Onze Kunst. Jaargang 8
(1909)– [tijdschrift] Onze Kunst. Geïllustreerd maandschrift voor beeldende en decoratieve kunsten– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 228]
| |
De wieg aan hare majesteit Wilhelmina koningin der Nederlanden door de vrouwen en meisjes van Amsterdam geschonkenToen de mare gefluisterd werd van de blijde verwachting van Hare Majesteit de Koningin, rijpte bij Mevrouw van Leeuwen-Waller de gedachte dat de vrouwen en meisjes van Amsterdam, als bewijs van aanhankelijkheid en trouwe een wieg zouden kunnen schenken. Zij begreep, dat, wilde de uitvoering tijdig gereed komen, zij een plan uitgewerkt moest hebben vóor zij haar denkbeeld openbaar kon uitspreken en een Commissie bijeen roepen. Na eenig overleg, werd vastgesteld, dat het wel een vorstelijke wieg moest zijn, maar toch bij alle rijkheid zoo sober gehouden, dat het een nestje voor een jong geboren menschenkindje moest blijven, warm en zacht en teer als zwanedons, dat om de Koningin de moeder niet mocht vergeten worden. Een werk met stijl werd verlangd, maar niet van die zeezieke vermicelli-lijnen die gelukkig reeds tot het verledene behooren; toch ook geen nabootsing van een of ander oud model, een uiting veeleer van den besten scheppingsdrang die in onze hedendaagsche kunstenaars leeft. Ornamenteele vormen hebben een eigen organisch leven. Eens geboren verduren zij de eeuwen in gestadige wisseling en wijziging van groei, maar zelden gelukt het er nieuwe te scheppen, die levensvatbaarheid blijken te bezitten. Voortbouwende op wat lange reeksen van voorgangers brachten, hebben ook de grootste sierkunstenaars hun oorspronkelijkheid geuit in het herscheppen van het bestaande, met een enkelen vorm vermeerderd, tot een nieuw geheel. Zulke overwegingen brachten er haar toe den heer K.P.C. de Bazel, wiens werk de belofte scheen in te houden, dat aan deze hooge eischen van zelf beheersching en ingetogenheid zou voldaan worden, op te dragen een ontwerp te maken. En die verwachting werd niet beschaamd. Maar het was niet genoeg dat het beste verkregen werd, wat van een ontwerp te verwachten was. Ook de wijze van bijeenbrengen van de noodige | |
[pagina t.o. 228]
| |
WIEG AAN H.M. DE KONINGIN DER NEDERLANDEN
AANGEBODEN DOOR DE VROUWEN EN MEISJES VAN AMSTERDAM. ONTWORPEN DOOR K.P.C. DE BAZEL. | |
[pagina 229]
| |
gelden werd door de Commissie, daarvoor bijeen geroepen, zoo geregeld, dat men zich tot allen wendde en allen in de gelegenheid stelde hun penningske, hoe klein ook, bij te dragen. Korf der Wieg. Ontworpen door K.P.C. de Bazel; uitgevoerd door O. Oosschot, F. Zwollo en de Industrie-school voor vrouwelijke Jeugd.
De centen en halve stuivers en stuivertjes, bij duizenden bijeen gebracht, beteekenden meer voor de uiting van liefde van het geheele vrouwenvolk der hoofdstad, dan menige groote gift. De blijdschap waarmede menig oud bestje haar koperstukje gaf; de boodschap als antwoord op de circulaire: ‘in het begin der volgende maand, zend ik u mijn bijdrage’; het oude zakje met tweehonderd bijeengespaarde halve centen, van een heilwensch vergezeld, zijn niet minder teekenend dan het bankje in dubbel couvert, zonder naam afgegeven, ‘zoo noodig’ onder een paar letters te vermelden. Een klein meisje van drie jaar had een paar dagen van zelf- | |
[pagina 230]
| |
overreding noodig eer zij er toe kon besluiten een nieuw dubbeltje te offeren, want zij ‘spaarde voor een Fongersfiets’, maar toen kende zij geen rust voor zij ook de liefste onder haar poppen evenveel had laten bijdragen en groot was haar trots bij het zien van al dat moois, waar ook zij toe had meegewerkt. Zal dat geen aardige herinnering zijn, als zij het beleeft, om tegen het einde der eeuw aan achterneefjes of achterkleinkinderen te vertellen? Bekroning van verguld brons, geteekend door K.P.C. de Bazel, uitgevoerd door F. Zwollo en Mej. B. Essink.
De sommen bijeen gegaard waren maar voor een klein deel noodig voor | |
[pagina 231]
| |
Detail van het onderstel; ontworpen door K.P.C. de Bazel, uitgevoerd door C. Oosschot en F. Zwollo.
| |
[pagina 232]
| |
de rijke stoffen, de mooiste die te vinden waren, het massieve rozehoutGa naar voetnoot(1) en het verguld brons der wieg, het zachte fluweel en de lenige zijde van het gordijn. Verreweg het meeste werd verwerkt in arbeidsloon, aan kastenmakers en beeldhouwers, aan ciseleurs en borduursters. Rand van het gordijn; patroon van K.P.C. de Bazel, geborduurd door C.H. de Vries.
Maar ook hier zou men er met het loon alleen niet gekomen zijn, zonder de geestdrift voor zulk een werk, die de beste onder de borduursters er aan hield van den morgen tot den avond de enkele zijden draden als spinrag uit te werken over de zachte zijde, die zijn naam van charmeuse met eere draagt, of aan de borduurders het geduld leende den lieven langen dag aan een klein leeuwtje te beelhouwen met de naald, tot zijn borduurwerk opstond in den pool van het fluweel, of de werksters van het dekentje haar werk van voren af aan deed overdoen tot zij een haar nieuwe wijze van werken zich hadden eigen gemaakt, of de linnenborduursters draad naast draad deed schikken tot cirkeltje in cirkeltje verrees, oude Venetiaansche kant niet onwaardig, of de werkster van het spreitje haar werk hielp voleinden in smettelooze volmaaktheid, of de beeldhouwers steunde, wanneer zij in afwisselende ploegen, de winternachten door, het harde hout beitelden tot het smijdig leek als was. Zoo groeide dit werk op uit de liefde waarmede zij allen zich er aan overgaven, van den ontwerper af, die er zijn scheppingsgaaf ten volle in uitstortte en wien geen onderdeel te gering was om er zijn zorg aan | |
[pagina 233]
| |
te geven en tot het laatst aan te blijven wijden, en de dames die met hem de leiding op zich genomen hadden, tot de werksters toe, die vezel na vezel uit de opengewerkte zoomen der lakentjes plukten. Voering; patroon van K.P.C. de Bazel; geborduurd door de Rijksschool voor Kunstnijverheid.
Aldus ontstond een geheel, zooals de rijkste het voor zijn schatten niet zou kunnen koopen, een wieg waarin het koningskindje gebakerd wordt in de liefde van zijn volk. Rijk is het al van een oostersche weelde, maar van een groote ingetogenheid. De bak op zijn onderstel van zes slanke pootjes, onderling door een dubbel kruis verbonden, is zoo goed van afmeting en indeeling, dat er niet aan te raden is hoeveel hoofdbrekens het vinden van de oplossing van verband en verhouding tot den voet gekost kan hebben, zoo simpel in zijn hoofdvormen, in kleur herinnerend aan het purper van versch gevlochten wilgen twijgen, dat men die van nabij moet beschouwen om te beseffen hoe daarin alles leeft als van uitbottende voluten en arabesken, als varenbladen in het voorjaar zich ontrollend onder de lentezon. Het is alsof April zijn kleuren geleend heeft voor dezen voorjaarsbloei. | |
[pagina 234]
| |
Naast het hooge bruin als van den bast der takken waarin de sappen opstijgen, fluweel als wervekatjes, zoo fijn van donzige kleur, waarop ijle borduursels en slanke kwastjes als het geel van het stuifmeel afsteken, en een voering die zich opdoet in zijn wemeling van slingerende en kronkelende lijnen, als ontplooiende knoppen van koeler wit. Daarnevens als het goud van dotterbloemen het metaal van de pooten en verbindingen en banden, die het hout omknellen, van den stang die de luchtige kroon op bladveeren draagt en de top van jonge loten en het vogelijn, daarop neergestreken, als een zingende leeuwerik, een groen juweel, jade van de kleur der hope, in den bek. Kussensloopje; patroon van Mevr. Rueter; geborduurd door Mej. A. Mooi.
De wieg in zijn geheel, hout en verguld brons, met de slanke bekroning door het gordijn, de rand geborduurd in wit, rose aangeloopen in de arabesken, goudgeel in het lijstwerk, waarin de Nederlandsche leeuw afwisselt met een gekroonde W en oranjeappels en de drie kruizen van Amsterdam even zijn aangeduid, het patroon van de voering met goudkleurige sterren in een netwerk van witte traceeringen van levendige afwisseling en de kant, die de motieven van hout en brons in de luchtiger variaties van haar gekloste trillers omzet, zijn alle door den heer de Bazel ontworpen en zooveel mogelijk onder zijn leiding uitgevoerd. Lakenrandje; patroon van Mevr. Rueter; geborduurd door Mej. J. Witmondt.
Het rozehout, zoo aangebracht en gesneden, uitzwellend als tot schut- | |
[pagina 235]
| |
bladen waaruit de ribben opstijgen of neerhangend als een à jour geborduurden zoom, dat de aderen er een ongemeene levendigheid aan geven, nog verhoogd door van purperder rozehout ingelegde deeltjes die als openbarsten uit hun omgeving, werd bewerkt in de werkplaats ‘de Ploeg’ van den Heer C. Oosschot. Spreitje; patroon van Georg Rurter; geborduurd door Mej. H. Driessen.
Het verguld brons van de lenige pootjes en krachtige kapiteeltjes en de soepele veeren van den stang werd gegoten en geciseleerd door en onder leiding van den Heer F. Zwollo, die ook de banden dreef en het metaal | |
[pagina 236]
| |
dwong zich te voegen als tot een weefsel met strekkende en bindende kracht en de bekroning, geen koningskroon, in zijn rijkdom en zijn uitvoerigheid opgroeiend tot waar het vogeltje het geheel voltooit in zijn sierlijke lijnen, meer een ornament dan een dier. Dekentje: gewerkt aan de Dagteeken- en Kunstambachtsschool voor Meisjes.
De rand van het gordijn, zoo bescheiden van kleur, streng van lijn, zuiver van uitvoering, werd geborduurd door den heer C.H. de Vries en zijn werklieden; de binnenzijde met zijn sterrenhemel in verscheidenheid van afwisselende luchtige lijnen door leerlingen en oud-leerlingen van de Rijksschool voor Kunstnijverheid, onder leiding van Mevrouw van Emstede Winkler. Ook de kant werd daar geklost, door de kantklasse onder Mevrouw M. Ingenhousz-Mazzoli. De fluweelen vakvullingen van den bak, met goudgele en wat rose zijde geborduurd zijn het werk van de Industrie-school voor vrouwelijke jeugd onder leiding van Mejuffrouw M. Drieger en de lambrekins der bekrooning zijn van Mejuffrouw B. Essink. De wieg mocht niet onopgemaakt zijn en op aanwijzing van den Heer De Bazel werd den Heer Georg Rueter opgedragen de patronen te ontwerpen voor lakentjes en sloopjes, dekentje en spreitje. Voor een stel van deze borduursels is het ontwerp van Mevrouw Rueter. Ook hier is in hoofdzaak vast gehouden aan gegevens die wij allen uit borduurwerken kennen, maar zijn daaruit toch telkens weer verrassend nieuwe ontwerpen gegroeid. Het werk werd verdeeld tusschen de beste werksters der Algemeene Nederland- | |
[pagina 237]
| |
sche Vrouwenverenigingen ‘Tesselschade’ en ‘Arbeid Adelt’, de dames: J. Witmondt, A. Mooi, M. Jansen, M. Slecht, Peeters, Cateau Scholten, C. Scholten en R. Bloemkolk. Beiden het dekentje en het spreitje hebben als hoofdmotief een oranjeboom in het dekentje met een gekroonde W, zoo verwerkt dat ook hier zich geen voorstelling opdringt en de vormen in waarheid tot een versiering zijn geworden, oorspronkelijk, zonder bizar te zijn, nieuw en toch van zelf aannemelijk als een bloem uit een nieuwe kruising van oud geliefde soorten. Het spreitje werd door Mejuffrouw H. Driessen voorbeeldig geborduurd, wit op wit. Het dekentje is door de dames C. Harms en C. Berlage aan de Dag-, teeken- en kunstambachtsschool voor Meisjes met groote zorg gestikt, onder leiding van Mejuffrouw J.H.E. Kerlen. Ook in al dit werk is het persoonlijke van de uitvoerende hand zoo goed te zien en toch de samenwerking met den ontwerper zoo volgehouden, dat wij zeker wel gerechtigd zijn den uitslag onder de oogen van een wijderen kring te brengen, dan wie het gegeven zal zijn het Koninklijke wichtje er in te zien liggen. Want zoo als iedere goede daad zijn belooning in zich zelve vindt, zoo is de overgave aan het werk uit blijdschap om het Land en liefde voor de Vorstin geschied, er in uitgegroeid tot een vreugd der oogen en een teeken op den weg onzer kunsten, waardig om de tijden te overduren en een herinnering te blijven bij het nageslacht. Amsterdam, 3 April 1909. S. v. H. |
|