| |
| |
| |
| |
Later werk van Jan Eisenloeffel
Toex Eisenloeffel ongeveer anderhalf jaar geleden naar München vertrok om daar te werken voor de ‘Vereinigte Werkstätte für Kunst im Handwerk’, wezen wij in een afscheidsartikeltje in het weekblad ‘de Amsterdammer’ op de groote beteekenis van dit feit en in een daarbij gegeven korte karakteristiek van Eisenloeffel als nijverheidskunstenaar zeiden wij o.a. dit:
‘Eisenloeffel is een van de knapste hollandsche nijverheidskunstenaars, hij heeft een verbazend groote werkkracht en een te benijden enthousiasme, waarmêe hij alle moeielijkheden en bezwaren te boven komt, hij heeft een groot talent om allerlei vormen, die de tegenwoordige nieuwe technieken met zich brengen, toe te passen en vooral om die te zuiveren en te beschaven, hij weet, al kan hij wel eens leuk uit den band springen, wat er gaande is, wat de bedoeling is van de tegenwoordige beweging, hij zint altijd op nieuwe oplossingen, hij is altijd klaar om wat nieuws ter hand te nemen als het zich maar even laat denken, dat er aardige resultaten van te wachten zijn, hij heeft een deugdelijke studie achter zich, en hij maakt werk, dat van uiterst grooten invloed is op de algemeene industrie.’
Eisenloeffel is reeds lang weer terug uit Duitschland, wij hebben enkele dingen gezien, die hij daar gemaakt heeft en fotografieën van bijna álles wat hij daar gemaakt heeft, wij hebben dat alles met zorg en aandacht bekeken en 't resultaat was dat wij ons niet weinig gevleid voelden in onzen trots van ‘menschenkenner’. Want waarlijk, het boven aangehaalde citaat, het zou geschreven kunnen zijn, nú, naar aanleiding van Eisenloeffel's ‘duitsche’ werk. Wij vinden al de genoemde elementen, die den nijverheidskunstenaar Eisenloeffel samenstellen, in dit werk terug. Wij zien zijn knapheid in hoofdvormen en détails van bijna alles wat hij laat zien, in zijn constructiedeelen, die hij zoo mooi weet te verwerken tot ornament, d.i. tot versiering, in zijn ornament dat daar is om zich zelfs wille, sober maar uiterst beschaafd, nobel wel. Wij zien zijn groote werkkracht en zijn enthousiasme uit het zeer vele,
| |
| |
dat hij in dien betrekkelijk toch maar zeer korten duitschen tijd, heeft geproduceerd.
II. Geel koperen lantaarn op trapbalustre, balon van antiek geel glas.
Ontwerp Jan Eisenloeffel. Uitv. ‘De Woning’.
Wij zien zijn talent om zuivere moderne vormen te vinden vooral ook weer in zijn tot zuivere lijnen verwerkte constructies. Wij zien hem zoeken naar nieuwe oplossingen, wij zien hem twee nieuwe technieken ter hand nemen (glasmozaïek- en marmer-bewerking). En wij zien hem, zoowaar, ook af en toe uit den band springen, zij 't hier dan ook niet altijd ‘leuk’. Want... maar neen, Eisenloeffel is een té belangrijke figuur in de hollandsche nijverheidskunst, en deze heeft té veel aan hem te danken dan dat hij niet er recht op heeft, dat wij, alvorens zijn fouten op te sommen, eerst eens bezien zijn waarlijk niet weinige en niet kleine goede kwaliteiten. En laten wij dan, om te beginnen maar in eens zeggen, dat wij Eisenloeffel den knapsten en den meest belangrijken vinden van alle metaalbewerkers, niet alleen in Holland maar ook in het buitenland. Zeker, hij is niet de kunstdrijver die den roem zal vernieuwen door Abram van Vianen en anderen aan Holland geschonken. Maar sakkerloot, als hij dat wel was, dan zouden wij hem niet zoo belangrijk achten als Wij dat nu doen. Wij zijn de groote tijden van het kunstdrijfwerk reeds lang voorbij; de taak van den kunstenaar van thans is wel zeer gewijzigd, hij heeft juist te bestudeeren nieuwe technieken, om te zorgen dat dáármêe schoonheid bereikt worde, om te zorgen dat langzamerhand weer bereìkt worde wat bestond in den bloeitijd van het handwerk, dat in 't algemeen al wat gemaakt wordt, schoon zij. Op dezen weg vordert men geen stap door beoefening van oude handwerktechnieken, maar alleen door wel zeer ter dege te beseffen dat er een
| |
| |
I. Deksel van een penning-étui. Ivoor met émail. Ontwerp en uitvoering van Jan Eisenloeffel.
| |
| |
geheel nieuwe wijze van vormgeving aan 't komen is, die de plaats gaat innemen van het oude handwerk en dat men, om weer te kunnen komen tot een periode van algemeene schoonheid, van vormeenheid, van stijl, moet streven naar de synthese van kunst en techniek, dat is dus thans en voor de toekomst, naar de synthese van de twee elementen die zoo lang, schijnbaar terecht maar in wezen ten onrechte, als antithese werden tegenover elkaar gezet: kunst en machinale voortbrenging.
III. Vloerbouilloir in geel koper.
Ontw. Jan Eisenloeffel.
Uitv. ‘De Woning’.
Zoo Eisenloeffel... voor een groot deel. Want het valt Eisenloeffel wel vaak zwaar niet meer te zijn dan de nuchtere zoeker, de kalme, beredeneerde vormenvinder, de angstvallig wikkende ontleder. Ach, hij zou zoo graag af en toe eens inderdaad uit den knellenden band van het bedwingende rationalisme springen om zich te vermeien in het streven naar wat hij soms, in pessimistische buien wel acht te zijn ‘hoogere’ kunst dan de gewone eenvoudige gebruiksdingetjes, die hij toch waarlijk voor dezen tijd en voor de omstandigheden waaronder wij nu leven, zoo vaak tot dingen van niet geringe esthetische waarde heeft gemaakt. Vooral voor Eisenloeffel is deze neiging niet zonder gevaar omdat hij bovendien de eigenaardigheid heeft zich sterk en plotseling te laten beïnvloeden door allerlei indrukken zonder scherp te onderscheiden. Hij zal bijv. spreken met een of anderen fellen aanhanger van ‘terug naar het handwerk’, hij zal sterk komen onder den indruk van diens enthousiaste betoogen, en zonder nu te bedenken dat zijn waardeering meer
| |
| |
geldt het enthousiasme waarmêe betoogd werd dan wel de beginselen die betoogd werden, zal hij ineens een sterke neiging voelen naar die beginselen, alleen omdat zij met zooveel enthousiasme betoogd werden. En terug gekomen in zijn werkplaats, wendt hij zich geërgerd af van zijn met veel moeite en veel studie en veel liefde gemaakte ‘gewone fabrieks’ - werk, om ook te gaan ‘terug naar het handwerk’. Hij neemt zich voor een kunstwerk te maken als nooit nog gezien, een voorbeeld voor alle tijden, een ding zooals men ééns maar maakt in zijn leven. En dat... mislukt. Het mislukt, niet alleen voor hem met zijn hooggespannen illusies, maar voor ieder die het zoo veel betere ‘gewone’ werk van hem kent.
IV. Mokkaservies in mat zilver, geëmailleerd.
Ontw. Jan Eisenloeffel.
Uitv. Begeer, Utrecht.
Een voorbeeld van zulk bizonder werk is misschien het onder No 1 afgebeelde deksel van een étui waarin aan den Heer Prof. Pekelharing een drietal afslagen van een te zijner eer gemaakte medaille werden aangeboden bij zijn afscheid van de Technische Hoogeschool te Delft. Het étui is vervaardigd van ivoor en geëmailleerd koper.
Het afgebeelde deksel bestaat uit drie bol-gebogen ivoren velden, waarop in 't midden een koperen medaillon, en van elkaar gescheiden en begrensd door een koperen band. Medaillons en banden zijn versierd met veelkleurig emailleerwerk en steentjes op de hoeken. Daardoor bereikt het geheel als kleurensamenstelling een wel aardig effekt. Maar architektonisch is het ding toch zeker niet heel veel boven het middelmatige. Hoe onbeholpen zit het in
| |
| |
elkaar, hoe gebrekkig zijn die randversierinkjes opgelost op de uiteinden der strookjes. En de versiering op zich zelf! Armoedig, gezocht zonder iets te vinden dat de moeite waard is het uit te werken, gebrekkig, slordig. Of zijn die hoeken der medaillons niet als ornement van een niet goed te praten slordigheid? Neen, 't is waarlijk gelukkig dat Eissenloeffel altijd, na even uitgeraasd te zijn, weer terug komt op den juisten weg, op zíjn weg. En, wij zouden haast zeggen, 't is waarlijk gelukkig dat Eisenloeffel een groot deel van zijn leven tot nog toe, eerst in de combinatie ‘Amstelhoek’, later in ‘De Woning’ heeft samengewerkt met Penaat, die juist in de tijden van hun innigste samenwerking zoo zuiver, zoo doelbewust, zoo zonder omzien ging den weg die hem gewezen werd door zijn scherp gesteld beginsel. Want wij gelooven dat Eisenloeffel juist en vooral door Penaat voor een groot deel is medegetrokken op den weg, waarop hij thans in 't algemeen toch gaat, waarop hij nog wel eens stilstaat, omziend naar wat achter ligt, of met verliefde blikken in aanlokkelijke zijpaadjes, maar waarop hij voortgaat toch gestadig, beseffend dat het de eenige weg is waarlangs hij heeft te gaan om te komen tot het doel, dat ook voor hem heilig is. Ja waarlijk, Eisenloeffel is als een kind. Kordaat en vol goeden wil stapt hij voort, maar dan in eens ziet hij een vlinder vladderen, hij holt het diertje na, zijpaadjes in tot hij niets ziet dan vlinders en bloemen. Maar tot slot, ocharm, heeft hij niets dan een zielig koolwitje en wat futselige klaprozen, die verwelken in zijn hand. Gelukkig echter houdt hij steeds den grooten weg in het oog, over een slootje en door een boschje komt hij weer op streek, en hij stapt weer moedig voort, wel wetend, dat aan het, o nog zoo verre eind van dien weg grooter en duurzamer schoonheid zal gevonden worden dan 't ééndags-mooi van vlinders en veldbloemen.
V. Muurfonteintje, glasmozaïek.
Ontw. Jan Eisenloeffel. Uitv. ‘Vereinigte Werkstätte für Kunst im Handwerk’, München en Jan Eisenloeffel.
Het is waarlijk gelukkig, dat wij hier ons beeld van den weg met de
| |
| |
zijpaadjes hebben afgewerkt, wijzelf toch zouden gevaar loopen op al die wegen verdwaald te raken. Wij willen daarom trachten de twee elementen die den kunstenaar Eisenloeffel samenstellen, zuiverder en gemakkelijker vatbaar te scheiden door te zeggen dat hij is én nijverheidskunstenaar én sierkunstenaar en vaak het laatste een beetje te veel. Ook zitten dikwijls die twee kwaliteiten elkaar een beetje in den weg.
VI. Schoorsteen met haard, glasmozaïek, blank ijzer en geel koper. Ontw. Jan Eisenloeffel.
Uitv. ‘Vereinigte Werkstätte’.
En zoo zien wij dat in veel van zijn latere werk, dat wil zeggen van zijn werk uit den tijd dat zijn sierkunstenaarschap gaat overheerschen, voor een goed deel verloren raakt de mooie strenge zuiverheid van wat hij vroeger maakte. Wat intusschen niet wegneemt dat hij nog steeds blijft een kunstenaar waarop de hollandsche beweging trotsch mag zijn. Zoo laat de lantaarn van afbeelding II vormen zien van allereerste kwaliteit. Alleen al de wijze waarop de vier lantaarndragers groeien uit de bus die den houten stijl omsluit, maakt het kijken naar 't geheel tot een genoegen. Dat is wel echt Eisenloeffelsch, zooals wij dat kennen van ouds, evenals de bus zelf met zijn kraaltjes en zijn sobere, maar toch zoo nobel voldoende, ornementjes, evenals ook de ring waarin de lantaarn hangt en de wijze waarop die ring wordt vastgegrepen door de vier steunsels. Maar daartegenover lijken ons de zeer nuttelooze versieringen van
| |
| |
die zelfde steunsels wel heel erg onzuiver, en het topkroontje valt op door prulligheid bijna. Intusschen zal van deze lantaarn met enkele verbeteringen en vermijding van gewilde mooiïgheden, een ding te maken zijn van zuivere mooiheid.
VII. Schoorsteen en haard, marmer met glasmozaïek, blank ijzer en geel koper.
Ontw. Jan Eisenloeffel. Uitv. ‘Vereinigte Werkstätte’.
XI. Pendule in mat geel koper.
Ontw. Jan Eisenloeffel.
Uitv. ‘Vereinigte Werkstätte’.
Ook een ontwerp waarbij de zuivere vormgeving is gecombineerd met versiering, is dat voor de bouilloir van afb. III. En het is wel eigenaardig, dat hier, waar de versiering gemaakt is volgens een voor de moderne vormgeving als aangewezen techniek, het gieten, een techniek door den ontwerper bestudeerd en herhaaldelijk toegepast, en vooral goed begrepen, dat hier de versiering zoo veel juister, zoo veel zuiverder en (dus) zoo veel mooier is dan de versiering van de lantaarn, die geheel gebaseerd is op het handwerk. Bizonder mooi vooral in deze bouilloir is de wijze waarop de ketel op den voet rust. De vingertjes die den ketel grijpen, zijn praktisch niet strikt noodig, maar door ze te zien, bemerken wij hoe zij esthetisch wel zeer noodig zijn. Die vingertjes zijn een mooie vondst. Minder gelukkig lijken ons de voetjes waarin de vier stijltjes eindigen. Naar den vorm en van voren gezien schijnen zij massief gegoten, op de keper
| |
| |
beschouwd, blijken zij van gebogen plaat. O. i. een grove fout, waaraan intusschen de funeste ‘eischen van exploitatie’ wel niet geheel vreemd zullen zijn.
Als proeve van versierd werk lijkt ons bizonder geslaagd het zilveren mokkaservies (afb. IV). En wij gelooven dat de versiering juist dáárom hier zoo geslaagd is, omdat zij hier niet is uitsluitend en in de eerste plaats ‘versiering’ zonder meer, maar nadere precieseering van de vormen. Vandaar dat wij ook niets zien wat lijkt naar eigenlijk ornament, doch uitsluitend vertikale en horizontale lijnen, hier en daar ter verzwaring even verwerkt tot een rij vierkantjes of ruitjes. Laten wij ons even deze kannetjes en bakjes denken zonder die lijnen, geheel effen, en wij zullen ons kunnen voorstellen hoe de vormen door die lijnen veranderd, verbeterd, verfijnd zijn. De eigenlijke ‘versiering’ zit bijna uitsluitend in de kleuren der lijnen, violetpaars (de vertikale lijnen) en crême en groen (de randen) geëmailleerd op het mat zilver fond.
VIII. Schoorsteen in marmer met glasmozaïek en koper.
Haard, blank ijzer en geel koper.
Ontw. Jan Eisenloeffel.
Uitv. ‘Vereinigte Werkstätte’.
En hiermêe zijn wij gekomen tot de nieuwe ter hand genomen technieken, de bewerking van marmer en de toepassing van glasmozaïek. En ja, wat zullen wij daarvan nu zeggen? Jonge, 't is toch wel aardig resultaten te bereiken als bijv. bij het muurfonteintje (V). En dan die bekleedingen boven de drie schoorsteenen. Daar is toch wel iets heel moois van te maken en dat hoeft toch zoo maar niet verworpen! Neen, datbehoeft zeker niet en dat mag ook niet. Maar men moet wel heel ver gevorderd zijn en heel vast in zijn schoenen staan en heel
| |
| |
zeker zijn van zich zelf om daaraan te durven beginnen. Want o, 't gevaar is zoo groot dat door 't zoo genoegelijke werk der ‘Sierkunst’ het meer ernstige, het meer moeizame, het misschien meer droge en nuchtere, maar toch zoo in de eerste plaats belangrijke werk der vormgeving in het gedrang komt. Ieder die door de poorten óf van de ‘Normaalschool’ óf van de ‘Kunstnijverheidschool’ te Amsterdam, zijn eerste schreden zette op het glibberig pad der kunst, herinnert zich nog de zoo wijze les van den bejaarden leermeester, herhaaldelijk gegeven met zooveel nadruk dat zij zelfs in de meest botte hersenen voor een geheel leven moest zijn ingeprent, de les, dat ‘God schiep eerst de vorrrrm, en toen het licht!’
IX. Pendule met vazen in marmer Giallo Antico.
Ontw. Jan Eisenloeffel.
Uitv. ‘Vereinigte Werkstätte’.
X. Vazen in marmer Rosso di Levante.
Ontw. Jan Eisenloeffel.
Uitv. ‘Vereinigte Werkstätte’.
Vooral nu is het de tijd om deze les voortdurend te gedenken. Eerst de
| |
| |
vorm, dán het licht! Eerst vormen, eerst een geheel nieuw vormenstelsel, dan pas kunnen wij gaan denken over versiering. Wat wij vóór dien tijd aan versiering doen, is bijzaak, is liefhebberijwerk, dat, o zeker, heel wat vreugde kan geven, maar dat toch niet oorzaak mag zijn, dat de eigenlijke taak, het voorname, groote werk verwaarloosd wordt. Zooals wij bijv. hier aan dit werk van Eisenloeffel zien, dat, waar veel wordt geofferd aan ‘Sierkunst’, de vormgeving zoek raakt. Waar zijn de ‘gelukkige vondsten’, de ‘mooie oplossingen’ bij het muurfonteintje? Ook in het schoorsteentje (VI) is versiering hoofdzaak, ‘vorm’ is armoedig. In VII wordt de versiering al minder, ‘vorm’ wordt rijker. En in VIII, dat betrekkelijk maar weinig versierd is, wordt de vorm bijna weer de hoofdzaak. Waarlijk, wij zijn nog niet zoo ver, dat wij beide dingen tegelijk volkomen kunnen doen. Voorloopig zijn wij aangewezen op de ‘vorm’. En wij moeten doen ons werk, steeds voor oogen houdend het doel, kalm, rustig, bedwingend onze wilde, vroolijke neigingen. Maar jonge, 't is toch wel prettig, als je stapt langs den weg, wél wetend dat je komen moet aan de plaats die aan het eind van dien weg ligt, om dan eens even niet te denken aan het eind, en eens even te zitten in het gras, genietend van het mooie om je heen, of om te plukken een bloem hier en daar, zoodat je ten slotte draagt een groote bos schittering en geur ter vervroolijking en verfrissching op den langen toch. En... enfin, life is difficult!
Welnu, laten wij Eisenloeffel dan niet misgunnen de bloemen die hij plukt langs zijn weg, zelfs al moet hij daartoe af en toe dwalen in zijpaadjes, (hij kan er nu eenmaal niet buiten). Want wij zien toch óók, dat hij steeds den grooten weg nog weet te vinden, en dat hij zich niet vergist in de richting die hij heeft te gaan.
Onze bedoeling was niet hier een karakteristiek te geven van Eisenloeffel, l'homme et l'artiste. Wij meenden slechts te laten zien afbeeldingen van enkele dingen, door hem in den laatsten tijd gemaakt, en daarbij te geven een paar kantteekeningen. Zoodat wij nog schuldig zijn een opmerking over de hier afgebeelde pendule en vazen in marmer. Marmer, en vooral het rijk gekleurde marmer, door Eisenloeffel gebruikt, is in zekeren zin een gevaarlijk materiaal. Want men komt er zoo licht toe de tekortkomingen in eigen werk te laten aanvullen door de schittering van het materiaal. Zoodat men vergeet zelf die tekortkomingen aan te vullen. Ook hier meenen wij die fout te zien. De pendule en vazen van afb. IX zijn als ontwerp armoedig, alles is overgelaten aan de werking van het materiaal. De vazen van afb. X zijn o.i. veel beter. Alleen de beteekenis van de ringen van de middelste vaas (ook van de beide vazen, afb. IX) is ons niet duidelijk. Deze ringen schijnen ons, tenminste voor iemand met het onderscheidingsvermogen van Eisenloeffel bepaald foutief. Zouden het óók bloempjes zijn? Maar dan toch geplukt na een heel eind afgedwaald te zijn.
T. Landré.
|
|