Onze Kunst. Jaargang 8
(1909)– [tijdschrift] Onze Kunst. Geïllustreerd maandschrift voor beeldende en decoratieve kunsten– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 55]
| |
Nog over de Sforza-triptiekIn het December-nummer 1908 van dit tijdschrift plaatste ik een artikel over het kleine drieluik in het Museum te Brussel, de zoogenaamde Sforza-triptiek, waarin ik mijaansloot bij het algemeen gevoelen als zou dit werk uitgevoerd zijn voor Francesco Sforza, hertog van Milano. Ik moet bekennen, dat ik zulks niet zonder aarzeling heb gedaan: zoover ik weet, vertoont geen enkel van de schilderijen, besteld door Francesco Sforza in de jaren dat hij de hertogelijke waardigheid bekleedde, het wapen dat op de triptiek is aangebracht en hetwelk zonder twijfel dat van de familie Sforza is. Evenzoo vertoont het meerendeel der talrijke handschriften berustende in de Bibliothèque Nationale te Parijs en voortkomende van Francesco Sforza en van zijn zoon een gevierendeeld schild, waarvan vakken 1 en 4 op gouden veld een zwarten adelaar en 2 en 3 op zilveren veld een azuren slang dragenGa naar voetnoot(1). Hetzelfde wapen versiert de handschriften uit het bezit van Filippo Maria Visconti wiens eenige dochter de gemalin was van Francesco Sforza, zijn opvolger, zij het ook meer door kracht van geweld dan bij kracht van recht. Deze verbintenis met het geslacht der vroegere hertogen was de eenige wettelijke grond waarop Francesco Sforza zijn macht steunde: het is dan ook geen wonder dat hij in zijn wapen de gekroonde slang met het oprijzend kind der Visconti s opnamGa naar voetnoot(2). Zijn opvolgers deden hem hierin na, en de slang der Visconti's ziet men heden nog op de monumenten door de Milaneesche Sforza's opgericht. Dit alles hadde mijn vertrouwen in het nochtans eensluitend gevoelen der nieuwere auteurs nog twijfelachtiger moeten maken dan het reeds was en mij doen volharden in het opzoeken van een hypothese, die niet dezelfde bezwaren medebracht. dezelfde | |
[pagina 56]
| |
Zulk een hypothese bestaat er echter; zij werd mij medegedeeld door mijn vriend Dr. A. Warburg, wiens merkwaardigen arbeid ik reeds meer dan eens gelegenheid vond hier te vermelden. De schenker van het stuk zou niet Francesco Sforza zijn, maar diens broeder Alessandro (1409-1473), heer van Pesaro sedert 1445. Deze tak der familie had inderdaad het wapen der Sforza's bewaard, als blijkt uit een medalie van 1475 met de beeltenis van Costanzo Sforza, zoon van Francesco. De keerzijde van deze medalie vertoont een ruiter dragende het karakteristieke wapenschild met het helmstuk dat zich op de triptiek in het Brusselsch Museum bevindtGa naar voetnoot(1). Alessandro had in eersten echt, in 1444, Costanza di Pier Gentile Varano gehuwd, bij wie hij twee kinderen had: een dochter, Battista, geboren in 1446, die in 1460 gemalin werd van den beroemden Frederico d'Urbino, en een zoon, Costanzo, geboren den 5n Juli 1447Ga naar voetnoot(2). Deze nu zou op het drieluik afgebeeld zijn. Zooals ik in mijn vorig artikel opmerkte kan hij niet ouder zijn dan vijftien jaar; bijgevolg zou, naar deze nieuwe veronderstelling, het schilderij ten allerlaatste in het begin van 1462 ontstaan zijn. Door deze dateering vervalt opnieuw dé toeschrijving van het stuk aan Zanetto Bugatto die toen juist in het Noorden verbleef. Maar, indien er spraak is van de familie van Alessandro, en niet van Francesco Sforza, is er geen reden meer om aan Bugatto te denken, daar deze schilder aan het hof te Milano en niet aan dat te Pesaro was. Bovendien kan men het schilderij niet meer in verband brengen met datgene, vermeld in de dokumenten en door Bugatto vervaardigd voor den Franschen koning Lodewijk XI, vermits dit stuk den hertog en zijn zoon voorstelde. Van 1454 tot ongeveer 1464 stond Alessandro Sforza in dienst van het huis van Aragon, hetwelk hij bijstond in den strijd tegen het huis van Anjou en welks macht hij in het koninkrijk Napels door zijn overwinningen hielp bevestigen. Als men nu bedenkt welken sterken invloed de Vlamingen uitoefenden op de Napelsche schilderkunst der xve eeuw en de menigvuldige betrekkingen nagaat, die de Spaansche vorsten met Vlaanderen onderhielden, dan is het in geenen deele te verwonderen, dat Alessandro Sforza met een Vlaamschen schilder in verbinding werd gebracht en dezen de familie-triptiek heeft besteld. Bestaat er een overtuigend, iconographisch bewijs voor de identiteit der figuren? Ongelukkiglijk niet! Er bestaat een medalie van Alessandro Sforza, vervaardigd na zijn dood in 1475 door de zorgen van zijn | |
[pagina 57]
| |
zoon; maar zij stelt den afgestorvene in profiel voor, zoodat een afdoende vergelijking met het van voren geziene portret in het drieluik niet mogelijk is. De oppervlakkige gelijkenis met Francesco Sforza, waarop ik in mijn vorig artikel geduid heb, kan evengoed een algemeene familietrek zijn. De eerste uitgave van de medalie van Costanzo Sforza dagteekent van 1574; de voorgestelde is 27 jaar oud: de gelijkenis met den jongen man op het schilderij is niet in het oog loopend, maar vreemd zijn zij niet aan elkander en de veranderingen, die het uiterlijke van een mensch van 14 tot 27 jaar ondergaat, kunnen zoo ingrijpend zijn, dat men in dit opzicht geen definitief oordeel kan vellen. ENZOLA: Medaille van Costanzo Sforza (1475).
ENZOLA: Medaille van Costanzo Sforza.
Keerzij de met ruiter, dragende het wapenschild en het helmstuk. Wat de vrouw betreft, die in de triptiek is voorgesteld, het kan onmogelijk de tweede gemalin van Alessandro, Sveva di Montefeltro, zijn: deze huwde Sforza in 1448, maar na eenige jaren samenleven, brak er geweldige oneenigheid tusschen beide uit, en ging zij zich, in 1460, in een Klarissenklooster verschuilen. Nadat zij onder den naam van Serafina in de orders getreden was, geraakte zij bekend voor haar godsvrucht en werd na haar dood (1478) het voorwerp van een bijzondere vereering. In de xviiie eeuw werd zij heilig verklaardGa naar voetnoot(1). Een schilderij in het Ateneo te PesaroGa naar voetnoot(2), waarop zij van terzijde gezien is voor- | |
[pagina 58]
| |
gesteld, biedt geen de minste gelijkenis met de vrouw op de triptiek. Deze zou dus de eerste vrouw van Alessandro zijn, Costanza Varano, een door de humanisten van haar tijd geroemde geleerde, zeer bemind door haar gemaal, naar het schijnt, en in 't kraambed gestorven toen zij 21 jaar oud was (1447)Ga naar voetnoot(1). Van haar is, zoover ik weet, geen portret tot ons gekomen. Het profiel biedt zekere gelijkenis aan met dat van haar dochter Battista, ons welbekend, vooral door het schoone portret van Piero della Francesca in de Uffizi te Florence. Van iconographisch standpunt uit is dus de hypothese van Warburg niet te bewijzen. De vraag is wellicht slechts dan op te lossen als men erin gelukt te bepalen om welke redenen de verschillende heiligenfiguren op de triptiek zijn aangebracht: er zijn er niet minder dan zeven (behalve degenen, die onmiddellijk met de afgebeelde onderwerpen in verband staan): Sint Franciscus en Sint Bavo op het rechter-, de H. Johannes, de H. Katharina en Sinte Barbara op het linkerluik, de H. Jeroom en Sint Joris op de keerzijden. Ongelukkiglijk heb ik niet alle elementen te mijner beschikking die noodig zijn voor de ontwarring van het raadsel en waarschijnlijk niet dan ter plaatse volledig ontcijferd kunnen worden. Ik zal mij dus met eenige aanmerkingen vergenoegen. In de allereerste plaats zou men lusschen de heiligen de patroons der schenkers zoeken. Om deze reden zelfs vond de hypothese, volgens welke het stuk voor Francesco Sforza, wiens patroon, Sint Franciscus, op een der luiken is voorgesteld, vervaardigd zou zijn, zoo licht geloof. Van den anderen kant doet geen enkele der heiligen aan de vóórnamen der schenkers denken, indien deze Alessandro Sforza en zijn zoon Costanzo mochten zijn. Maar vaste regel is het niet, dat de schenkers door hun heilige patroons worden bijgestaan en, is dit wel het geval, dan blijkt zulks dikwijls uit de houding van den heilige; nu bevinden zich de heiligen niet op hetzelfde gedeelte van de triptiek waar de begiftigers voorgesteld zijn. In het voordeel van de veronderstelling, die den heer van Pesaro als den begiftiger van het drieluik beschouwt, moet ik aanvoeren, dat Alessandro Sforza in zijn stad een Franciscanenklooster had gesticht onder aanroeping van den H. JeroomGa naar voetnoot(2), voor welken heilige zijn eerste vrouw een bijzondere vereering had; ook vindt men in de schilderijen, gedurende zijn regeering vervaardigd, zeer dikwijls Sint Franciscus en den H. Jeroom. Er is niet veel op te maken uit de aanwezigheid van den H. Johannes, Sinte Barbara en de H. Katharina, omdat hun | |
[pagina 59]
| |
menigvuldige deugden worden toegeschreven. Merkwaardiger is de verschijning van Sint Bavo, een Gentschen, in Italië onbekenden heilige. De herkomst van het stuk levert geen andere dan vage aanduidingen op: maar het feit, dat het eerst prijkte in een partikuliere verzameling te Bologna geeft aan de veronderstelling kracht, dat het van Pesaro komt; beide steden hebben deelgemaakt van de Kerkelijke Staten. Wat er van zij, men kan de eene of de andere veronderstelling aannemenGa naar voetnoot(1), voor wat de vraag betreft, waarmede wij ons bezig hebben gehouden, is het resultaat hetzelfde: de schilder van de triptiek is niet Zanetto Bugatto en kan het ook niet zijn. Jacques Mesnil. |
|