| |
| |
| |
| |
Alfons Stengelin
De reiziger, die wars van spoortreinen en gevoelig voor de bekoring der verlaten landen en lage stranden, Holland ver van de afgetrapte wegen doorkruist, heeft zeker wel eens, in de mooie dagen van den herfst, ergens op de Maas, meedrijvend met den stroom of hier of daar vastgemeerd aan een grazig hellinkje, een klein vaartuigje met zeilen gezien, waarin een schilder gezeten is. En indien diezelfde reiziger, wél wetend dat de Bataafsche gronden nog veel mooier en bekoorlijker zijn in het barre seizoen, - in het hartje van den winter, - in de een of andere kleine haven komt of een ankerplaats in de oude Haarlemmermeer, zal hij op de eenzame vlakte, maar ditmaal opgesloten in een gevensterd schilderhuis, dienzelfden noesten werker kunnen vinden. Die kunstenaar, die zijn vlottende werkplaats enkel verlaat wanneer de stroom zich met dreigende schollen bedekt en zijn licht vaartuigje gevaar loopt te breken of te kantelen, die, opgesloten in zijn kleine kajuit met doode vingers in zijn wanten en bevrozen ledematen onder zijn mantels en dekens toch altijd maar door blijft schilderen, is Alfons Stengelin.
Gedurende het koude seizoen, stelt hij zich dan op in 't een of ander rookerig keetje, naast een bevrozen kanaal of hij zoekt zijn toevlucht in een visschershut aan de monding van een der armen van den ouden Rijn en leeft daar onder de boeren en varensgasten, die goed met hem overweg kunnen, omdat hij goed met hen overweg kan, die trots zijn op dien vreemdeling, die hun taal geleerd heeft, die belang stelt in waar zij belang in stellen en zich schikt in een bestaan aan het hunne gelijk.
Overtuigd als hij is dat de gedachte, wil zij vruchtbaar zijn, behoefte heeft aan concentratie, brengt Stengelin lange maanden onder die bevolking door; in hun dorpen bespiedt hij met verliefde oogen heel den ontwikkelingsgang van hun natuur, laat zich geheel van haar doordringen en zoekt naar de essentieele zijde er van, - den harmonischen zin.
Hij is de voortzetter der Hollandsche schilders, - portrettisten van hun land. De boorden der Maas, die hij van uit zijn vaartuigje bestudeert, de vlakke stranden, die hij van uit zijn gevensterd schildwacht-huisje bespiedt,
| |
| |
hebben voor hem geen geheimen. Zijn doeken zijn portretten van een welgelijkendheid, die echter de breedheid der vertolking niet uitsluit. We geven toe dat er van de, door den kunstenaar behandelde onderwerpen tot op zekere hoogte een eigenaardige bekoring uitstraalt, die echter vooral is toe te schrijven aan de wijze waarop hij ze heeft gezien. Het is onbetwistbaar dat het werk van Stengelin spreekt tot de oogen, maar toch nog meer tot den geest en het verstand. Ver van alle schooische theorieën, en hierin ligt vooral zijn kracht, heeft de schilder zich tevreden gesteld met het weergeven van zijn indrukken. Zijn uiterst delikaat penseel munt uit in het weergeven van het ziltige groen van de oevers der Maas en Schelde, van het doorschijnend opaalkleur van de Noordzee en, tegen een bewolkte lucht, van het profiel der schuiten en barken, met hun zware kielen en grauwe zeilen.
Zijn boschzoomen, zijn dorpshoekjes, zijn oevers van rivieren en kanalen, vervullen ons met een zachte droefheid, die ons aantrekt en niet meer loslaat. In sommige hoort men het zachte mischen van esschen, herken en eike blaren onder den adem van den zeewind, in andere ziet men de molenwieken draaien boven het lage, drassige land.
De zee, die grijsgroene zee van het Noorden, nog strenger door het grijze strand, is bij Stengelin niet enkel woest bewogen, maar levend geworden. Dan eens is 't een zee, die in de verte, in een onafzienbaarheid van kleine, ruischende golfjes breekt, dan weer een zee die op de duinen losbeukt in breede rollers, met op de toppen een franje van wit bruisend schuim. - Zelden is ze eenzaam, - gemeenlijk toont de schilder ons haar bezaaid, laten we zeggen ter rechter plaatse beplekt, met de bruine kielen van schuiten en visscherssloepen, waarvan de zeilen en het want zich aflijnen tegen den met dikke, zware wolken bedekten hemel of voort bewogen en vliedend voor den wind.
We weten niet of hij dit van de Hollandsche schilders heeft geleerd of in zijn eigen diepe ziel gevonden? Zooveel is zeker dat, volgens de gelukkige uitdrukking van Eugène Fromentin, Stengelin volkomen verstaat: ‘Le prix d'une eau qui remue, d'un nuage qui vole, d'un arbre buissonneux que le vent tourmente’. - En zooals hij zelf volkomen juist heeft geschreven: ‘Tout cela vibre et frémit dans l'air’.
Hij heeft vriendschap gesloten met den mist en den wind. Hij voelt zich eigenaardig heengetrokken naar dat strenge, droeve, doodsche land, dat land ‘ontwoekerd aan de baren’. De onherbergzaamheid van het oord, de melankolie van de luchten, prikkelen en versterken zijn gevoel slechts te meer.
Niettegenstaande en misschien juist om die onherbergzaamheid der natuur, gaat Stengelin nooit tot aan het hevige en heftige. Het pathetische en
| |
| |
verschrikkelijke zijn niet van zijn gading. Hij komt nooit tot uitingen van woede in zijn werk. Hij bemint enkel zijn zee, zijn bosschen en lage stranden in de uren van kalme rust. Woedend losbeukende golven, ontredderde boomen, toornige wind doorstormde luchten, vinden we slechts bij uitzondering bij hem.
J. MARTIN: Portret van Alfons Stengelin.
Alfons Stengelin is den 26sten September 1852 te Lyon, uit ouders van Zwitsersche herkomst en degelijke welgesteldheid, geboren. Bij het verlaten van het Lyceum in zijn geboortestad, waar hij zijn studieën had afgeloopen, wilde zijn vader, vennoot in een belangrijke bank, hem in zijn eigen zaak doen treden, maar weldra gaf hij het denkbeeld om van zijn zoon een financier te maken op en na de groote begaafdheid die den jonge man voor teekenen had getoond, stemde hij toe om hem zijn roeping te laten volgen. Stengelin kreeg toen les van J. Guichard, leeraar aan de Ecole des Beaux-Arts te Lyon, vertoefde eenigen tijd in de werkplaats van Fleury Chenu, de laatste een
| |
| |
specialiteit in sneeuw- en neveleffekten op de kaden van de Rhône en de oevers der Saône. Doch zijn echte meester, dengeen aan wien hij inderdaad het meeste dankt, is Neumarin Cabane, herkomstig uit het departement du Gard, schilder ván portretten, genre en landschap te St Didier in de Vaucluse, wiens goede raadgevingen op hem een grooten en gunstigen invloed hebben gehad.
A. STENGELIN: Opkomende Zon.
Met haar hooge, duistere huizen, met haar veelvuldige misten en nevels, ingesloten tusschen twee rivieren, scheen Lyon voorbestemd om het aanzijn aan kunstenaars te geven, die verliefd waren op de kleur en de verschillende kleurenwaarden en die veeleer aan de scholen van het Noorden dan aan die van het Zuiden zijn verwant. Gemeenlijk echter is het tegenovergestelde het geval en voelen haar schilders zich meer heên getrokken in de richting van de uilmonding harer wateren - naar den kant van de Italianen toe. Te Lyon heerscht en overheerscht de lijn, maar een magere, puntige, peuterige en drooge. Het is zeker, - we spreken hier niet van de kunstenaars der xviide eeuw, dat vanaf den graveur Boissieu tot Meissonier, die wellicht minder dan algemeen wordt geloofd, aan Terborch en Metsu verplicht is, en gaande langs Orsel, Chenavard, Claudius Jacquand en de beide Flandrins, de
| |
[pagina t.o. 44]
[p. t.o. 44] | |
A. STENGELIN: BADENDE KOEIEN. (Nieuw Museum te Genève).
| |
| |
Lyoneesche school gevoeliger is geweest voor de arabesk der lijn dan voor die der kleuren. Men zal hier tegen ons invoeren de namen van Vollon, Bellet du Poisat, de Seignemartin, maar dit zijn uitzonderingen of zou, wat Parijs aangaat, Puvis de Chavannes ook niet met de school van Lyon in betrekking kunnen worden gebracht?
Stengelin dankt, tot op zekere hoogte, aan zijn opvoeding en zijn Lyoneesche connecties, zijn bekommerd zijn om de uiterste zorgvuldigheid en de waarheidlievendheid zijner opmerkingsgave. Zijn zoeken naar 't spel van 't licht, zijn juist begrip van het chiaroscuro, dankt hij echter nog meer aan zijn studie der oude Nederlanders, aan Ruysdael, van Goyen, Terborch, van de Velde, van wie hij werken in het Museum zijner geboortestad vond en die hem verhinderd hebben om een deugd tot overdrijving en bijgevolg tot het ontaarden in gebreken op te voeren, gebreken, die maar al te zeer eigen zijn aan de schilders uit de school van Lyon
Zijn atavisme als Zwitser, uit Duitsch, veeleer dan uit Italiaansch Zwitserland, verklaren het feit dat Stengelin zich eer tot de Noordelijke streken aangetrokken gevoeld heeft, die door een ras van gelijken oorsprong worden bewoond, waar de kleur oppermachtig heerscht, waar de omtrekken der dingen door min of meer dichte dampen werden afgerond en het moest hem noodzakelijker wijze tegenstaan om naar de wijze der Lombardische en Romaansche schilders, gesimplifieerde en vaak drooge vormen en onbewegelijke en gelijk verdeelde klaarten te stellen, in de plaats van de trillende lucht en de stralende zon.
Het werk van een meester werkt min of meer op ons zelf in, al naarmate zijn begrip en zijn temperament met het onze overeenkomt. De scheppingen zijner gedachte worden min of meer door onze gedachte weerkaatst. De affiniteiten van Stengelin, als natuurlijk gevolg van zijn aard en zijn ras, gingen als bij instinkt uit naar die Hollandsche meesters en verklaren op geheel natuurlijke wijs, zijn geestdrift voor Ruysdael, Hobbema en vooral voor Rembrandt. Toen hij dan ook te Parijs in den Louvre de meesterwerken van dezen toovenaar zag, was 't voor hem als een nooit gekende vreugde de verwezenlijking van zijn mooiste droomen.
Onmiddellijk besloot hij om zich te vestigen in dat Parijs, waar hij Rembrandt op zijn gemak kon bewonderen en hij huurde een atelier in de Passage des Beaux-Arts, onderaan de Butte Montmartre. Hij was daar overigens maar zelden, aangezien hij zijn meesten tijd doorbracht in de groote Fransche Nationaal-Galery, om den toovermeester van de kleur zijn hulde te bewijzen, of om naar licht effekten te zoeken op de Seine kaden, of in de nauwe straten der oude wijk. Maar dat alles bracht hem met zijn eigen werk niet vooruit en na verloop van vijf jaar, waarvan hij maar een heel klein
| |
| |
gedeelte onder zijn eigen dak doorbracht, zei hij de huur van zijn atelier dan ook op, zonder hoop om ooit naar Parijs terug te keeren.
Al eenmaal, met Fleury Chenu, en twee keer met Némorin Cabane, had hij drie uitstapjes naar Holland gemaakt. Hij ging er nog eenmaal alleen naar toe, maar ditmaal pakte het land hem zoo volkomen, dat hij besloot om er te blijven voor goed. In ieder geval kwam hij er elk jaar maanden lang terug, vooral in het strenge seizoen. Uit dien tijd vooral dagteekent die reeks welsprekende werken, die van Stengelin een op zich zelf staand kunstenaar hebben gemaakt, die recht heeft op onze ernstigste aandacht.
Datgene wat men vooral in een landschap, in een zeestuk zoeken moet, is, zooals voor een halve eeuw een thans vergeten kritikus Peisse heeft gezegd, niet: ‘La beauté des lignes, la magnificence des effets, la richesse décorative de la scène, c'est l'expression forte et concentrée du caractère fondamental et, si l'on peut dire, des qualités spécifiques d'une localité déterminée’. Dit resultaat nu werd door Stengelin altijd bereikt. Het heele leven der natuur dat omhoog nevelt uit de golven, uit de polders van Hollands lage landen, dat uit de luchten boven haar trilt, heeft hij tastbaar weergegeven.
Door het eenvoudig-natuurlijke en ware van zijn werk, vertoont het een karakter en een dichterlijk sentiment van zeldzame innigheid, gepaard aan een diep gevoel voor harmonie. Rembrandt, zijn god, Velasquez de meest schilder van alle schilders; het meerendeel der schilders, die hij '1 meest bewonderde, waarheen zijn voorliefde uitging: van Goyen, van de Velde, van der Meer, en in onze dagen Corot, zijn zij ooit iets anders geweest dan harmonisten?
Die handeling in zijn stukken, die overigens zelden anders dan land- en zeeschappen zijn, is gewoonlijk in het werk van Stengelin van ondergeschikt en zonder groot dramatisch belang. Maar toch boezemen de figuurtjes, als stoffage op zijn stranden ons gewoonlijk belang in om de waarheid hunner waarname en den eenvoud van hun houding.
De altijd in haar eenvoud zoo juiste en karakteristieke teekening verhoogt er nog de aantrekkelijkheid van. Ze zijn altijd precies op de juiste plaats aangebracht en zouden onmogelijk weggelaten kunnen worden. Zooals Fromentin, op wien we, zoodra er van Holland sprake is, altijd weer terug moeten komen, zoo terecht heeft gezegd, die wandelaartjes heen en weer drentelend op het Scheveningsche strand, die visschers en visschersvrouwtjes vormen in het werk van Stengelin ‘des tàches douces et vives, toujours piquantes’.
Zijn stranden, - zijn zeegezichten hebben oppervlakkig gezien allemaal een zekeren familietrek. Maar wat voor kwaad steekt daarin? Hebben zijn modellen, van de Velde, van Goyen, ooits iets anders gedaan dan altijd
| |
| |
weer op nieuw dezelfde motieven herhalen? Stengelin schijnt lang over het aforisme van den ouden Georges Michel te hebben gepeinsd, wiens energieke studies van Montmartre genoeg gekend zijn: ‘Celui qui ne peut peindre pendant toute sa vie sur quatre lieux d'espace, n'est qu'un maladroit qui cherche la mandragore et ne trouvera jamais que le vide.’
A. STENGELIN: Maansopgang in Holland.
(Museum te Lyon).
En zooals Stengelin 't zelf heeft uitgedrukt: ‘La tristesse si expressive des aspects d'hiver dans les terres néerlandaises m'empoigne’. En die ‘aspects’, geeft hij ze niet met de diepste en innigste aandoening weer, zoo innig en zoo diep dat hij u dwingt ze te deelen? De poezie van dien lagen, golvenden grond, met hier en daar een paar donkerder vlekken van een paar magere berken met kromme takken, waarvan de zilveren blaadjes ritselen in den Noordewind - de bekoring van die eindelooze vlakke weiden, met groen en ziltig gras bedekt, waar de groote kudden ossen en bruin gevlekte koeien grazen, - wie heeft ze beter dan hij gevoeld?
Dikwijls zijn zijn doeken, voor de helft, zoo niet voor twee derden, met de lucht gevuld, die er overigens altijd de voornaamste rol in speelt en den sleutel biedt tot het heele werk. Stengelin voelt al de weelde van dien Noorderhemel, waarvan het blauw onder regenzware wolken wegschuilt, waar de luchte nevel om een spitse klokketoren of een windmolen vervloeit
| |
| |
of om een pas geteerde bark of visscherssloep en hij begrijpt de zachtheid van die hemelen, die zich in een slaperig, stilstaand grachtje weerkaatsen.
A. STENGELIN: Nachteffect.
(Stededelijk Museum, Amsterdam).
Hij haalt verrassende effekten uit die nachten op de Noordzee, bijna even stralend als zekere dagen op het eind van den herfst, als de hemel, half verhuld in den glans van de maan, al het omringende in een zacht versmolten schijnsel baadt. Zijn schilderijen in dit genre zijn exquis, een er van laat vooral een diepen indruk na. Van uit de omringende kleine, zwevende wolkjes stijgt de volle schijf van de maan omboog. Achter de lucht strekt zich uit een lage vlakte, aan den einder door vaag aangeduide struiken
| |
[pagina t.o. 48]
[p. t.o. 48] | |
A. STENGELIN: HERFSTAVOND.
| |
| |
begrensd. In het veen op den voorgrond staat een boerenhoefje met een hoog, schuin dak. Een dun rookpijltje filtert uit de schouw en een klein verlicht venstertje doet zien dat 't huisje bewoond is; tusschen dat hutje en den horizon hangt een lichte schijn boven de boorden van een vijver en een paar stilstaande plassen. Het is onmogelijk om dit doek, dat trouwens maar van zeer bescheiden afmetingen is, ooit te vergeten.
Een laag strand, een paar sloepen voor anker of bezig met 't lossen van visch, een berm van een vaart, waar traagjes aan een paar schuiten voorbij trekken, een sloep in volle zee, een groep boomen tegen een ondergaande zon; met deze, altijd aan elkaar gelijkende motiven, produceert hij de alleraantrekkelijkste kunst. Een paar wolken in de lucht, hierop moeten we telkens terugkomen, volstaan voor hem om 't effekt zijner doeken tot in het oneindige te wijzigen, tot temperen of ophalen van de kleur. Hij houdt op bewonderenswaardige wijze die voor 't oog bijna onmerkbare veranderingen vast, die in de natuur zoo teeder zijn en zoo verscheiden. En met welk een treffende juistheid vertolkt hij 't altijd durend wisselspel tusschen de lucht en het water, het water en de lucht. Die luchten van hem in hun stralenden glans, 't zij ze grijs of gewoon monochroom zijn, blijven niettemin in hun onderlinge waarde bepaling altijd uiterst teeder en delikaat. Stengelin geeft ook altijd op zeldzaam gelukkige wijze, de licht-atmosfeer om een boerenhoeve weer. 't Zij de lucht heencirkelt tusschen de boomen of onder de golven, 't blijft altijd weer een atmosfeer, die men inademen kan.
Stengelin is geen padzoeker van nieuwe wegen. Hij heeft nimmer gevonden een onbekende manier, om aan zijn gedachten en gevoel uitdrukking te geven, maar altijd aandachtig en gemakkelijk ontroerd, geeft hij enkel wat hij gezien heeft op zijn eigen franke en naiëve wijs.
Zijn techniek behoort tot de allereenvoudigste. Eer hij het palet ter hand neemt, schetst hij zijn compositie met de pen op het doek. Over deze, met vaste hand omgetrokken teekening, schikt hij met zorg de groote plans voor zijn schilderij, zijn eenvoudige toets blijft altijd vol uitdrukking, ferm en kranig waar 't noodig is, licht en luchtig waar 't past. Die voorbereidselen, dessous, zijn in den regel reeds voltooide werken, omdat ze geheel de gedachte van den kunstenaar weergeven. We herinneren er ons een, een heel eigenaardige Vischafslag te Katwijk, die met behulp van dit procédé is gemaakt, met enkele tinten van vlak aangebrachte tonen.
Op dezelfde manier, die hij van de Hollandsche meesters heeft afgekeken, heeft hij dat andere ferme en kloeke doek geschilderd, dat te vinden is in het Mesdagmuseum in den Haag. Het stelt een Drentsche pachthoeve voor, onder hooge boomen, met een kudde schapen op het eerste plan.
Die teekeningen leggen een sprekend getuigenis af voor Stengelin's
| |
| |
vaardigheid in 't hanteeren van potlood en krijt, om met simpel zwart en wit inderdaad wélvoltooid werk te krijgen, dat alles uitdrukt wat hij te zeggen heeft. Het wil ons voorkomen dat hij er een aanmoediging in had moeten vinden om zich eens aan het etsen te wagen, een procédé dat aangewezen scheen voor 't weergeven van 't land van Rembrandt. Wij weten niet waarom Stengelin, uit wien ongetwijfeld een subtiel etser kon gegroeid zijn, het nooit met de naald heeft geprobeerd. Bij gebreke van de koper- heeft hij een zeer gelukkig gebruik weten te maken van de steenplaat en een tal van oorspronkelijke en karakteristieke steendrukken gemaakt.
A. STENGELIN: Builg weer. (Museum, Dordrecht).
Alle onderscheiden zich door den gelukkigsten eenvoud, die enkel de hoofdpunten aanstipt, waarmee te rekenen valt, en 't zwaartepunt legt op de voornaamste gedeelten. Het zij ons vergund er enkele van te noemen; de zacht en rustig impressioneerende boorden van Maas en Schelde, met hun licht gezeilde booten, de wijde waterplassen bij den Leidschendam, de boomen bij Zweloo (deze laatste eenigszins strenger van sentiment). De Windmolens van Beilen, van Alkmaar, waarin de luchten even treffend juist als sommair zijn aangeduid. Dan zijn vlakke gronden en zandige vlakten van de provincie Drenthe, met het geaccidenteerde terrein, met den mageren plantengroei die zoo wél de doodsche verlatenheid van de streek weergeven.
| |
[pagina t.o. 50]
[p. t.o. 50] | |
A. STENGELIN: ONTSCHEPING OP HET STRANI). (Museum vun Pau).
| |
| |
Andere steendrukken toonen ons de mooie rood en wit gevlekte koeien, waarvan de voormoeders al voor Paulus Potter hebben geposeerd, weidend, grazend of herkauwend in 't veld. Andere stellen de boeren en varensgasten voor, die we ook op zijn schilderstukken gezien hebben.
Sedert meer dan dertig jaar, vanaf 1876, neemt Stengelin deel aan de Parijsche Salons. Allereerst figureerde hij op de tentoonstellingen van de Société des Artistes Français, vervolgens die van de Société Nationale des Beaux-Arts, waarvan hij membre associé was. Een eigen tentoonstelling, van een deel van zijn werk, voor eenige jaren in de galerij Georges Petit gehouden, heeft zijn naam meer bekend gemaakt onder het wereldsch publiek.
We zouden een kort overzicht willen geven van Stengelins voornaamste producties, zooals die in de musea en privaat-collecties van Frankrijk, Holland, Zwitserland, enz. zijn verspreid, maar we zien er geen kans toe. Noemen we echter in Frankrijk in het Luxembourg, dat Louvre van de levende kunstenaars: een Zonsondergang op de Noordzee, waar dicht bij het door lange, trage rollers omspoelde strand, vischerssmakken met bruine kielen, met half gereefde zeilen, het gunstig oogenblik liggen af te wachten voor het lossen en afslaan van de visch, die ze uit zee hebben aangebracht. Achter die vaartuigjes, met de masten krakend onder de stijl gespannen takelage, ontwikkelt zich een heldere lucht, waarvan het blauw onder lichtende wolken is verborgen.
De provinciale verzamelingen zijn even goed bedeeld. Het Museum te Lyon bezit niet minder dan drie doeken van Stengelin: Een Opgaande Maan, die de oevers van een droomerig kanaal verlicht, met op den rechteroever een molen. Verder Na den Regen en Voor het Onweer. In het Museum te Marseille een Herftzonnnestraal, met de half ontbladerde boomen, uitlossend tegen de doorschijnende lucht. In het Museum te Grenoble een Boschkant, waar in de schaduw van boomen een rietgedakt huisje staat, daarachter een zon, die op 't punt staat om achter den einder weg te zinken. Het Museum te Aix bezit een beboomde vlakte met mager afgeknotte boompjes, met door den wind verknoeste takken. Het Museum te Carpentras, een Aankomst van den kotter, met nog uitgespannen zeilen, die door de vrouwen op het strand met groote plassen, waarin zich de wolken weerspiegelen, wordt opgewacht. In het Museum te Pau een Vischafslag, nog belangrijker dan de vorige. In het Museum te Nantes een Noordzee, eenigszins verwant aan de voornoemde doeken, waarop de schuilen uitlossen tegen de wolken op den achtergrond. Het Museum te Angers, is in het bezit van een Strand te Katwijk, met kustkotters op den voorgrond, die hun logge zeilen hijschen en gereed staan om zee te kiezen. Het Museum te Avignon toont ons de Maas bij Dordt. Het Museum te Nimes de Hollandsche Duinen. Het Museum te St Etienne de
| |
| |
Oevers van de Maas. De Musea van Montpellier, van Carcassonne, van Versailles, Nice, Digne, zijn mede in 't bezit van stukken van Stengelin.
A. STENGELIN: Ondergaande zon op de Noordzee.
(Musée du Luxembourg, Parijs).
In ziju aangenomen vaderland vinden we in het Museum te Dordt twee der karakteristiekste doeken van den kunstenaar: Gezicht op het Kaagermeer met zachtjes kabbelend water, met de lage oevers door een windmolen in een paar nederige hutjes gestoffeerd en wolken wegjagend vóor den storm. Vervolgens een gezicht in de omstreken van Warmond, waarvan het motief herinnert aan die waarvan Jongkindt zooveel heeft gehouden, met het water lichtjes klotsend tegen den vlakken oever, die den onvermijdelijken windmolen der Hollandsche vlakten draagt. Dit laatste werk is een penteekening op doek, met bister en wit gehoogd, even verdienstelijke als die uit het Museum Mesdag in den Haag.
In het Suasso-Museum te Amsterdam, vinden we van Stengelin twee
| |
[pagina t.o. 52]
[p. t.o. 52] | |
A. STENGELIN: AVOND OP DE NOORDZEE.
| |
| |
Nacht-effekten, waarvan een voorstudie voor een der drie stukken in het Museum te Lyon en het andere een voorstelling van een herder, die zijn schapen weidt langs den rand van een maanverlichten plas. In Zwitserland is het nieuwe Museum te Genève door de gulheid van een smaakvol kunstkenner, onlangs verrijkt met een doek, Badende Koeien, dat niet lang geleden in het Salon van de Société Nationale des Beaux-Arts tentoon gesteld is geweest.
Stengelin is nu 58 jaar. Met den machtigen kop, het prachtig gewelfde voorhoofd, den rechten, fijnen, regelmatigen neus, de zachte, onderzoekende oogen, den langen, zijïgen baard, vroeger donker kastanje bruin, thans doormengd met enkele witte draden, groot, kranig, krachtig, zóo is hij, en zoo komt hij ons voor op het portret van zijn landgenoot J. Martin in het Museum te Lyon. Hij lijkt daarop een beetje op een edele Venetiaan, die van een stuk van Titiaan of Veronese is weggeloopen.
Wanneer Stengelin de nevelgronden van Holland verlaat, is 't om eenigen tijd te gaan doorbrengen bij de zijnen op een landgoed, even buiten Lyon, dat hij samen met zijn broer bezit te Ecully. Het huis, op den top van een heuvel gebouwd, van waar men op heldere dagen den Mont-Blanc en de sneeuwige toppen der Alpen zien kan, is omgeven door een elken park. Op dit familie-domein heeft Stengelin vele doeken van kunstbroeders vereenigd, die zijn trots en vreugde uitmaken, want in tegenstelling van velen, stelt hij grooten prijs op het werk van andere schilders.
Men zou zich vergissen door te denken dat hij daar dan rust neemt in den schoot van zijn gezin. Hij rust nooit en in het groote atelier, dat hij er voor zich heeft laten bouwen, werkt hij onophoudelijk door. Dikwijls gaat hij voor een paar dagen weg van Ecully naar een boerenhofplaats te St Paul de Varax. Nog onlangs schreef hij daarover aan mij: ‘Il y a d'admirables chênes, d'admirables bouleaux, des troupeaux de vaches heureusement notés de colorations variées, des étangs qui brillent à travers les arbres. En automne les soleils brumeux y sont très fréquents, avec des effets de lumière poétiques et des clairs de lune magiques. Ça rappelle la Hollande!’ ‘Dat doet mij aan Holland denken’. Wat meer had hij kunnen zeggen? Hij is zoozeer éen geworden met het vaderland van Rembrandt, dat hij tot het zijne gekozen heeft, dat in zijn oog niets er tegen opweegt. Hij heeft geen behoefte om nieuwe bronnen van inspiratie te gaan zoeken in een ander land, in plaats dat zijn emotie zou vervliegen, wordt ze door het aanhoudend zien van dezelfde dingen, van dezelfde streken enkel versterkt.
Hoe zouden we deze bladen beter kunnen eindigen, dan door 't woord te geven aan den meester zelf, hoe zouden we beter uitdrukking kunnen
| |
| |
geven aan zijn eigen genot in zijn eigen werk? ‘Un de mes grands bonheurs, schreef hij mij onlangs toen een korte ongesteldheid hem dwong om zijn penseel een paar dagen te laten rusten: est l'étude profonde et émue de la nature, vous jugez quelle privation pour moi d'interrompre mes études et de ne pouvoir, comme disait Corot, chanter les bois avec les petits oiseaux!’ Hooren we daarin niet den heelen kunstenaar?
Paul Lafond.
|
|