijke bijdrage voor de chronologische volgorde van Renabrandts landschappen, waarvoor wij tot dusver slechts twee vaste uitgangspunten hadden: het jaartal 1638 op het landschap met den barmhartigen Samaritaan te Krakau en 1646 op het Winterlandschapje te Kassel. Ons landschap draagt naast de volle handteekening het jaartal 1654.
In de tweede plaats vraagt het onze aandacht, omdat het het eenige geschilderd landschap van Rembrandt is, waarvan wij zoo te zeggen bewijzen kunnen, dat het een getrouwe en direkte studie naar dé natuur is. Dit bewijs wordt geleverd door een gewasschen penteekening in de verzameling J.P. Heseltine te Londen (Afb. 9), die een gezicht op hetzelfde boerenhuis voorstelt. Toch is deze teekening geen ontwerp voor het schilderij; integendeel teekening en schilderij zijn beide van verschillende punten naar hetzelfde plekje gedaan. Men ziet op heide hetzelfde doorkijkje rechts van hetzelfde lage, langgestrekte gebouw met hetzelfde aantal boomen er voor. Het deurtje staat op dezelfde plaats, rechts ervan is een boom en onmiddelijk daarnaast hetzelfde venstertje. Op het schilderij leidt een vonder over het water, dat zonder dit bruggetje ook op de teekening zichtbaar is. Een lange varkens-trog aan de overzijde van het water is op teekening en schilderij duidelijk te herkennen, ja ook het ronde voorwerp, dat er tusschen het eerste en tweede steunhout in ligt. Er achter een soortgelijk laag gevalletje van hout, waar boven een paar boomstammen uitkomen. De zware boomstomp aan den rand van het water is op de teekening ook nog even aangeduid. De teekening is van iets meer nabij en iets meer naar rechts genomen dan het schilderij, dat geheel als een met olieverf neergeschreven schets werkt, zooals wij er zooveel met de pen bezitten. Men vergelijke bijv. de half ontbladerde boomtakken geheel rechts. Hoe bekend komen zij ons voor uit Rembrandts schetsen. Het gebladerte is geheel bruin, dergelijks het houtwerk; het sterkste licht wordt geconcentreerd op het houten stalletje in het midden. Het terrein van den voorgrond is zeer dun geschilderd, overal ziet men de bruine tinten van het eikenhout door de verf te voorschijn komen. De totaal indruk, dien het onderwerp teweeg brengt, is meer die van ten bescheiden gedoe in een dorre heistreek,
dan die van een welvarende boerderij in het vruchtbare weidelandschap rondom Amsterdam.
| |
[pagina t.o. 182]
[p. t.o. 182] | |
Afb. 7. - REMBRANDT: HENDRICKJE STOFFELS. (Eigendom van den Heer Lesser te Londen).
| |
[pagina t.o. 183]
[p. t.o. 183] | |
Afb. 8. - REMBRANDT: LANDSCHAPSTUDIE.
(Eigendom van Sir William C. van Horne te Montreal (Canada).
Afb. 9. - REMBRANDT: LANDSCHAPSTUDIE (teekening). (Eigendom van den Heer J.P. Heseltine te Londen).
| |
| |
De vraag, of men thans met behulp van dit gejaarmerkte stuk andere landschappen, waarvan de dateering tot dusver min of meer in de lucht zweefde, nader kan dateeren, moet ik tot mijn leedwezen onbeantwoord laten. Indien ik alle mij bekende landschappen aan mijn oogen laat voorbijgaan, ontmoet ik er geen een, dat hiermede zoodanig samengaat, dat men het ook in of omstreeks 1654 zou mogen daleeren. Wel zijn er eenige achtergronden op bij belsche stukken, die, hoewel aanmerkelijk meer afgewerkt, er mee overeenkomen. Als zoodanig noem ik bijv. den Tobias met den Engel te Glasgow en Jezus met de Samaritaansche vrouw te Harrogate, doch voor deze stukken was de dateering reeds sinds lang bepaald, bij het laatste stuk door het jaartal 1655 dat er op werd gevonden, bij het eerste door vergelijking der figuren met die op andere stukken uit denzelfden tijd (± 1650).
Augustus 1909.
C. Hofstede de Groot.
| |
Naschrift
Nadat het bovenstaande geschreven was, is er in de Zeitschrift für bildende Kunst een artikel van Bode verschenen waarin ook over eenige der hier besproken schilderijen gehandeld wordt en waarbij eenige ervan zijn afgebeeld. Ook heeft Karl Madsen in een der Deensche koningsverblijven een levensgrooten studiekop van een grijsaard ontdekt, die thans in het Museum te Kopenhagen is opgenomen. Het is een gebaard man, naar beneden ziende in een donker staalblauw, haast zwart costuum tegen een neutralen achtergrond. De behandeling is breed en forsch in den trant der grijsaards te Cassel, Oldenburg, Metz en dergelijke. Evenals deze is het stuk kennelijk omstreeks 1630-33 geschilderd.
November 1909.
C.H. d. G.
|
|