| |
| |
| |
| |
Kunstberichten (van onze eigen correspondenten)
Uit Amsterdam
Willem Witsen etsen en aquarellen bij E.J. van Wisselingh & Co
Van de sombervoorname Witsen, de koele etser, de gereserveerde aquarellist is hier een ontwikkelingsgang te volgen die het waarnemen van een opmerkelijk stijgen zijner hoedanigheden buitensluit. Van zijn eerste ets, een aquarium-verlichtte visch in donkere sfeer - tot zijn laatste, smidsen, molenaars - met daartusschen en daarbij de stadsgezichten, de wijde grachten en de enkele brokken van gevels, de landschappen, is hij, met weinig variaties, toch steeds op vrijwel dezelfde technische hoogte gebleven. En wat innerlijk betreft, is er, van later tijd, in zijn huizenreeksen en grachten vooral, op te merken een leegte, een mechanisch doen, een verveling, een buiten hem om, plichtmatig werken, iets ingezonkens, iets ontzaglijk vermoeids. Het kan zijn dat de werklieden, in de zeer knappe interieuretsen weer een opleving zijn, doch ik zie niet de beweging, het mouvement, de actie vibreert niet. Er is een staan doodsch en poseerend, niet een hevigheid van bewegen. Witsen, het tegendeel van Breitner, eigent zich ook niet tot het geven van mouvement, tot het maken van een werkend mensch. Maar waar het doodsch is en koudstil, waar de oude huizen al eeuwen te donkeren staan boven goor groen brak water, waar de blanke sneeuw de andere tonaliteiten veel donkerder maakt, dat het geheel wordt ‘één schoone somberheid’ daar is Witsen de man, ‘die met uw vasten stap’ een weg naar schoone dingen weet te betreden. Want als weinigen in ons land kent hij het etsprocédé, hij weet met doorbijten en zwaar gestreepte donkerten fluweele tonaliteiten te krijgen, (die nooit zwart zijn, prof!) hij weet straf teekenend, trotsche dingen te bouwen.
Uit zijn Londensche tijd zijn de mistaquarellen het belangrijkst. Waar de krachtontnemende omwazing de vormen verslijt, waar toch het doordringend sterke van mist te geven was en waar de, als groote silhouetten werkende monumentale détaillooze gevaarten, grootsche lijnen over het vierkant op te stellen geven. Als zóó is een Onder den Spoorwegbrug kolossaal waar de wijde boog, wijkend overspant het papier, waar 't plaveisel en de lantaarns fraaie détails zijn van stofuitdrukking in mist.
Als hij zich vermijdde in fijne tegenstellingen kwamen de sneeuw-aquarellen Dorpsbuurt en Zondagmorgen, te voren, zij zijn van fijnste nuancen blank-grijs gebouwd, het sneeuwdak tegen de lucht, de lucht tegen den grond.... Bij één zijn de stijle boomen met hun staaktakken van een karakteriseerende stelligheid, bij de andere is de bewondering voor een volle molligheid van sneeuwbed aangeving met zóó weinig middelen, waar deze sterke artiest evenwel, met al zijn knapheid, toch waarschijnlijk een moeilijk werkende is.
Conrad Kikkert.
| |
| |
| |
Uit Den Haag
W.E. Roelofs Jr bij Goupil
De appel valt niet ver van den boom. De landschapschilder W. Roelofs heeft twee zoons nagelaten, Albert en W.E. Roelofs Jr, die beiden het vak van hunnen vader kozen, en ieder een deel van zijne artistieke gaven hebben geërfd. Beiden hebben ze die verbluffende handigheid, die gemakkelijkheid van werken, welke hun vader in staat stelde zijn diepere emoties in minder dan geen tijd in altijd rake impressies om te zetten. De oudste, de hier exposeerende zoon heeft bij veel minder diepe visie ook het gemakkelijk compositievermogen, dat hem in staat stelt de voorwerpen los en luchtig bijeen te brengen. Niet zoo knap als zijn vader van niet zulk een intelligentie, heeft hij echter talent genoeg om met smaak zijn schilderijen voor te dragen, en ze een zeer aanlokkelijke, decoratief werkende bekoring te geven. Eene bekoring die slechts van korten duur is, daar ze na niet te langen tijd door gemis aan degelijkheid verdwijnen moet. Deze degelijkheid, het kenmerk van alle echte kunst is het wat hoofdzakelijk in het werk van Roelofs gemist wordt, en waaraan door een te snel voldaan zijn over eigen arbeid, door te groote zelf-ingenomenheid te kort is gedaan. In sommige van zijn kleinere werken als in een Strandloopertje en een Dood muisje toont hij echter meer ingetogenheid, welke ons voor de toekomst het goede doen verwachten.
| |
J. Hoynck van Papendrecht bij Schüller
Voor een vervaardiger van panorama's of diorama's meenen wij in den Heer Hoynck van Papendrecht den rechten man te hebben gevonden. Wel kenden wij hem als een uiterst handig, zeer habiel illustrator, maar van zijne meer decoratieve gaven hadden wij tot nu toe nog geen indruk gekregen. Behalve vele studies van militairen, in de verschillende schilderachtige costuums van hun land, voorstudies voor zijn composities, vinden we hier een groot doek, de Overtocht over de Beresina voorstellend. Hierin is zulk een sterk gevoel der realiteit, dat we, als in een diorama, ons het geschilderde in werkelijkheid suggereeren. Niet dat de nadruk op het ontzettende werd gelegd, dat de treffende tragiek sterk voelbaar werd gemaakt, maar door groote eenvoud in de behandeling, door geen bijzonder schitterde voordracht of peinture afgeleid, doet het ons niet in de eerste plaats als artistieke prestatie aan, maar als eene gebeurtenis, die wij zien plaats hebben. Het is niet de artiest Hoynck die vertelt, maar de geschiedkundige, wien het om de juistheid meer dan om de schoonheid van het onderwerp te doen is.
| |
Tentoonstelling van oude kunst en kunstnijverheid
Tol stijving van de kas, ter ondersteuning van het werkeloozencomité heeft de Haagsche aristocratie het hare willen bijdragen, door tegen een bijdrage eenieder in de gelegenheid te stellen eens een kijkje te nemen wat zij in haar patricische woningen aan het lange Voorhout of den Vijverberg als familiegoed wel voorhanden had. Dat alle adelijke inwoners zulk een loffelijk gedachte hebben gekoesterd betwijfelen we, daar de inzendingen niet in evenredigheid waren met het groot aantal families hier ter stede. Misschien dat er meerdere het eens waren met dien aristokraat die niet mee wilde doen, om der ijdelheidswille van den eersten stand, ter bevrediging van de niewsgierigheid van den 2e en 3e, en voor de luiheid van den 4e. Hoe het ook zij de collectie was niet groot, maar het gebodene van uitmuntende qualiteit, waartoe in het bijzonder heeft bijgedragen de Heer Mr. W.J. Snouck Hurgronje met een zeer uitgebreide verzameling glaswerk, waar zoowat alle genre's, als gestipte, gegraveerde, geémailleerde en geschreven drink- en pronkglazen, bekers en fluiten vertegenwoordigd waren; zeker een der meest compleete, die in ons land te vinden is. Verder de Heer
| |
| |
de Stuers met in de oude kleur gelaten zilveren voorwerpen, evenals Dr. Bredius, die behalve eene collectie zilver nog eenige schilderijen afstond, waarvan een schets van Jan Steen, vermoedelijk in weddingschap met Frans van Mieres geschilderd wel het meest belangrijkste was. Hierin toch leeren we kennen, hoe deze fijnschilder zijn figuren aanzet, hoe breed zijn toets dan was, voor hij die later verder opvoerde. Johannes Spruyt, de weinig bekende schilder met een prachtig getoetsten haan, en Pieter Jansens Elinga met een precieus stilleventje vormden wel de parels dezer kleine collectie, waarbij nog gevoegd waren een meer complete Jan Steen, van douairière van Alphen, die tevens een fascineerend lachende jongen van Hendrik Pot had ingezonden.
Fraaie meubels als van den beroemden Migeon, den meubelmaker van Mme de Pompadour, een piano in vernis Martin, pendules van Leroy, een bijzonder Engelsch tafeluurwerk van Dan. de St Leu, een gekleurd Delftsche spiegellijst, verschillende stalen oude kant, een markant miniatuur-portrel van Koningin Elisabeth van Engeland door Nic. Hillard, gildepenningen, Chineesch porcelein de commande, snuifdoozen en gedenkplaten van den Heer C.O. van Kerkwijk, een Saksisch eetservies bleu de roi grond met gouden ornamenten, commodes met goud lak, een groote verzameling miniaturen van H.M. de Koningin, kortom een collectie voor liefhebbers van geschiedenis en antiquiteiten om het hart aan op te halen, en een prachtig studieveld voor onze aankomende sierkunstenaars.
| |
Larensche kunsthandel in Pulchri studio
De Larensche Kunsthandel heeft het record wal betreft het aanrichten van tentoonstellingen. Is er een gesloten, dadelijk staat een ander voor de deur. Niet te Amsterdam, dan ergers anders, en zoo komt het, dat deze kunsthandel dezen maand haar tenten heeft opgeslagen in het vorstelijk ‘Pulchri Studio’. Door hare tentoonstellingen wordt het Haagsche publiek in kennis gebracht met wat er te Laren op kunstgebied gepresteerd wordt. Doch dezen keer werd het daarbij niet gelaten, maar door uitnoodiging, schilders elders woonachtig ook in de gelegenheid gesteld onder hare auspiciën, onder haar vlag te exposeeren. Dit geeft natuurlijk aanleiding tot verwarring, en doet ons de vraag op de lippen komen of Laren zelf niet bij machte was zelf naar behooren voor den dag te komen. Namen toch als die van Kamerlingh-Onnes, Mej. Wandscheer, Mej. van Houten, Herman Moerkerk, en Albert Hahn hebben met Laren niets uit te staan, zoodatwij de eigentlijke naam van Larensche Kunsthandel meer als een firmanaam moeten gaan beschouwen dan wel als een Kunsthandel in specifiek Larensche producten.
Dit jaar bracht deze showwerk van nieuwelingen zooals Mevr. Broedelet-Henkes met bloemen, frisch geschilderd, van eene sappige kleurvolheid, maar wat te bruin in de schaduwen, die receptmatig zijn aangebracht.
Mej. Elisa van Houten en de Heer Th. van Lelyveld zonden de een stillevens en de andere landschappen. Van beide valt vooreerst nog niet veel te zeggen. Zij staan aan het voorportaal van den langen weg die nog afgelegd dient te worden, voor en aleer er meer vat op hunne richting is te krijgen. Vooral de eerste is nog zeer zwak, heeft nog alle eigenschappen van eene dillettante, door gemis aan peinture, en voordracht.
Beter dan de schilders zijn de teekenaars, die hier voor het eerst exposeerden. Onder hen is Albert Hahn geen onbekende meer. Zijn platen uit de Notenkraker zijn genoegzaam bekend, dan dat we er nog eens op moeten wijzen. Evenals bij alle origineele teekeningen winnen deze het verre van de reproducties, zijne inzending is de meest belangrijke, de clou van de geheele expositie, door de groote veelzijdigheid en sterk sprekende originaliteit.
Moerkerk, een jeugdige Bossche amateur toont veel talent te hebben voor het humoristische gemoedelijke. Zijn werk getuigt van een eigen kijk, toch dient van hem nog te worden afgewacht, hoe dit zich verder zal ontwikkelen, voor en aleer wij een opinie over hem durven uitspreken. Van
| |
| |
profeteeren wenschen wij ons te onthouden. Zijn Spaansche koning karikatuur is van een ondeugende guitigheid.
Pol Dom de Antwerpsche Larenaar is nog een zoeker, met oog voor het levende beweegelijke van een straattooneel, dat in zijn diamantslijpers een zeer goed geslaagde uiting vond.
De andere inzenders zijn oude bekenden. Van hen is Kamerlingh-Onnes het meest zichzelven, dengene, die zijn weg gevonden heeft, wat rustig afsteekt tegenover het nog onzekere gezoek, wat de andere inzendingen kenmerkt. Zoo Broedelet, een der meest origineele na Onnes, met zijn altijd nog bruine licht en schaduw werkende doeken, waarin de materie verwaarloosd wordt ten voordeele van eene aangename licht werking, Van der Ven met zijn fijne grijze atmosfeer omhulde stillevens, die in zijn landschappen, een zoeken naar sterkere, gloedrijkere kleurenwemeling openbaart, Garf, die nog te veel zijn academische kleeren heeft aangehouden, en Van Beever, met wel doorspeurd werk, maar te steenig, te blauw om het levend en natuurlijk te doen schijnen.
Wolter is de eenige, die een minder zwaarmoedige noot in zijn werk heeft. Komt dit door een ander procédé? Hoe het ook zij, zijn werk volstrekt nog niet geheel en al bereikt geeft een verademing, na veel vermoeiend zoeken. Zijn schets, Ijsvermaak en Sneeuw te Laren zijn impressionistisch luministisch, niet diepgaand werk, maar vlot en helder van kleur. Eindigen wij met eene vermelding van de overige deelnemers als Laguna, met conventioneele Larensche interieurs, Mej. Wandsheer met bloemen, Mej. Wartena, Langeveld, Deutmann, Van Blaaderen, Toon de Jong, Schulman en Krabbé met monotypes waarvan hij ons de bestaansreden niet heeft kunnen duidelijk maken.
| |
G.W. van Blaaderen en W.J. van Konijnenburg bij Schüller
Van Blaaderen is in Frankrijk geweest en heeft daar zijn donkere Hollandsche plunje verwisseld met een modieuser lichter kleedij. Edoch hij zelf is dezelfde gebleven, alleen zijn manier van doen is veranderd. Het luministisch pleinarisme sedert jaren en vogue in Parijs heeft hem onder hare bekoring weten te krijgen. Voorjaren deed het hier reeds zijn intree, door Toorop en Nibbrig ingeluid na tentoonstellingen in den Kunstkring van Fransche en Belgische impressionisten en neo-impressionisten als Monet, Sisley, Pissaro, Signac en Van Rijsselberghe, Baertsoen en anderen. Ze brachten ons de heldere niet diepe kleurtoonaarden, die ons altijd min of meer vreemd bleven aandoen, als niet wel passend bij den zwaren Hollandschen landschaptoon, die hier in alles domineert.
Van Blaaderen heeft in zijn veranda wel het licht gegeven maar de toon is niet overal even zuiver, de figuren en vooral het tafelgerij vallen er te veel uit. Zijn vlot gedane landschapimpressies zijn levender, maar van een bioscopische oppervlakkigheid. Ze boeien voor het oogenblik om dan weer vergeten te zijn.
Hen antipode vormt het werk van Konijnenburg. Bij hem is alles overdacht, gewild, weinig aan het toeval overgelaten. Vroeger was dit anders toen hij nog een wilde impressionist zich voelde, die zeer vlot grappige caricaturen teekende. Nu is deze neiging beteugeld, is de wildheid, aan banden gelegd, de jeugd heeft uitgeraasd, en door studie van de antieken gedreven, heeft deze schilder zich meer en meer gevormd tot een philosopisch speurder, wien de oude te onbeteugelde hartstocht nog wel eens parten speelt in een niet geheel smettelooze voordracht. Dan krijgt het genoegen in het chique de overhand en schaadt als in ‘vastberadenheid’ door nonchalante behandeling het stijlvolle van de bedoeling. Het Arcaodisch Park en de Schaapherder zijn wel de best geslaagde schetsen, die het meest zijn streven verduidelijken; een streven dat naar een terugkeer tot het Hellenisme door het impressionisme heen wijst, maar dat juist door het laatste bij hem nog te droomerig, te onvast is om statieus en monumentaal te zijn.
G.D. Gratama.
| |
| |
| |
Varia
Er liepen al eenigen tijd alarmeerende geruchten omtrent den toestand der roemruchte schilderijen van Frans Hals op het stadhuis te Haarlem.
De commissie van toezicht heeft naar aanleiding daarvan eenigen tijd geleden gemeend een geruststellend rapport de wereld te kunnen inzenden.
Maar de Heeren Jan Veth, H. van der Poll, C.G. 't Hooft en G.W. Dysselhof waren - gelijk vele anderen - daarmee toch niet afdoende gerustgesteld.
Zij hebben aanleiding gevonden zelf een onderzoek ter plaatse in te stellen, waarvan zij het resultaat in het Amsterdamsch Handelsblad publiceerden.
Het is hun bij dit onderzoek gebleken, dat verschillende dezer Halsen, o.a. de twee wondere stukken van de Regenten en de Regentessen van het Oude-Mannenhuis, nog in den laatsten tijd, en ook nadat door de Commissie van Toezicht een geruststellend rapport was uitgebracht, herhaaldelijk met een geheim middel zijn ingesmeerd. Het telkens weder aanslaan van dit middel (hetwelk wellicht voornamelijk uit kopalvabalsem bestaat), schijnt de reden te zijn, dat er telkens meer van wordt aangebracht op de schilderijen. En terwijl de stukken op het oogenblik den toeschouwer tegenglimmen als gelakte theeblaadjes, zal bij noodwendig door den tijd afdoffen, de aldoor dikker geworden bruinige laag het zuivere aspect der schildering steeds meer vertroebelen.
Waarschijnlijk, zoo schrijven zij, kan men deze laag nu zonder bezwaar nog verwijderen, waardoor het hinderlijke glimmen van thans weggenomen en de latere vertroebeling voorkomen zou worden. Maar zij hopen dat men dan de nog niet aldus bewerkte schilderijen verder met rust moge laten. De Officieren van den Cloveniersdoelen van 1633 zijn op het oogenblik uit de lijst weggenomen en waarschijnlijk reeds onder behandeling. De Officieren van den Cloveniersdoelen van 1627 zijn nog onaangeraakt, maar staan, naar het heet, ook op de nominatie. Toch achten zij hier de verfeonditie, vooral in de koppen, over het algemeen zeer voldoende, en de voor een oud schilderij geheel eigenaardige relatieve matheid ervan steekt zeer aangenaam af bij het glibberige, bruine glimmen van de andere stukken.
Over het algemeen houden de onderteekenaars van het protest zich overtuigd, dat het voor alle belangen beter ware, indien wat men aan zulke meesterwerken meende te moeten doen, geschiedde onder het voortdurend toezicht van eenige ter zake kundige schilders, die dan natuurlijk nooit probeerselen zouden toelaten met middelen waarvan zij de samenstelling niet volledig wisten, en konden goedkeuren. Hoe onaangenaam het voor een hersteller zelf moet wezen, wanneer zijn werk niet in het volle daglicht is geschied, blijkt uit den tegenwoordigen toestand van het portret van Mr. Nicolaas van der Meer, datnog niet lang geleden opgeknapt werd. Het stuk vertoont in de lichtpartij van den witten kraag ergerlijke overschilderingen die er misschien reeds vroeger op waren aangebracht, doch dan thans meer aan den dag kwamen. Nu er echter, voor zoover bekend werd, geen protocol van is opgemaakt, hoe de toestand vóór deze laatste herstelling was, en wat er bij die gelegenheid met het schilderij al of niet gebeurd is, zou de hersteller onder verdenking kunnen komen deze treurige bijschilderingen zelf te hebben aangebracht.
Hoe zeer gaarne de onderteekenaars zich van de goede bedoelingen van dezen hersteller en hoe stellig zij zich van den ernst van de Commissie van Toezicht, - die echter bij de toegepaste bewerkingen niet altoos aanwezig kon zijn - overtuigd houden, zij meenen toch nadrukkelijk te moeten verklaren, dat het met den grooten eerbied welken wij aan de meesterwerken van Hals verschuldigd zijn, beter zou strooken, indien deze behoedzamer werden behandeld dan dit in den laalsten tijd het geval was.
Wij geven dit protest hier eenigszins verkort met instemming weer. Slechts schijnt het ons, dat menigeen minder optimistisch zal denken over den ‘ernst’ van de verzorgers dezer glorieuze meesterwerken, die knoeierij als boven aangeduid toelaten.
C.G.
|
|