| |
| |
| |
| |
Kunstberichten (van onze eigen correspondenten)
Uit Amsterdam
Collectie A. Preyer Hollandsche aquarellen
Zoo als een aquarel licht iets fijner kan zijn dan een olieverfschilderij, uit den aard van zijn materiaal, zoo kan het wel zijn dat deze aquarellen-expositie nog fijner is dan de, voor Holland, superieure collectie, die de heer Preyer onlangs liet zien in olieverf. Het komt ook wel uit den aard voort van de Haagsche school, dat aquarel haar beter gelukken zou dan olieverf, Want waar zij de strenge statigheid der oude Hollanders ontbeerde, en hun strakheid niet had, waar zij daarvoor aan ‘sfumato’ won, aan zwier en aan losse weelde, daar zal haar vlotte stemmigheid zich nog beter eigenen tot 't water dan tot 't stuggere, olie-procédé. Zoowel Bosboom, als Mauve, eigenlijk ook Weissenbruch en Jacob Maris, zijn gedistingueerder kunstenaars met hun aquarellen, want, zoo vlot als daarin hebben zij in 't zware procédé nooit hun stemmingen weten te geven. Het verwaarloozen van détailkleurigheid tegenover het verwinnen van een groot licht en kleurengeheel is Bosboom er meer in gelukt, het geven van allerteerste vervlietingen, van allerfijnste grijsnuancen, het behouden van grooter innerlijke eenvoud heeft Mauve er meer in bereikt; Weissenbruch was er meer nog los en geweldig, méer nog boven alle détailvormen en onderdeelen uit, grootscher nog in zijn omgrijping in, en Jacob Maris' luchten zijn er stouter en méér lucht, zijn er geweldiger boven een stad of een strand door. Door haar eigenschappen komt het dat een phantast als Israëls er méér in droomen kon, meer nog het geheel kon laten samenvloeien tot een schier kleurlooze toon, méér zijn innerlijk kon uiten doordat hij minder strubbeling had dan met zijn stuggere materie, maar komt het ook dat Neuhuys, die schoon is om het rulle, verfzware, om zijn sterk verfzetten, minder er in volbrengt, wijl hij een te ruige is.
Israëls is de meest vergeestelijkte onder de Hollanders in zooverre hij de minst kleurige is. Datwil zeggen: kleur is uiting van het weinig redeneerende Gevoel, maar het samenzetten van kleuren, of het dempen van kleuren tot één toon is, met het bewustzijn gewijzigde uiting van den Geest. Daarom kon het wel zijn dat zulk kleur-aangeven hooger uiting is, dan het namaken van de kleur van het onderwerp. Zoo zijn Primitieven, die enkele kleurtegenstellingen vindend, een stuk opbouwden uit die groote vlakken kleur, Rembrandt, die alle kleurigheid overtoog met gulden bruin, Millet, die zijn sobere pastels van overbodige weelde ontdeed tot intense geestesuitingen, Israëls, die met het wereldsche en stoffelijke afgedaan heeft om te komen tot een vage illuzie van wat te beelden was, grooter en schooner, wijl van Geest grooter en van stoffelijkheid minder dan de velen, al te velen, die maar namaken, of mooier namaken wat zij zien aan werkelijkheid vóór hen. Maar daar tegen over staat dat Israëls, minder dan Millet heeft het beeldend vermogen van zijn toets, zooals Millet dit minder dan Rembrandt had. En zoo komt het dat wij aan een Jacob Maris vaak meer voldoening hebben, omdat het zuivere schilderen hem meer
| |
| |
eigen was, dan aan de smoezelige, veegend ploeterende Israëls, zooals de meeste schilders in hun jeugd meer behagen hebben aan de zinnelijke felle kleuren. Israëls' prachtige aquarel van een nette-boetende vrouw is de droomsfeer in een kerk wijde visschershut. Het is waarlijk meesterlijk hoe de verbeelding gegeven is, ruig en innig teer. stevig en knokig, potig, ijl en van lichtglans zacht.
Een Weissenbrach, landschap, vertolkt diens eigenheid: Hij is meer naar het tragische dan bij Jacob Maris, eigenlijk meer naar het grootsche ook. Jacob Maris geeft de dingen zooals zij, gewoonlijk aangezien kunnen worden... vermooid, de kleuren zijn dieper en prachtiger en harmonischer gegeven dan zij gewoonlijk worden geobserveerd en de teekening met de verftoetsen is een vlotte, zatte, weeldevolle, maar grootscher, wijdscher, opgeheven in een hooger geestessfeer, een lijn uitgetrokken met schier knappende spanning om der wille van een hooger houding, een nobeler stand, neen, dat had Jacob Maris toch minder dan de allergrootsten der schilderkunsttijden, minder soms, dan Weissenbruch. Bij dezen brak in dit landschap de lucht in flarden, één wijde lichtscheur over het luchtvlak gereten, terwijl hij éen enorme kolossaalheid eerbiedigen deed in een stadsgezicht dat in zijn blauw-avondlijke mistsfeer. waar het witte licht, rood omboord boven de horizont praalt, veel machtiger, in zijn bouwgrootte. meer omvat in zijn kleureenheid, is, dan het gelijke onderwerp in de schilderijen-collectie Crone, waar het toch een der beste stukken van uitmaakt.
Van Jacob Maris een Sneeu wgezicht. Molen aan sloot tegen oranje avondhemel. Een verbreede, vollere, rijpere, doch verplompte, minder gedistingueerde Schelfhout. Een sneeuw van Mauve was van uiterste ragfijnheid, een paarsgrijze hemel tegen blank wit van grond. Een stadsgezicht van Jacob Maris, een van de te velen van dit onderwerp, (als deze kunstenaar eens nimmer voor de markt had willen werken?) is een der meest fijne die hij van dit soort bedacht. Een voller, sfeerrijker adem gaat er over dan bij sommige andere dezer zoozeer gewilde, onderwerpen. De Bosboom's een enkele niet, zijn iet wat beneden zijn kunnen.
Maar evenwel manifesteert zich wederom in deze collectie Preyer dat, vooral als aquarellisten, de moderne Hollandsche school een wel belangrijke kan blijken onder de groote uitingen der tijden.
| |
Collectie E.H. Crone Arti Et Amicitiae
Er zijn er waarlijk velen, in ons land, die meenen, waarachtig, dat de moderne Hollandsche grijs-school, onder de grootste scholen der wereld, van alle tijden, kan worden geplaatst. Dat zij, in het landschap de oude Hollanders overtreft, en dan wel gelijk komt aan Primitieven, Italianen, Spanjaarden, Renaissance, Barbizonners. Mogelijk gelooven vele Engelschen dit van Gainsborough, Reynolds en tijdgenooten ook, maar het zijn, bij ons, toch meestal diegenen, die nu niet zoo een serieuze studie maakten van het diepere Wezen van buitenlandsche kunsten. Ik geloof dat met deze, ie wat on ruime zelfingenomenheid, zelfvereering te breken is en het nuttig kan zijn om, zonder er in 't minst het recht toe te hebben, als toekomstlezer eens een z.g. profetische voorspelling te wagen. Om billijk te blijven dienden we wel eerst al de goede eigenschappen van deze school te vermelden, om niet in de grove fout van een al te nonchalant criticus te vervallen, die onlangs een gansche geschiedenis der xixe eeuwsche schilderkunst publiceerde, welke begon met de trotsche zin: ‘De negentiende eeuw is, nà de zeventiende, een belangrijk tijdperk in de schilderkunst van Holland’, waarop, na een uitstekende, hoogwillende Inleiding, een reeks karakteriseeringen volgde, die niets dan aanmerkingen, afdingingen, betwijfelingen, terugzettingen en deels rake deels onbillijke scherpheden bevatte.
Echter mag ik in dit kort bestek het al zoo vaak uitgebazuinde prachtvolle dezer tijden als overbekend vooronderstellen, om enkelen der grijze-school eens te zetten tegenover enkelen, die daarvoor geschikt zijn.
Het is benauwend te moeten erkennen dat de schoonste stukken uit deze, overigens
| |
| |
Hollandsche, verzameling de Segautini, en de twee Diaz's zijn.(het met groote letters Corot geteekende landschapje blijve buiten beschouwing). De Segantini is van zeer bijzondere schoonheid. Een oude man scheert een schaap. De lichtneerklatering is geweldig, de witte kop van den man, boven het witte schaap grijpen alle licht, donker wordt de omgeving legen die vuurplekken. De schilderwijze van dit stuk is, naast al de Hollanders een veel gedegen er, een veel solieder, vaster. geslotener, omvattender peinture, Behalve dat van ijle glacis een verrukkend gebruik werd gemaakt, is een stofuitdrukking gegeven, zoo vast en sterk, als. om bij een schapenschilder te blijven. Mauve niet vaak te zien gaf. Zoo is een regenton geschilderd zóó forsch van verf, dat een Hollander er doorzichtig dun en slordig naast wordt.
De twee Diaz-stukjes eveneens zijn tintelender, en sappiger, geestiger en samengedrongener van kracht dan hun Hollandsche buren, intenser van teekening, van kleurkracht, spiritueeler eigenlijk, zoo'n Franschman. Och, eigenlijk krijgt men wel eens gevoel of we achter de burgerlijke kunst der oude Hollanders, die echter altijd voornaam waren, een Ruysdael bijvoorbeeld, al een zeer burgerlijke, een iewat plompe, on voorname. ongedistingueerde, bijna ware te zeggen, wat ordinaire, kunst gemaakt hebben. Want zeer geestvol, zijn nu toch eigenlijk noch Mauve noch Jacob, of Willem Maris te noemen, als we bedenken dat Ruysdael en Cuyp hen ten dienste stonden om overtroffen te worden, en onverwonnen bleven. Geestvol zou ik eerder Weissenbruch willen noemen. Hij had het geluk bijna niet geëerd te zijn, het dompende succes versmoorde nooit den strijd om het bereiken, ook was hij arm... Zoo werd hij rijker in verscheidenheid, rijker in kleurafwisseling. Hij repeleert zich niet, hij alleen van de modernen komt in weidsche omvatting een oude nabij, hij heeft niet, als Jacob Maris, steeds dezelfde prachtige grijzen en hetzelfde sterke groen en dezelfde mooie zandkleuren, en dezelfde onderwerpen reeksen, hij neemt meer uit de natuur, en grijpt daarin eenvoudiger, grootscher en geestiger. Ik zal niet het groote doek dezer collectie verdedigen, het is kolossaal van bouw en niet iets meer, een oud man maakte het en het is er zwak door, maar de overige Weissenbruch's zijn van het fraaiste dezer collectie. Te wattig, te wollig nog, is Souvenir de Haarlem maar groolsch is de constructie en interessant is het blauwe gamma waarin het geheel gehouden werd. Allerfraaist is een klein paneellje Kazernestraat te 's Hage, dat met zijn vlakke blonde, donkere en lichte kleuren, de gave puurheid van zijn volstrekt niet wollige verf, de lichtheid in de groote schaduwpartij, de kracht van de figuurtjes een pracht is van peinture.
Een tweede, wien weidschheid niet ontbreekt en voorname statigheid eigen is, is Bosboom, De drie stuks dezer collectie zijn bijzonder magnilieke uitingen van zijn ruimte zoekende, licht vindende geest. Is hij niet de meerdere van de droge Decamps?
Israëls-Millet. Deze vergelijking is al zoo vaak getrokken dat wij volstaan kunnen er aan te herinneren. Dat Millet, de tien jaar oudere, in den jongere geen gelijke gevonden heeft, weinigen die het zullen het wijfelen. Te veel heeft Israëls slecht werk tusschen zijn prachtstukken uit handen gegeven, en maar heel zelden heeft hij dat onbegrijpelijke grootschijnen van Millet's stukken welk blijkt, wanneer wij beide in reproducties zien. Zonder diens monumentaalheid, diens groote bouw van lijn, heeft hij niet zoo heel veel méér aan intimiteit, terwijl hij in gedegenheid van schildering zeker bij den Franschman achterstaat.
Van Jacob Maris zijn te bewonderen een Steenen Molen en een Schreyerstoren. Beide groote doeken zijn uitstekende vertegenwoordigingen van deze onderwerpenreeksen. De Steenen Molen is wel niet zoo strak en monumentaal als Jongkindt een molen aanzag, de molen zit wat in de lucht en torent niet. als bij Ruysdael, gelijk een burcht uit het land, de lucht is wat zwaar, en de wieken, benevens de steunpalen der omgang zijn wat heel slap van constructie, maar evenwel, dit is een mooi schilderij, waar de buitengewone verrukking die men voor het dorp, dat geheel prachtig, enorm magnifiek van kleur en opvatting is, gevoelen moet,
| |
| |
bewijst, dat dit het superieure deel van het schilderij, en de rest dus minder, is. De Schreyerstoren is voldongen schoon. Blond de lucht, de stad afnemend van rood bruin tot luchtig grijs, de bouw breed, de teekening levendig, Een Jagertje, een Veerpont, een Pastorale, een Pink op 't strand zijn verdere bekende onderwerpen, bekend mooi gedaan.
De heer E.H. Grone heeft de verdienste een Hollandsche verzameling van den eersten rang te bezitten. Enkele schilders detoneeren, anderen steken bijzonder uit. Het bijeenzien van zoo een collectie der grijsschool bewijst ons, dat we waarlijk een groote lijd gehad hebben, bewijst ons tevens dat we ons door zelfverblinding niet moeten laten verleiden onze meesters te overschatten tot aan de groot-meesters gelijk.
En zoo meen ik te mogen zeggen dat de toekomst deze afgesloten periode zal waardeeren als een belangrijk tijdperk van zeer gevoelige, weeldevolle, harmonische, rijke schildering, belangrijker dan we in eeuwen hebben gehad, maar minder grootsch van den Geest dan oude scholen, en minder degelijk van techniek dan voorgaande richtingen. Men tijd ook, door economische verhoudingen bedorven.
Conrad Kikkert.
| |
Boeken & tijdschriften
The Burlington Magazine
In het Mei-nummer een artikel van Glaude Phillips over de laatst-ontdekte Rembrandt, het in de maand Februari van dit jaar te Londen op een veiling voor een luttel bedrag verkocht paneeltje, voorstellend David met het hoofd van Goliath, Men schreef dit paneeltje aanvankelijk aan Eeckhout toe, maar al spoedig werd de mogelijkheid van Rembrandt's auteurschap geopperd. Men ontdekte zelfs een zeer vage signatuur, verscholen in een schaduwpartij op den voorgrond, waarin men eerst R.L. d. i.: Rembrandt Leydensis) 1625 las. Dit paneeltje zou dan het vroegst bekende schilderij van Rembrand! zijn, iets waarop echter het werk zelf niet scheen te wijzen; kenners stelden dit ongeveer in 1631, Bij een nader onderzoek in fel zonlicht vond men dat 1625 inderdaad niet juist was, enkele toevallige vlekjes hadden een 5 doen lezen, terwijl er een 7 stond.
In het Juli-nummer van dit tijdschrift geeft G.J. Holmes aanteekeningen betreffende de tijdsopvolging van Jan Steen's werk. Het bestudeeren van de invloeden, die Jan Steen in bepaalde tijdperken van zijn leven kan hebben ondergaan, door den omgang met, of de nabijheid van bepaalde kunstbroeders, acht deze schrijver een beleekenisvol hulpmiddel ter dateering van des schilders werk.
A.M. Hind behandelt de laatste door Dr. Bredius ontdekte en door hem in een mededeeling aan de Koninklijke Akademie van Wetenschappen te Amsterdam en in het tijdschrift ‘Oud-Holland’ gepubliceerde Rembrandt-dokumenten.
C.J. Holmes bespreekt twee schilderijen, waarvan hij de mogelijkheid veronderstelt, dat het jeugd-werken van den Delftschen Vermeer zijn. Het een is een wijnschenkend meisje, het andere een portret van een jeugdig artiest (de schilder zelf?) in een atelieromgeving. Heeft het eerstgenoemde naar de reproduktie te oordeelen niet al te veel eigenschappen, die op Vermeer's auteurschap wijzen, de toeschrijving van het veronderstelde zelfportret vindt eenigen steun in een oude gravure naar dit werk, waarop ook Vermeer's naam wordt genoemd.
Als buitentekstplaat geeft het nummer een fotogravure naar Jan Steen's gebed voor den maaltijd uit de verzameling van den Hertog van Rutland.
| |
Die Kunst (Juli)
geeft o.a. een reproduktie naar het portret eener oude dame door Jan Veth, een van de vijf portretten door den kunstenaar in de Berlijtische Sezession van dit jaar geëxposeerd.
C.G
|
|