| |
| |
| |
| |
Kunstberichten (van onze eigen correspondenten)
Uit Antwerpen
Salon van waterverfschilderingen tentoonstelling Lambeaux
Het goede, dat eraan de muren hangt, is niet beter dan wat er vroeger voor goeds op dergelijke tentoonstellingen te zien viel. Wie bij het binnentreden op eenige oorspronkelijkheid gerekend heeft, ziet zich teleurgesteld.
Het achtbare dillettantism dat zich vrank en vrij uitgeeft voor wat het is en niet voor iets anders verlangt door te gaan, wordt in dit ondermaansche hoe langer hoe zeldzamer. Er is menige proeve van geliefhebber, - eilaas blijkbaar onbewust en des te erger, - van het soort dat, den ‘zoekenden’ kunstenaar achternavoelend, weinig meer doet dan met zevenmijlslaarzen van het smalle pad der deugd afwijken en van het ander soort, dat omzichtiglijk den gulden middenweg verkiest, zoowaar nog 't slechtste niet.
Maar er is toch eerlijke arbeid genoeg onder de ruim vijfhonderd pastels, akwarellen, etsen, teekeningen en gouaches, voorbeelden van scherp worstelen met de we erspannigheid van de waterverf vooral, ja, tamelijk vele bewijzen van oprechte meesterschap over de technische middelen. Dat ook hier het vermoeide oog warme, stem mingrijke kleuren en lijnen mist, is niet de schuld van de goede werken. Dit zit in de grauwe koelte, de dorre magerheid, de stij ve afgemetenheid en de flauwe precieshei d, die een uitstalling, waarin het akwarel de bovenhand heeft, onvermijdelijk schenen aan te kleven. Waterverf iets te doen zeggen, dat niet zuiver uiterlijk is, brengt zoovele stoffelijke moeilijkheden mee, dat er op den duur geen ruimte meer is voor den zin en de ziel der voorgestelde dingen, en men zich moet tevreden stellen met een min of meer goede uitdrukking van hun uiterlijk.
Reeds van vroeger bekende virtuozen van het akwarel zijn hier goed vertegenwoordigd: Cassiers, Farasyn, van Leemputten, Juliaan de Vriendt.
Onder de pastels zijn te vermelden: van Beurden, Visschersbooten op de Dijle; Crahay, Garnaalvisschers, evenals in de schilderijen van dezen kunstenaar komt hier een krachtigen zin voor beweging en treffende, sobere, kleur tot zijn recht; Gortemans, Tooneel in een Danszaal, onderwerp met niet half zooveel gewildheid en dus beter behandeld dan in de schilderijen van denzelfde.
De eigenlijke kern van de tentoonstelling is de zaal waarin eenige beeldhouwwerken van Jef Lambeaux bijeengebracht werden. Volledig is de verzameling niet, indien men volledig noemt wat een denkbeeld geeft van den ontwikkelingsgang van een beeldhouwer. Sommige jaren in zijn loopbaan zijn wellicht al te kwistig bedacht, andere, die het nochtans wel verdienden, in 't geheel niet.
Indien er in het gezamenlijk werk van Lambeaux in dezelfde verhouding weinig of niets zeggende stukken te vinden zijn als er hier reeds in deze alles behalve methodisch samengestelde collectie in 't oog vallen, dan is zijn tegenwoordige naam wel eenigszins boven zijn verdienste. De opvatting, dat in beeldhouwkunst, nog meer dan in elke
| |
| |
andere plastische kunst, uiterlijke vorm en lijn hoofdzaak en al de rest bijzaak is, viert hier hoogtij. Er zijn hier voorbeelden van oppervlakkigheid, zóo volmaakt, dat er geen grein in te bespeuren valt van wat maar tot den geest behoort: inspiratie, ziel, bepaalde uitdrukking, verborgen bedoeling. Nu, Lambeaux ‘manier’ is dan toch nog te verkiezen boven zekere school beeldhouwers, die er de ziel, de bedoeling, etc. bovenop leggen en er de lijnen maar omwringen en vervalschen...
Toch zijn er een paar onvergetelijke dingen te bewonderen: de Gebeten Faun, Imperia, Een vroolijk Lied, Mieke.
Wel aardig is dat er groepen als Verstoppertje en Half mijn een blik gunnen op de eerste jaren van Lambeaux' beeldhouwersloopbaan.
F.B.
| |
Uit Brussel
Het lentesalon (XVIe tentoonstelling der kon. ver. voor schoone kunsten)
Allereerst een woord van hulde aan het belangrijk geheel, aan de bovenal esthetische samenstelling van dit Salon, dat in vele opzichten de vorige, door dezelfde personen ingericht, nog ver overtrof. Noemen we onder deze in de eerste plaats de heeren Blanc-Garin, Victor Rousseau, Alfred Verhaeren, Paul Mathieu, Jean de Mot en Louis Gendebien.
Buiten de vele zeer schoone op zich zelf staande werken, bood het ons enkele indrukwekkende en harmonieuse ensembles, die aan het werk van beroemde in- of uitheemsche dooden, of aan de voortbrengselen van enkele zeer goede levende kunstenaars waren ontleend. Zoo o.a. een heel veelzijdige en heel volledige inzending van oorspronkelijk werk en reproducties van den Franschen beeldhouwer Louis Carpeaux, die onlangs, maar minder volledig, in Kunst van Heden te Antwerpen geëxposeerd waren. Deze inzending vertegenwoordigde gansch een tijdvak van bevalligheid, weelde en een weinig frivool genot, dat echter toch zóo veel verfijnder was en onbevangener dan in onze poenige eeuw van sport. Dat was wel een ware evocatie van de regeering van den chic (het woord is uit dien tijd afkomstig). Want moge het tweede keizerrijk al noodlottig zijn geweest aan het sociale en politieke Frankrijk, de regeering van Napoleon III is niettemin een glanzend vruchtbaar literair tijdvak - en een moment van reëele beschaving geweest! De busten van Carpeaux, zijn wellicht nog meer interressant dan zijn nochtans zoo bevallige kindergroepen en geven op bewonderenswaardige wijze weer, de fijne, verstandige trekken van de mannen (Charles Garnier, Gërôme) en de pikant-levendige intelligente vrouwenkopjes als van de Prinses Mathilde, Hertogin de Mouchy en Mej. Fiocre.
Een, uit een retrospectief kunst-oogpunt mede zeer leerzaam geheel, vormden de schilderijen en teekeningen van Paul Huet, den vriend van Delacroix en Bonnington, een der bevrijders van het landschap. Ik gebruik hier opzettelijk 't woord bevrijder, omdat in onze, aan allerhande buitenissigheden gewende oogen, de kunst van Huet niets oproerigs meer heeft.
De eenvoud, naïeviteit en kalmen moed, waarvan Huet in zijn tijd blijk heeft gegeven, wekken nog heden een soort van teedere bewondering. Hij was 't die de baan heeft gebroken voor de vertolkers van lucht en licht! Hij is de voorlooper geweest van Jules Dupré, Rousseau, Daubigny - van die heele moderne landschapbeweging in Frankrijk, - die van Frankrijk uit ook in Holland en België ontstond.
Een mooi voorbeeld ook van wél overlegdheid, van eerlijkheid en volharding zagen we in Louis Dubois, een Belg deze, van wiens OEuvre we hier een uitgebreid en zorgvuldig uitgekozen gedeelte aantroffen. Dubois, even eerlijk, even temperamenten gewetensvol als Huet, werd evenzeer miskend en bestreden bij zijn leven, maar, als elke echte kunstenaar, met een hoog gevoel van zijn eigen waarde, stelde hij zich niet tevreden met zijn vijanden te ergeren door
| |
| |
zijn peintuur, maar hij daagde ze zelfs door zijn bijtende woorden en meedoogenlooze aanvallen uit. En eindelijk, om ze voor goed te ergeren, deed hij net of hij geen versland van teekenen had en alle teekening verachtte. Hierin had hij ongelijk omdat hij, zooals uit vele zijner doeken blijkt, inderdaad voortreffelijk kon teekenen.
Heymans was er met een résumé - een synthèse van zijn edel streven, met een dertigtal zijner schoonste doeken, waarvan Verschillende in zijn eerste manier, nog heden in veler bewondering wedijveren met de stralende werken, die hij in den laatsten tijd heeft gemaakt. Hier staan we tegenover een schilder, die tegelijk een dichter is, die doordringt in het mysterie der dingen, in het intime gevoel van wal men ziet, die nog beter dan het oppervlak en de nochtans zoo sappig behandelde stof, weergeeft de ziel, het symbool, - de geestestrilling. Toen hij reeds een meesterschap, een prestige had bereikt, waarmee de meesten zich zouden tevreden stellen, meende hij nog eenmaal zijn techniek te moeten hernieuwen, zijn penseelslag te verlenigen, zijn pâle te verluchtigen, om meer licht te doen stralen van zijn palet.
In dit merkwaardig salon was Frank Brangwyn echter als kunstenaar de meest oorspronkelijke, de modernste en eigenaardigste, die ons de hoogste en allernieuwste openbaring heeft gebracht. Een der groote zalen was enkel met zijn waterverwen, teekeningen, etsen en steendrukken gevuld. En niettegenstaande dezen overvloed, voelde men toch geen lust om er een enkele onopgemerkt van voorbij te gaan! Brangwyn, wiens nerveus en gevoeld werk in alle genres uitmunt, heeft zich vooral opgeworpen als den vertolker van den lichaamsarbeid, van krachts inspanning en atlethische gebaren. Het doet aangenaam aan om - als op antieke vazen - de kunstenaar zoozeer partij te zien trekken van de menschenfiguur, van de bewegingen en gewoonten van den modernen arbeider, vooral van de werkers in de vrije lucht, van metselaars, tuinlui, jaagschippers, lossers, enz.: En hij heeft dit alles heldhaftig en groot gezien. Hoewel alle in kleiner formaat, zijn al zijn teekeningen en gravuren, edel van alluur en groot van stijl. Op gevaar af van voor een ketter te worden gescholden, moet ik bekennen dat Brangwyn's werklui me meer voldoen dan die van Constantin Meunier. Door al te veel te styliseeren, heeft onze groote beeldhouwer zijn helden gestereotypeerd, zóo dat ze alle naar éen enkel model schijnen te zijn genomen en hij aan zijn maaiers, lossers en glasblazers, denzelfden een beetje schaapachtigen, snuit geeft van zijn kolenwerkers uit 't Zwarte Land. Bij Brangwyn daarentegen, zooveel ambachten, zooveel verschillende typen. Hij stelt zich niet tevreden met 't bestudeeren der verschillende categorieën werklui in Engeland, maar evenzeer in andere nijverheids-centra op 't Vasteland, in 't Noorden - in 't Zuiden - in Brugge en Venetië. Ook de landschap-omgeving trekt hem aan: droogdokken, scheepswerven, afgetakelde schuiten, kijkjes in fabrieken en bij andere, gedeeltelijk binnenhuis uitgeoefende beroepen, als van looiers, verweis, flesschenspoelers,
schoenlappers. Het Festin de Lazare toont ons allerlei verminkten, die uit een Cour des Miracles ontsnapt schijnen. In zijn Pressoir rusten de wijnlezers bij guitaar en mandolinenspel. Brangwyn is belast met de versiering van de Londensche beurs. De schetsen voor die frescoes, die in The Studio zijn gegeven, doen ons verlangen naar de spoedige voltooïng van een werk, waarin hij al de kwaliteiten ontvouwt, die hij ons in zijn teekeningen heeft doen op prijs stellen en dan gevoegd bij zijn koloristen-gaven.
Brangwyn's voorbeeld doet ons eens te meer betreuren dat onze eigen schilders over 't algemeen zoo weinig partij weten te trekken van onze werklui en onze volksklas. Wat zouden er b.v. geen mooie dingen te maken zijn in de Antwerpsche haven! Zelfs na Constantin Meunier, valt er in dit opzicht nog alles bij ons te doen! Anspach's Aardwerkers, hoe goed ook geteekend, hebben noch type, noch karakter. Waar Laermans de voorstad voor ons oproept, met haar werkzaamheid en haar tragiek, stoffeert hij die nooit anders dan met lichamelijk en geestelijk ontaarden, op een nog
| |
| |
onveranderlijker model gecalqueerd dan dat van Meunier. Dan halen Charles Cottet en Lucien Simon meer verscheidenheid uit de Bretonsche bevolking! Behalve met zijn tooneelen uit het volksleven, was de laatste hier met zijn prachtig Goûter, dat ook in Kunst van Heden geweest is. Jean Colin, zonder zich als Brangwijn met den werkman en zijn leven te vereenzelvigen, voelt, en drukt niettemin uitstekend uit, al de bekoring van onze scheepswerven en andere gebouwen. Verder noemen we in dit genre dan nog Victor Gilsoul met zijn Visschersdok een ontroerende symfonie in groen - vanat de levendige tonen van de bootjes op 't voorplan, tot aan de bleeke, livide verlichting van de sloepen op de kaai. Dit is inderdaad groote, diepe, pathetische kunst! En waar Gilsoul met zooveel autoriteit een der eigenaardigste hoekjes van Oostende weergaf, trok James Ensor met zijn eigenaardig teekentalent ons een silhouetje van een visscherskwajongen in zijn eigen stad.
Richard Baseleer, stelt zich niet tevreden met het impressionisme en het lukrake van het legio onzer landschapschilders en marinisten. Evenals Gilsoul, droomt ook hij van samenstellen, van kiezen, van synthetiseeren; een lofwaardig streven, waaraan we zijn zeer schoon Gezicht op Antwerpen danken, een der stukken, die in Kunst van Heden opzien hebben gebaard. Met eenige kleine veranderingen en bekortingen in 't gespan op 't voorplan, had hij zijn stuk wellicht nog meer kunnen synthetiseeren. De niet minder aantrekkelijke Rivier van Maurits Blieck, zag ik eveneens met genoegen weer.
Alfred Delaunois, is de zanger van Kloosterland en zijn kunst is doortrokken van een mystieke devotie, die wél bij zijn geliefkoosde onderwerpen, past. Even intimist bijna en devoot zijn echter ook Viérin in zijn Wit straatje en zijn Avond in 't Begijnhof, Isidoor Opsomer in zijn Vlaamsche stad, Albert Crahay in zijn Schemering en Visschersschuiten. Leon Bartholomé was mede zeer schoon in zijn Binnenhuis te Duinhoek aan de Panne. Zoo ook Hendrik Luyten in zijn vochtig - nevelige Noord-Brabantsche landschappen en Taelemans in zijn uitste-kende sneeuw-effekten en De Gouve de Nunques, bij wien geen enkele mode-invloed ooit de wijze van zien of de uitvoering veranderd heeft.
Vergeten we vooral niet de portretten, de akten en de Stillevens van Constant Montald, de decoratieve paneelen van Fabry, de ontwerpen van Besnard, Ciamberlani, enz. De Bloemen van Mevr. Gilsoul-Hoppe en Walter Vaes, de Stillevens van Bertha Art en een prachtige buste van een jong meisje van Victor Rousseau.
| |
Het VIe salon der independenten,
telde een tamelijk aantal belangrijke werken onder een stroom van wat men zou kunnen noemen: overtollige kunst. Naast stukken van bekende kunstenaars als Bastien, Lemmen, Oleffe, bewonderde ik 't werk van jongeren als Albert Crahay, die op weg zijn om 't meesterschap te verwerven en die ook in 't Lentesalon zeer is opgemerkt. Maar wat ik vooral zeer op prijs heb gesteht, zijn de medailles en plaketten van Wissaert. Ik zou zelfs durven beweren dat deze laatste op weg is om de al te industrieel geworden penningkunst weer op te doen leven en voornamer te maken. Noemen we dan eindelijk nog de koolteekeningen van Paulus en de beeldhouwwerken van Wansart.
Georges Eekhoud.
| |
Uit Rotterdam
Rotterdamsche kunstkring tentoonstelling van werken van Th. Herker, W.H. v. d. Nat en J.A. Zandleven 12 Juni-11 Juli
Th. Hekker. Weinig oorspronkelijkheid (Meiners, Karssen, Verster loeren om den hoek), veel van wet men tegenwoordig ‘liefdevolle aandacht’ pleegt te noemen, nog meer goede bedoeling, maar vooral een dosis schijnbaar-argelooze, langs den neus weg gedebiteerde didactiek, vrucht van een deemoedige, eng-burgerlijke resi- | |
| |
gnatie. Sujetten van een opzettelijke onbelangrijkheid: een paar peertjes of appeltjes, een schuurdeur, een potje, een pannetje, een niets; dat alles in orthodox-bruine lijsten, geheel naar den eisch. Ook een paar zeer onbelangrijke portretten. Men proeft uit dit alles het puritanisme van een zekere geestesrichting hier te lande.
Er zijn een paar buitengevalletjes, waarin een stuk hemel zichtbaar is, zoo vaderlandsch-druilig en regenbleek en wrang als maar mogelijk. Zoo is de stemming van al dit werk: nuchter!
W.A. van der Nat. Deze heeft van de ‘psychologische bezonkenheid’ van zijn mede-exposant geen spoor. Behoorende tot een even-oudere generatie, steekt hij nog midden in het impressionisme, smeert er lustig op los, bekommert zich allereerst om licht en kleur en zwierigen (vaak al te zwierigen) schildertrant. Hetgeen minder diepzinnig maar ongemeen veel vroolijker is. Deze knappe nabloeier verliest echter zijn groote voorbeelden niet uit het oog: Mauve (vooral!), W. Maris, Weissenbruch (in zijn aquarellen), Bastert ziet men hier met variaties herhaald, soms wel aangenaam, vaak oppervlakkig, gewoonlijk zonder slaafschheid. Waar blijft hier echter de persoonlijkheid van den heer Van der Nat! Hij glipt u door de vingers. Hij representeert summier de resultaten van de Hollandsche schilderkunst der groote Haagsche periode.
J.A. Zandleven. Origineeler dan de beide anderen, maar eigengereid op het barbaarsche af. Men ziet onmiddellijk, dat deze Overijselaar buiten de eigenlijke grenzen van het schilderend Nederland staat. Een onbekookte, ruige peinture, die een ongelooflijke hoeveelheid verf verslindt, buiten alle verhouding tot het resultaat. Een metselen met een. dikke, klonterige, ribbelige materie, waarin vaak teekening en modelé verloren gaan: men moet door het rauwe oppervlak heenturen, om iets te zien. Zijn buitengevallen hebben kleur en frischheid, maar alles kleeft aan elkaar: de takken aan de lucht, de stammen aan de gevels en daken. In zijn stillevens valt een reeks van scheeve, misteekende potten en flesschen te bewonderen, een waar museum van potte-bakkers-misgeboorten, van een halfgare, meelachtige substantie. Er is alle mogelijke slechts van te zeggen. En toch is het geheel eigenlijk - aantrekkelijk. Er steekt eigen, ongeborgde kracht in dezen man. Zijn kleur heeft leven. Soms zelfs fijnheid. Een klein stilleven met purperen en karmozijnen rozen herinnert (afgezien van de vettigheid) door zijn kwijnende kleur uit de verte aan niemand minder dan Fantin-Latour. Een reminiscens, die het schilderijtje aan den anderen kant echter allerminst releveert.
| |
Kunsthandel Reckers tentoonstelling Martinus Schildt. Maand juni
Deze tentoonstelling is daar om te bewijzen, dat vlijt en volharding, talent en techniek niet voldoende zijn, om iemand tot een goed schilder te maken. ‘Pectus est quod disertum facit’, al kan men dan in laatste instantie niet zeggen, waaraan men gewaar wordt, dat het gemoed gesproken heeft. Als men, gelijk het gros der Duitschers, schilderijen soortsge wijze waardeert, wordt de zaak gemakkelijker. Men streeft er naar de nieuwste mode bij te houden, ziedaar het recept.
Naar dezen maatstaf blijft er van het werk van Schildt geen stuk heel. Hij is lang uit de mode, al heeft hij hier ter stede zijn publiek. Daar is hier nog steeds vraag naar pijpjes-rookende arbeidertjes en wasschende huissloofjes, naar tevreden-mummelende grootjes en centen-tellende sinaasappelmeisjes, met en benevens den gebruikelijken inventaris van potkachels, boerenstoelen, koperen kannen, val-gordijntjes en bloempotjes-voor-het-raam Eveneens doen druiventrossen, eierglazen, appelen, citroenen, geschilderd of ze ‘leefden’, hier nog altijd opgeld. Schildt levert dat alles met juist die mate van schilderachtigheid, die zijn afnemers kunnen apprecieeren en verdragen.
Men zou echter dezen in vele opzichten serieusen schilder onrecht doen, indien men hem slechts voor een ‘faiseur de tableaux’ versleet. Schildt meent het eerlijk in zijn werk, maar ziehier den slechten invloed van een milieu. Hij reageert op zijn omgeving, wordt erdoor gestemd, wordt erdoor
| |
| |
gemaakt. Wat te bejammeren is! Het is waar dat hij slechts de allerbuitenste schors der realiteit weergeeft: er zit niets onder of achter. Hij is beslist, wat men oppervlakkig noemt. Onder voornamer invloed zou hij echter misschien oppervlakkig en chic geworden zijn. Nu is hij het ook, maar vervelend!
| |
Kunsthandel Oldenzeel tentoonstelling van schilderijen en aquarellen van Ph. Zilcken. Maand juni
De bekwame etser Zilcken heeft verleden jaar eenige maanden lang in het Zuiden vertoefd en uit Venetië en Algiers een aantal studies en schilderijen meegebracht, die thans gedeeltelijk bij Oldenzeel geëxposeerd worden. Werk van een degelijken. pretentieloozen stijl, waarin zeer veel te waardeeren valt. Een zakelijke schildering, die u op aangename wijze allerlei curiosa voor oogen brengt: Venetiaansche waterpoorten en meerpalen, gondels met hoogen boeg en vervallen marmertrappen. Moskeeën en bazars, palmen en aloë's, straatspleten met felle zon en schaduw en bonte exotische typen. De meeste sujetten zijn klein uitgesneden: een ruimer gezicht op Venetië b.v. ontbreekt. Is dat misschien de etser, die zich verraadt, die eraan gewend is, zijn gezichtsveld beperkt te houden?
| |
Rotterdamsche vereeniging ‘voor de kunst’. Maanden mei & juni
Na een tentoonstelling van isografieën van Van Meurs en Van Gogh, uitstalling van een veertigtal teekeningen van zeventien-d'eeuwers uit de portefeuilles van het Museum Boymans, welwillend door de Museum-commissie daartoe afgestaan. Deze verborgen schatten komen slechts zelden aan het licht... Trouwens door wie worden ze gewaardeerd? Is het niet of de tegelijk fijne en krachtige, gestyliseerde en realistische teekenwijze van deze oude meesters voor het hedendaagsche publiek geheel en al onverstaanbaar is geworden? Ik durf beweren, dat het gros der kijkers van thanszeventiend'eeuwsche teekeningen slechts ouderwetsch en onbenullig vindt.
Daar zijn altijd weer verrassingen bij deze wondere meesters. Van den zeldzamen Lambert Doomer vier kleurteekeningen uit den vreemde, waarvan één, men zou zweren op het eerste gezicht, een George Michel! Een andere van een licht en een gloed als een volslagen schilderij. Van Roelant Roghman, den vriend van Rembrandt drie groote Kasteelen, in een kostelijk-correcte teekenmeestersmethode. Van Reinier Nooms een Vreemde Kust, van Aert van der Neer een Strandgeval, van Cornelis Visscher een Oude Vrouw en een geweldig felle Kattekop. Welbezien was iedere teekening buitengewoon. Laat ik echter met dit weinige mogen volstaan. De dingen zijn en blijven in Boymans - in de portefeuilles. Ieder die wil kan ze zien en nog zooveel meer!
R.J.
| |
Boeken & tijdschriften
Paris. Nebst einigen routen durch das nordliche Frankreich handbuch für reisende von Karl Baedeker mit 16 karten und 36 plänen und grundrissen siebzehnte auflage. Leipzig verlag von Karl baedeker 1909. Preis: Mk. 6. -
Een paar jaar geleden bespraken wij de toen laatst verschenen uitgave van den Parijschen Baedeker, en merkten toen op dat dit handboek, in kunsthistorisch opzicht, niet geheel op dezelfde hoogte stond als de meeste deelen derzelfde reeks. We betreurden o.a. het gemis aan een kunsthistorische inleiding, en de medewerking van een bekwamer vakman voor de beschrijving der musea en verzamelingen.
Het is ons een genoegen te constateeren, dat de nieuwe hier aangekondigde uitgave, deze beide desiderata te gemoet komt. Dr. Walther Gensel schreef er een overzicht der Fransche kunst voor, - en de soms verouderde appreciaties en attributies van kunstwerken werden met zorg herzien.
| |
| |
Het was voorzeker geen gemakkelijke taak, om in een twintigtal bladzijden een overzicht te geven van de zoo rijke en veelzijdige fransche kunstontwikkeling We meenen dat Gensel zich hiervan uitstekend gekweten heeft. Vooral zijne bladzijden over de latere Fransche kunst, zijn lezenswaard; zijne beschouwingen over het romaansche en gothische tijdvak, dat voor Frankrijk van zoo eminente beteekenis is, hadden misschien wal overtuigender kunnen zijn.
Op een paar onoplettendheden zij hier de aandacht gevestigd. Op pag. XXX schrijft de Heer Gensel: ‘Während in Flandern die van Eyck, van der Weyden und Memling wirkten,... begegnen wir in Frankreich kaum ein Paar Namen, wie Malouel und Bellechose, und fast noch weniger Werken’... Vooreerst is Malouel (Maelwel, Maelweel) waarschijnlijk een Nederlander - en vervol-gens zou hij tijdgenoot van Broederlam, doch niet van van der Weyden of Memling genoemd kunnen worden. De vergelijking komt te vroeg; pas op de volgende bladzijde, waar de Heer Gensel over Fouquet, Marmion, Nicolas Froment spreekt, zou zij op haar plaats zijn. Als tegenstelling op de armoede der fransche schilderkunst rond 1400, wijst de Heer Gensel dan op den bloei der fransche miniatuur-schilderkunst, en vermeldt als meesterwerk dezer kunst het Getijboek van Chantilly. Maar hier mocht wel op gewezen, dat ook dit werk tot de Nederlandsche kunst behoort, al werd het dan op Franschen bodem uitgevoerd...
Deze en dergelijke aanmerkingen zijn natuurlijk voor den gewonen lezer van het handboek van niet veel gewicht - maar we stellen te veel belang in Baedeker's uitgaven, om niet te wenschen, dat volgende uitgaven ook in dit opzicht verbeterd worden.
B.
|
|