Onze Kunst. Jaargang 8
(1909)– [tijdschrift] Onze Kunst. Geïllustreerd maandschrift voor beeldende en decoratieve kunsten– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 214]
| |
Kunst van Heden. Overzicht van de zaal Carpeaux. (Op 't voorplan 't Benoit-monument van Vloors).
| |
Kunst van hedenToen de redacteur van dit tijdschrift ons verzocht om een korte beschouwing te geven over de jongste tentoonstelling van Kunst van Heden, stelde hij ons tevens een plan voor, dat we willen trachten te volgen, namelijk om hier een kort overzicht te geven van de expositie in haar geheel, om de algemeene beteekenis er van na te gaan en er als 't ware op documentaire wijs, procesverbaal van op te maken. Dit stemt inderdaad zeer wel overeen met het systeem gevolgd door Kunst van Heden, waar de schifting, voorafgaand aan de keus der werken, op zich zelf reeds in overeenstemming met een eerste kritisch standpunt is. En aangezien dit tijdschrift elders afzonderlijke artikelen aan de meest in 't oog vallende persoonlijkheden der school zal wijden, en 't meerendeel der exposanten behoort hiertoe, zij 't mij vergund om van een nadere analyse der tentoongestelde werken af te zien, die, de talrijke en allerbelangrijkste inzendingen in aanmerking genomen, toch altijd sommair zou moeten zijn. Laten we dan beginnen met het algemeene karakter van het salon te bepalen. Even als het vorige was het ingericht op de basis eener retrospectieve afdeeling, in aansluiting met het hoofdgedeelte, dat aan moderne kunst was gewijd. Deze afdeeling omvatte werk van Louis Artan, Boulenger, Carpeaux, Evenepoel en Lamorinière. Men moet voorzegde groep echter niet van de eigenlijke tentoonstelling scheiden, doch ze in verband er mee bestudeeren, vooral omdat er geen eigenlijk gezegd programma bij de samenstelling er van gevolgd werd. In de hoofdzaal vond men het werk van Artan en Boulenger; dit was echter niet als bij zekere vroegere manifestaties als een late hulde bedoeld. Reeds in 1891, had de Cercle des Arts et de la Presse, ter gelegenheid eener tentoonstelling in de zalen van het Museum voor Moderne Kunst te BrusselGa naar voetnoot(1), | |
[pagina 215]
| |
de hoofdwerken van deze meesters verzameld, in vereeniging met die van Louis Dubois. Hetzelfde was 't geval met Carpeaux, wiens werk reeds vroeger zeer volledig in het ‘Maison d'Art’ te Brussel te zien was geweest. Daarom was deze herverschijning echter toch geenszins ontijdig of ongepast. Artan en Boulenger behoorden, naar men weet, tot die schilders met een eigen kijk op de natuur, waarin ze de getrouwe weerspiegeling hunner eigen indrukken zochten en vonden. Klaarblijkelijk kwamen ze daarmee niet al te zeer met de toenmaals heerschende opvatting in botsing en niettemin is tot heden de bewondering voor hun kunst, die om 't talent dat ze behelst algemeen zou moeten wezen, nog niet buiten den kring der vurige aanhangers van den eersten lijd doorgedrongen. Waaraan dit toe te schrijven? Zullen we op bevredigende wijs trachten te antwoorden met te zeggen dat deze werken op zichzelf geen blijk geven van een generaliseerende noot, dat ze niet door een gelijksoortig gevoel de groote massa der beschouwers electriseeren? Men weet nu eenmaal dat er antithese bestaat tusschen den kunstenaar en den kunstliefhebber, maar dat de graad er van afwisselt, naarmate er kans bestaat dat beide elkaar dichter naderen. Het stuk, dat op een tentoonstelling 't meest in den smaak valt, is datgeen 't welk door 't opwekken van edele gevoelens 't meest op den smaak van den kooper werkt. Daarom behoeft echter zijn verdienste niet noodzakelijkerwijs van den meest blijvenden aard te wezen. Wat nu de werken betreft die ik hierboven heb genoemd, vermogen deze enkel te spreken tot het beperkt aantal dergenen wier geest ontvankelijk is voor een gevoeld doordringen in de natuur, voor hen die met den kunstenaar mee voelen wat hij voelde voor 't woud, voor de wijde vlakken van 't water, zij die met hem 't mysterie van den groei der planten verstaan en der stormbewogen groote luchten, het relief van een landschap onder de steeds veranderende atmosfeer, die alle mogelijke kleuren en schakeeringen van kleuren voor ons oproept. Waaruit blijkt, dat zonder dat een werk absoluut of compleet hoeft te zijn, of gevoelens behelzen, welke zich aan die der velen huwen, er eerste rangs talenten kunnen bestaan, die geen aanspraak kunnen maken op den bijval der groote menigte, waarom 't noodzakelijk is om de vrije ontluiking dezer talenten te begunstigen; zij toch volgen een weg, dien ze naar hun overtuiging hebben gekozen, terwijl hun aangeboren aard hun vaak verbiedt om concessien te doen aan dien speculatiegeest, waardoor anderen een snelle reputatie verwerven, maar waarvan 't opgeschroefde gemakkelijk na te wijzen is. Er bestaan talenten, die nu eenmaal voorbestemd zijn om het beste te leveren in hun eigen kunst. | |
[pagina 216]
| |
En 't is wel juist in dezen zin dat de tentoonstellingen van Kunst van Heden zoo nuttig zijn en indien we de kenmerkende eigenschappen van die, waarmee we ons op 't oogenblik bezig houden, vast wilden stellen, zullen die vooral liggen in het feit dat er daar gelijktijdige ontwikkeling was tusschen verschillende individualiteiten, die zich alle gedrongen voelden om hun kunst volgens eigen roeping uit te voeren en alle strijdend op eigen wijs, met belangrijke voordeelen aan hunne zijde. Dit talent kent niets dan zijn eigen inspiratie, gene kunstenaar die verder is of meer ervaren is in de waarname van zijn eigen gevoel, zal zijn eigen gewaarwordingen in overeenstemming weten te brengen met die van den beschouwer en eindigen met hem zijn overtuiging te doen deelen. In beide gevallen is volhardend werken een eerste vereischte en 't is van velerlei bewerkingen in dit genre dat het salon ons getuige heeft doen zijn. Men aanschouwt gaarne in elke belangrijke expositie den huidigen staat der esthetiek, of beschouwt de hoogte der hedendaagsche kunstontwikkeling in de werken die ze vereenigd heeft, doch daartoe moet men zich op behoorlijken afstand weten te plaatsen, want niettegenstaande de groote vruchtbaarheid in 't voortbrengen, is de ontwikkelings-gave traag, en na verloop van ieder jaar is niet elk in staat om het begeerde meesterwerk te leveren. Een kleine uitweiding over Lamorinière, wien men een apart zaaltje had voorbehouden, zal voldoende zijn om de tijdsruimte tusschen de verschillende werkperioden aan te duiden. De groote roep die van dezen kunstenaar uitging, klimt op tot voor een 25 jaar en vroeger, - tot dien tijd, toen in enkele Antwerpsche ateliers de behoefte aan een nieuwe basis in de landschapschildering zich begon te doen gevoelen. We denken hierbij aan Theodoor Verstraete en Rosseels, later door anderen gevolgd. Weldra veranderde de landschapsnoot, het procédé werd brutaler, de pâte zwaarder en dikker, stoute borstelslagen traden in de plaats van het schoonschrift van het penseel, alles in flagrante tegenspraak met het geijkte onderwijs van Jacob Jacobs, waaruit Lamorinière voortgekomen was. Toen was 't dat de kunstkringen van Aze ick kan en de XIII, de klaroenen hunner nieuwe fanfares deden hooren. Wat was natuurlijker dan dat Lamorinière, die dit principe niet aanvaardde, die de beteekenis dezer nieuwe uitingen die zich baan braken, niet begreep, volkomen in tegenspraak was met de jonge geestdriftvolle school! Toch is deze beweging van het cenakel thans op weg om te rijpen, de gegevens zijn op stevigen grondslag gevestigd en worden breed opgevat, niettegenstaande alle aarzelingen en empirische pogingen, doet zijn invloed in Kunst van Heden zich nog altijd gevoelen en geeft er het klaar en kort begrip van aan. Hiertoe was 't voldoende om de belangrijke inzendingen van | |
[pagina t.o. 216]
| |
FR. LAMORINIÈRE: DREEF TE SCHILDE.
(Eigendom van den Heer Ch. Good, Antwerpen). | |
[pagina 217]
| |
Hens, Baseleer en Hageman te zien; het was een héel individuëele bevestiging, waarin, dank aan het zich geheel losmaken van onde versleten formules, dank aan de ernstige bewerking van nieuwe technieken, waarin rekening gehouden werd met den huidigen staat der schilderkunst in vreemde landen, zich bezig is te vormen een zeer superieure kunst, die ongetwijfeld weldra een overtuigend karakter zal vertoonen. Aan den anderen kant heeft van Leemputten, die wat zijn onderwerpen betreft bij de genreschildering is gebleven, nooit geaarzeld om zich reeds vroeg rekenschap te geven van de vlucht, die de beweging zou nemen en door de helderziendheid van zijn oordeel is hij er in geslaagd, om voor zoover 't zijn werk betreft, binnen de grenzen der kunstbeweging te blijven. Een eigenaardige rol viel bovendien toe aan Hendrik de Smeth, wiens doeken, die er nog tamelijk anecdotisch uitzien, met een smakelijke factuur, met wél doorvoedde en franke kleuren zijn neergezet; ze hebben van beide richtingen iets en duiden een overgangsmoment aan dat belangrijk is om gade te slaan. RICHARD BASELEER: Antwerpen.
Verkleint dit de beteekenis van Lamorinière? Geenszins! Dit conflict | |
[pagina 218]
| |
ontstaat door de innerlijke kracht der dingen, door dat kunstgevoel dat als van zelf den weg aanwijst, die door nieuwe aspiraties gewezen wordt. Het lag binnen het begrip van den tijdgeest en móest plaats hebben, op gevaar van achteruitgang van de school. Op 't oogenblik toen Boulenger en Artan de school slichtten van Tervueren, die het verlichtings-vraagstuk nader toelichten zou, waren de Braekeleer en Stobbaerts, onder voorgaan van Leys, gelijkloopende wegen gevolgd. Maar het was vreemd dat Leys, die al zóo in zijn navolgers zijn ware visie verwezenlijkt vond, onwillekeurig bijdroeg tot de lange in stand houding van een academisch romantisme, in tegenspraak met de jonge school. Lamorinière trad er in zeker opzicht weer mee in betrekking, de methodieke architectuur van het doek, de vormen-schriftuur in hunne vooraf bepaalde archaïseerende transcriptie, de eenvoudige poëzie van het décor, de taal van het landschap in zijn geheel, zijn evenzoovele kwaliteiten die werken als die van Leys en Lies onderscheiden, doch die later in gemanierdheid zijn ontaard. Wij voor ons vinden niet dat Lamorinière een kolorist is geweest, maar dank aan zijn bescheidenheid slaagt hij er in om een gekleurd aspect der natuur te suggereeren, dat beknopt begrip van een landschap, zooals 't door een lens op het matglas wordt geprojeteerd, waar de omlijning der dingen door hun eigenaardigen toon wordt bepaald. We vinden er niet in als bij Boulenger, een tonenakkoord, dat zich door het geheele werk in intermitteerende waarden oplost en dat het vluchtend-wijkende der verschillende plans van een wél omschreven en bepaalde lucht-perspectief perspectief doordringt. We herhalen 't, niets hebben deze twee kunstenaars met elkaar gemeen en we hebben Lamorinière te begrijpen als een bij uitstek compleet talent, tot op de hoogte, waar hij door zijn natuur gedrongen, stil moest blijven staan. En we wijten hem dank dat hij zóodoende een scherp omschreven persoonlijkheid is gebleven, die zijn kunstformule heeft uitgesproken, waarin de edele kunstopvatting niet de minste zijner hoedanigheden is. Ware hij de destijds heerschende beweging gevolgd, de uitslag zou wellicht niet zoo gelukkig geweest zijn. Men stelt zich moeilijk den geest van een baanbreker voor, vurig fanatiek van zijn eigen geloof, in volkomen overeenstemming met de psychologie van den rustigen meester, die in zijn schoonste werken de ziel legt van een beschouwenden geest, die de natuur aanbidt, zooals ze zich aanbiedt aan zijn zinnen, vooringenomen voor voorname schilderachtigheid. De drang naar de weergave van het leven in kunst, waarvan we den weerslag in de opvatting van het landschap gevoeld hebben, werd eveneens door Carpeaux gedeeld. Hier, in tegenstelling met de echt Vlaamsche wijze van zien, staat zijn kunst tegen deze uit, door die echt Flansche hoedanigheden van distinctie, elegantie, stijl, en verfijning van monumentale synthese, | |
[pagina 219]
| |
die voor een deel, aan de bewondering van den kunstenaar voor Michel-Angelo te danken is. Laten we ons hier een of ander werk van een anderen kunstenaar herinneren, dat zich in alle opzichten door deze kwaliteiten onderscheidt, iets van Goujon bijv., een talent waaruit Carpeaux gedeeltelijk is voortgekomen: de vergelijking zal van den weeromstuit aan den persoon van dezen een nieuw relief en een nieuwe basis van appreciatie verleen en; wij voelen er in een instinktmensch, door aard en wijze aan enkelen der onzen verwant en die zich vooral slecht verdroeg met de dogma's, waaraan men destijds in Frankrijk nog zeer was gehecht; door zijn koortsachtige ijver was hij in staat om op gemakkelijke en volledige wijs zijn visie uit te drukken. JACOB SMITS: Portret.
Men noemde Carpeaux den ‘Rubens de la Sculpture’ deze verwantschap lag meer in de verbeelding dan in de werkelijkheid, maar duidde toch een zekere overeenkomst met onze gevestigde artistieke begrippen aan. | |
[pagina 220]
| |
WALTER VAES: Zeeduivel.
De tentoonstelling was, in haar groote lijnen vrijwel kenschetsend voor wat we gewoon zijn te noemen ‘Vlaamsche kunst’ en gaf in dit opzicht zelfs aanleiding tot eenig twistgeschrijf; het komt ons niet overbodig voor om hier een gezichtspunt kenbaar te maken, zooals we dit gevonden hebben in een invloedrijk orgaan, omdat 't overeenstemt met een gevoel dat in den vreemde en namelijk in Duitschland tamelijk algemeen verspreid is! In de Frankfurter Zeitung, Abendblatt van 26 Maart, maakt de correspondent, de heer Neter, een opzettelijk voorbehoud, wat aangaat 't woordbegrip ‘Vlaamsche Kunst’. ‘Die uitdrukking, zegt hij, geldt in België vrijwel voor een dogma en vertegenwoordigt in dit opzicht inderdaad een gevaar’. De schrijver beschouwt haar als gelijkluidend met een bloote visie van het oppervlak, zonder begeerte bij den kunstenaar om in de ziel van zijn onderwerp door te dringen. Er is enkel sprake van 't op 't doek kladderen van vette, breed aangelegde smeuïge verf, in een mengsel van krasse, felle kleuren; de heer Neter zou zich uit onze kunst een subtieler en edeler begrip van schoonheid willen zien ontwikkelen, een verheven inspiratie - hetgeen hem echter niet belet om, onder voorbehoud van deze, heel | |
[pagina 221]
| |
zijn bewondering te uiten voor de buitengewone technische gaven, zooals die door onze schilders en beeldhouwers worden tentoon gespreid. AUGUST OLEFFE: De dame in 't grijs.
We eerbiedigen natuurlijk deze appreciatie, hoewel we, binnen het kader der tentoonstelling, de redenen zullen trachten uiteen te zetten, waarom we ze niet deelen. Dit gezichtspunt toch komt in den grond hierop neer: Het is beter voor den kunstenaar om over schoonheid te redeneeren in zijn werk, dan om door eigen middelen schoonheid te scheppen. Waar vroeger het classicisme een edel onderwerp als van zelf opdrong, was dit in overeenstemming met dezen schoonheidseisch. De nakomelingschap heeft niettemin uit dit tijdvak werken overgegaard, die welsprekend zijn en veelzeggend door een grondig indringen in de techniek. De kunstenaars van heden, volgen vrijelijk hun inspiratie, vertolken het gekozen thema als hun ideaal. Uit de oorspronkelijke edele hoedanigheden dezer ontwerpen, spruit dan een zekere voorkeur voort, want ook de correspondent der Frankfurter Zeitung, zondert in zijn appreciatie uit: Mellery, Claus en Delaunois, omdat ze in hun werken, onderwerpen behan- | |
[pagina 222]
| |
delen met dat gevoel voor lyriek of voor de verhevenheid der gedachte, waarop hij aanspraak meent te mogen maken, en hij laat Stobbaerts links liggen, wiens stalinterieurs dan ook weinig geschikt zijn om te spreken tot zekere ‘gevoelerigheid’. CHARLES COTTET: De Zoene te Plougastel Daoulan, Bretagne.
Nu bestaat echter juist de kunst van Jan Stobbaerts hierin dat ze als de spil kan dienen, waar een kunstbegrip om draait. Voor nadere studie dezer krachtige persoonlijkheid, verwijzen we naar 't belangrijke stuk van Georges Eekhond, dat onlangs in ‘Onze Kunst’ verschenen isGa naar voetnoot(1). Daarin wordt ons duidelijk gemaakt hoe innig verfijnd het schoonheidsgevoel is, zooals 't uitstraalt uit dit werk, door zijn macht van koloriet, van innige realiteit. Wat wellicht als brok natuur onaangenaam aandoet, herverschijnt er in, levend gemaakt door de kunst, geregenereerd door een machtig instinkt voor de weergave van het geziene. Het is heel de schoonheid die de man met zijn scherpe opmerkingsgaaf, waarvan hij den indruk op zijn zinnen ontving, in zijn kunst heeft weten te leggen. Het licht, dat door den schemer dringt, strooit vuurvlammen als van juweelen over de rosse, ruige huiden, trekt irisaties als van paarlmoer over de brokkelige muren, hecht zich in roode | |
[pagina 223]
| |
vlamvonken aan een stroopijltje vast. Hetgeen waar is voor Jan Stobbaerts, geldt evenzeer voor bovengenoemde kunstenaars: Mellery, Claus, Delaunois, als voor het groote meerendeel der exposanten; zonder de taal der kleur, de onmiddellijke uitdrukking door het picturaal gevoel, zou de ‘sympathieke’ evocatie niet zóo volkomen verwezenlijkt zijn en men er niet meer van hebben dan 't beeld. Doch daar waar 't thema vrijelijk door uitgesproken voorkeur werd verkozen, zal er in zekere werken een zielestaat worden neergeschreven, welke beantwoordt aan de oogenblikkelijke stemming van den auteur, kostbare momenten, waardoor ons een kunstgewaarwording wordt meegedeeld, - zeldzame oogenblikken, waarvan enkel het volmaakte technisch kunnen de volkomen veruiterlijking geeft. In onze Vlaamsche kunst, zal ze zich vooral in kleuren vertolken. Dit is een kwestie van temperament. LUCIEN SIMON: De namiddagtafel.
Onmogelijk om voldoende nadruk te leggen op al het leerrijke, dat deze tentoonstelling behelsde. Frans Hens was er met een belangrijk geheel, de uitslag van zijn veel geleerde ervaring; heerlijke ineensmeltingen van tonen | |
[pagina 224]
| |
van diafane doorzichtigheid, loopen over de doeken heen met de groote luchten, waarin de wolken drijven, die zich in 't limpide water spiegelen, louter impressies, in breede, evenwichtvolle composities weergegeven. Ten dien opzichte legt Richard Baseleer nog meer den nadruk op het atmosferische element, in zijn weergaven verkrijgt hij, dank aan de aanhoudende vervolkoming van zijn procédé, een merkwaardige zoetvloeiendheid. Jacob Smits richt zijn werk naar de picturale synthese, ijverig opmerker der vormen, onder de werking van het met inzicht bestudeerde licht, verbindt hij met zijn eminent schildersgevoel een geestesgevoeligheid voor de poëzie van het land, dat hij zich als arbeidscentrum heeft gekozen. Hageman's inzending heeft bizonder opzien gebaard door de plotselinge verwezenlijking van lang aangekondigde intenties. We weten dat bij deze eerlijke kunstenaars het werk naar de synthese, bijgevolg naar een eigen kijk op de dingen gericht, geleid wordt door de enkele begeerte naar 't juist weergeven der picturale expressie, de uitgedrukte wil om tot rijpheid te geraken; het is een positief procédé, waarin elk verkregen punt voor goed is verkregen. In Thonet, Crahay, Hentze, Daeye, Michaux, wordt een voorbereidingsarbeid in denzelfden geest voltrokken en de uitslag er van heeft de aandacht op hen gevestigd. Uit 't oogpunt van kleur, geven Ensor en Vaes het voorbeeld van een eigen intuitie, van een gebiedend instinkt dat hen geleidt naar de natuurlijke keuze van volmaakte akkoorden, terwijl Verhaeren met scherpzinnigheid de onvolmaaktheden verbetert die binnen zouden kunnen sluipen in zijn stout tegen elkaar zetten der kleuren waarden. Eveneens hebben Smeers en Wagemans zich een optische gevoeligheid geschapen en een voldoende vastheid van hand, om met smaak geziene brokken natuur op juiste wijs heel losjes op 't doek te schilderen. Oleffe toont integendeel zijn predilectie voor een kleurenmengeling in zijn streven naar een gemakkelijke weergaaf, waarin hij zijn levendige voldoening uitdrukt over de vreugd, die hij in 't schilderen schept. Mellery vereenigde in een geheel van 26 werken de uitslagen van geleerde studies, die een zorgvuldige detail-analyse verdienen. Een stage, eerbied-afdwingende werkzaamheid, ligt ten gronde aan al die diep gevoelde bladzijden, waarachter men een geest raadt, wars van alle trivialiteit. De werken van Delaunois spreken door de pracht der akkoorden, de ineensmelting van het gevoel voor kleur en die andere mysterieuse gewaarwordingen die drijven en droomen om de muren zijner Begijnhoven, waarvan hij op zoo verrassende wijs de verleidelijke architecturen weergeeft. Een afdeeling der tentoonstelling was voorbehouden aan die schildersgroep, welke men schilders van 't licht gedoopt heeft. Deze benaming sluit in zich een programma waarvan de vroegste vertegenwoordigers dier richting | |
[pagina 225]
| |
zich tegenwoordig bijna alle verwijderd hebben. Het geldt hier het begrip van 't licht als licht, dat de visie, door bizondere procédés overgebracht op 't doek, terugkaatst in een geheel, trillend van luminositeit. De uiteenzetting van dit grondbeginsel, springt het meest in 't oog in de werken van Theo van Rijsselberghe, namelijk in de vroegere, die in Kunst van Heden waren tentoongesteld, want de latere van denzelfden meester, onlangs in de Libre esthétique te Brussel gezien, zijn wat het grondbeginsel betreft, verzacht en treden thans als teekening, zoowel als geserreerde en onmiddellijke waarname der natuur, binnen de gewone gegevens der school terug. Als algemeene regel mag gelden, datal de voorstanders der beweging gaandeweg alle tot de onmiddellijke annotatie terugkeeren en het gevoelig resultaat der actie zal zijn geweest een opklaren in de richting der generale noot. De neiging naar het luminisme is wel niet uitsluitend op het zien-gevoel gegrond, maar wijkt af, zooals heden 't geval is, waar ze niet het algemeen sentiment, zooals 't thans door 't sujekt geïnspireerd wordt, buitensluit; die overeenkomst, die er in valt waar te nemen, is, in het procédé dat er van werd afgeleid, de voorkeur voor de vertolking der lyrische momenten in de natuur. Als kleurbeweging ligt er een ontmoeten met de uitgesproken grijsschildering in. Claus en Heymans transponeerden elk naar eigen lust het pointillisten-procédé, om terug te keeren tot de onmiddellijke uitdrukking van het waargenomen voorwerp; de eerste door 't scheppen van een uitdrukkingsvol landschap, dat in enkele bladzijden tot aan de dramatische of epische visie wordt opgevoerd en de tweede, door 't uitzeggen van simpele poëtiek de kalmte en de grootheid van een brok natuur vertolkt. Hetzelfde geldt ook voor Buysse, bij wien het lyrisme van 't uur het aantrekkelijke punt vormt, zooals 't bekoorlijke van 't oord op gelijke wijs wordt uitgedrukt in de goed geziene landschappen van den heer en mevrouw Wytsman. Aan den anderen kant onderscheidt zich Georges Morren door de gelukkige keuze en de frissche schikking eener voornaam-decoratieve alluur en het is evenzeer het decoratieve element, weinig uitgesproken, maar niettemin aanwezig in den geest van 't werk, dat het bekoorlijke in de composities en studies van Lemnien uitmaakt. De afdeeling wordt gecompleteerd door de inzendingen van Mejuffrouwen Anna Boch, Montigny en de heeren Jefferys, von Bulow, Thévenet, Edm. Verstraeten, van den Eeckhoudt, evenzoovele uitgesproken persoonlijkheden, die in hun werk blijk geven van de vruchtbare werking der gedachte en waarvan de tot elkaar nadering onder een geïmproviseerd etiket slechts gemotiveerd schijnt door zekere voorkeur voor klare gammas. Het werk van Hendrik Evenepoel, was in de aangrenzende zaal tentoongesteld. We zullen niet verder nadruk leggen op deze retrospectieve groep, | |
[pagina 226]
| |
omdat we 't geheel eens zijn met Paul Lambotte, die onlangs op volledige wijs in een studie, de interessante ziel-ontleding van dezen kunstenaar nader uiteen heeft gezet.Ga naar voetnoot(1) Blijft er nog een woord over de schilders uit den vreemde te zeggen: Duitschland was vertegenwoordigd door Arthur en Eugeen Kampf, twee kunstenaars die in hun land een hoogen roep in kunstzaken genieten en door von Bulow, dien we zoo even hebben genoemd. Arthur Kampf is president van den Senaat der Berlijnsche Academie en zijn broeder is een der meest bekende professors der Dusseldorpsche school. Hun werk, in alle opzichten gewetensvol en op verzorgde studies gegrond, wettigt de achting welke hun landgenooten hun toedragen. Cottet en Simon doen door 't hoog gezag van hun talent de Fransche kunst op waardige wijze gelden; ze bezitten in hun kunst de ernstige zij, zooals die in Vlaamsche peintuur zoo hoog geschat wordt, vermeerderd met een volmaakt gemak van schildering, dat enkel door een buitengemeene vastheid van oog wordt verkregen. Ze bezitten een buitengewoon breede, rijke en gemakkelijke penseelvoering, die door haar wel beredeneerde juistheid de gedachte aan allen dwang buitensluit. Verder vertoont de kunst van Mevrouw Suze Bobertson-BisschopGa naar voetnoot(2) met haar groote stoutheid van koloriet, met haar zoo onderscheiden toonschikkingen op een basis van smeuïg zwart, met krachtige, harmonieuse tinten een der meest interessante zijden van den Hollandschen geest, in haar instinktief begrip van de macht der tonen. De afdeeling beeldhouwkunst omvatte, behalve het werk van Carpeaux, twee werken van Frans Huygelen, een kunstenaar voor wiens techniek we herhaaldelijk onze bewondering uitdrukten; verder van Wouters, verleidelijk en bekoorlijk in zijn visie van den toon, alsmede de maquette voor het Benoit-monument van Emiel Vloors, een schoon werk vol rijke verbeelding, waarop we eerlang terug hopen te komen. Hieruit mogen we een elonclusie trekken aangaande het belang dat deze tentoonstelling als kunstgebeurtenis heeft gehad. Allereerst heeft men er in kunnen opmerken een sympathieke toenadering tusschen het publiek en de kunstenaarswereld; het salon noodigde door zijn prestaties tot een detailstudie uit van de bedoelingen, die de kunstenaars in hun kunst hadden gelegd. Vervolgens, zooals ik hooger heb opgemerkt, bevorderde ze bij de kunstenaars de vrije ontwikkeling langs den zelf gekozen weg en was dus als de samenvatting van een in verschillende richtingen ontwikkeld streven, vereenigd met die uitdrukking van modern gevoel waarop de heer G. Serigiers in zijn openingsrede van de jongste tentoonstelling heeft gedoeld: ‘une sensibilité | |
[pagina 227]
| |
essentiellement diverse et multiforme où la dissociation des sensations, se développait simultanément à celle des idèes. Elle répondait à l'évolution de l'appareil cérébral vers une complexité sans cesse plus grande, se résolvant en un individualisme toujours plus délerminé. De là ces visions variées parfois singulièrement contradictoires; d'où, aussi, les procédés les plus divergents’. Het Salon van Kunst van Heden opende den 13n Maart en sloot den 18n April en was ingericht in de feestzaal der stad Antwerpen; de catalogus vermeldde 444 werken en 48 exposanten. Jules Schmalzigaug. |
|