Onze Kunst. Jaargang 8
(1909)– [tijdschrift] Onze Kunst. Geïllustreerd maandschrift voor beeldende en decoratieve kunsten– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 141]
| |
aa
| |
Hollandsche kerkportrettenGeen volk heeft de ontwikkeling van het kerkgebouw, op zoo in 't oog vallende wijze gevolgd, als de Hollanders in de eeuw van Rembrandt, Aan hun fijne waarnemingsgave danken wij voorstellingen, die niet alleen beantwoorden aan de vragen naar het uitwendige der kerken in dien tijd, maar die tevens, al naar gelang de persoonlijkheid van den schilder, het kunstkarakter van die ruimten weerspiegelden. Iedere kerk heeft haar eigen fysionomie, die geheel verscheiden op ons inwerkt. Dan eens is de indruk vroolijk, vriendelijk, berustigend; dan eens stemt een andere ons zwaarmoedig, waar een geheimvolle ernst den bonw omzweeft. Zelfs éen zelfde kerk kan als een menschengezicht van uitdrukking voor ons veranderen, naarmate we ze 's morgens of 's avonds, bij zonneschijn, in gelijkmatig licht of bij schemerdonker betreden, of er dienst is dan of we alléén in de kerk zijn. Al deze wisselende stemmingen heeft een kleine groep Hollandsche schilders der xviie eeuw getrouwelijk opgeteekend en hun kerkportretten, waaraan tot hiertoe merkwaardigerwijs zoo weinig aandacht geschonken werd, zien ons aan als beeldtenissen waarin we ouder eworden menschen in hun jongere, levendiger dagen weer herkennen. Toen de Hollandsche schilders kerken begonnen te schilderen, hebben ze volstrekt niet altijd aan bestaande kerkgebouwen gedacht. Nog tot ver in de xviie eeuw schilderden ze fantastische, wonderlijk bedachte ‘tempels’ en er gaat als een scherpe streep heen door de reeks, wanneer er dan op eens een kunstenaar optreedt, wien het als van zelf sprekend voorkwam om in een bepaalde kerk te gaan en die precies zóo weer te geven als hij ze gezien had. Deze kunstenaar was Pieter Jansz. Saenredam. Oorspronkelijk afkomstig uit Assendelft, heelt hij later zijn woonplaats in Haarlem gekozen en daar op weinig uitzonderingen na, zijn heele leven lang kerken geschilderd. Haarlem bezit een der weinige Hollandsche kerken, die nog tot heden voor verminking zijn bewaard en die inwendig gezien, in de geweldige afmetingen harer ruimten den beschouwer als eertijds met volle akkoorden ombruist. De ‘Groote Kerk’ wekte natuurlijk de grootste belangstelling | |
[pagina 142]
| |
bij alle Haarlemsche architectuur-schilders en ook Saenredam heelt ze herhaaldelijk afgebeeld. Uit den vroegtijd zijner kunstenaars werkzaamheid wordt een doorblik door de kerk in het Rijksmuseum te Amsterdam bewaard, die in 1636 is geschilderd, (afb. 1), Dóor een krachtig in zwart en wit gemodelleerde reuzenboog van een gewelf in het breede middenschip, ziet men op de tegenover gelegen muur met het in rijke goudversiering glanzende orgel. De menschen verdwijnen geheel tegenover deze geweldige zuilen en wanden. Maar zij geven ook den onontbeerlijken maatstaf aan om diepte en hoogte der ruimte te peilen. In dit, evenals in ander, nog vroeger werk, bijv. een voorstelling der Bavokerk, die de verzameling Six bezit, toont zich Saenredam nog als een zoeker, wien het nog niet recht gelukt de karakteristieke trekken van de fysionomie dezer kerk te verstaan. We kijken recht in het koor van de St Bavo. De ruimte is in allen eenvoud gegeven en de wanden stralen ons tegen in een gelijkmatig helder, maar eenigszins koel licht. Daarboven stijgt het bruin van het gewelf omhoog. Prachtig is de rein-zinnelijke ruimtewerking die den beschouwer aangrijpt. We meenen in het kerkkoor zelf te staan, die gewelven schijnen boven ons weg ineen te grijpen, de machtige zijbogen springen formeel uit de lijst. Geen ander Hollandsch schilder heeft met zulk een juistheid, met zulk een onvermoeibaren ijver, de kerken van zijn land geteekend en geschilderd als Pietet Saenredam. Juistheid bij de opname was hem voor alles de grondslag bij den gekozen kunstvorm en verder klaarheid en eenvoud bij het uitbeelden der fysionomie. De ruimte moest zich voor hem, zonder eenige verhulling, in allen eenvoud ontplooien en alleen zóo, met dezen open, vrijen blik, maakte ze op den kunstenaar indruk. Saenredam is daardoor onder de Hollandsche architectuur-schilders, de eenige, die buiten de trotsche kerken der groote steden, ook de eenvoudiger ruimten in kleine gemeenten opzocht en ze met dezelfde getrouwheid en nauwkeurigheid weergaf. Zoo heeft hij ook eenmaal de landelijk eenvoudige en ganschelijk sierlooze kerk van zijn geboorteplaats Assendelft geschilderd en niet vergeten den zerk van zijn vader, die daar begraven ligt en het grafschrift heel nauwkeurig weer te geven, een stuk van 1649, dat zich tegenwoordig in 't Rijksmuseum bevindt. Een andermaal, om maar een voorbeeld te grijpen, hield hij zich voor langdurige studiën in Utrecht op, dat een heele reeks schoone kerken bezatGa naar voetnoot(1). Ook hier vergat hij niet de eenvoudigere als de ‘Buurkerck’ in welker stilte | |
[pagina t.o. 142]
| |
Afb. 1. - PIETER SAENREDAM: ST. BAVOKERK TE HAARLEM.
(Rijksmuseum, Amsterdam). | |
[pagina 143]
| |
de pijlerbundels als vreemdsoortige, regelmatig gegroeide boomstammen uit den bodem oprijzen. Het stuk hangt tegenwoordig in de verzameling Six. Den meesten indruk maakte echter op Saenredam de Mariakerk, die als een der oudste en schoonste Romaansche gebouwen in de Nederlanden gelden mag. Ongelukkigerwijs is van de vroegere beroemde schoonheid van den bouw zoo goed als niets meer gered en van des te meer belang zijn daarom de vele teekeningen en schilderijen, die Pieter Saenredam, juist van deze kerk in de meest uiteenloopende jaren heeft uitgevoerd. De belangrijkste van deze voorstellingen is het bekende schilderij in groot formaat in het Amsterdamsche Rijksmuseum. Nog in het schilderwerk bewaren de ongewoon schoone verhoudingen der architectuur hun onderlinge harmonie en nog bespeurt men iets van het weldadig gevoel van rust, dat deze ruimten doorstroomde. Bij Saenredam verschijnt deze kerk in een warme pracht van bruine tonen, met de fijnste waarname der schaduwen en van het warme gele zonlicht, dat in de emporen rust, de gewelven verlicht en het afgesloten koor met gloed vult. Hoogst werkingsvol wordt de ruimte verlevendigd door de tegen de pilaren geschilderde tapijten van goudbrokaat, die met glanzend gele oker en rood kraplak den bindenden toon van het geheel onderbreken. Evenals Pieter Saenredam hebben ook latere Haarlemsche schilders zich op 't afbeelden van kerken toegelegd. Degeen die de kunstenaars-werkzaamheid van Saenredam gevolgd heeft en waarschijnlijk ook zijn leerling was, is de aantrekkelijke, weinig genoemde Isaak van Nickele. Bijna al zijn stukken voeren den beschouwer binnen de St Bavokerk. Meest zijn het kleine, het quadraatvorm naderende stukjes, die dikwijls een beetje een nuchteren indruk maken. Andere daarentegen zijn in hun eenvoudige, warme kleurenweergave van groote bekoorlijkheid. Karakteristiek voor zijn opvatting der Bavokerk is een stuk, met 's kunstenaars naam geteekend, dat tot de verzameling Six te Amsterdam behoort (afb. 2). Het is interressant om deze opvatting der schoone Haarlemsche kerk met een andere te vergelijken, zooals ze door twee stukken van Job Berckheyde, eveneens een Haarlemsche schilder vertegenwoordigd wordt. Van Job Bercklieyde hevindt zich een portret der genoemde kerk uit 't jaar 1665, in de koninklijke galerij te Dresden (afb.3) en éen, drie jaar later geschilderd, en in de onderdeelen veranderde herhaling er van, in het Haarlemsche museum. Terwijl bij Isaak van Nickele de bijna menschenledige en in groote, eenvoudige verfvlakken geziene ruimte, een weinig droog in de uitdrukking blijft, wint deze bij Job Berckheyde een verrassende levendigheid, een stralenden glans. Bij Nickele staat de ruimte hoog en smal. Met diepe ademtochten reikt het gewelf ver boven den beschouwer omhoog en de zijbogen rollen ononderbroken aan tegen de lijst. Bij Bercklieyde strekt de kerk zich | |
[pagina 144]
| |
rustig en breed voor den beschouwer uit. Er is net preek en de heerlijkste zonneschijn valt in breede vlakken door de ruimte, gansche deelen samenvattend en naar voren doende treden, andere weer geheel onbestemd en duister latend. Én waar het licht naar voren springt, gloeit het terug en straalt op andere deelen over en vult de geheele ruimte met een doorzichtige, hoewel zichtbare schemerige lucht. Afb. 2 - ISAAK VAN NICKELE: St Bavokerk te Haarlem.
(Verz. Six. Amsterdam). Twee portretten van dezelfde kerk, maar met welk een verscheidenheid in de werking! De trekken, die de eene kunstenaar uit doet komen, worden door den ander vlijtiglijk onderdrukt. Bij Berckheyde de talrijke doodenschilden, die aan de pilaren zijn opgehangen, de koper-blanke kroonluchters, schemerend in de lucht en allerlei andere kleine dingen, die de schilderij als | |
[pagina t.o. 144]
| |
Afb. 3.- J. BERCKHEIDE: ST. BAVOKERK TE HAARLEM.
| |
[pagina 145]
| |
met vlekken van levend licht overdekken. Bij van Nickele daarentegen niets van al die details. De ruimte wordt onopgesmukt weergegeven, als een eenvoudig portret ten voeten uit. En toch heeft de opvatting van een en dezelfde kerk, zooals Saenredam, Bercklieyde, van Nickele die hebben geschilderd iets typisch, iets gemeenzaams, iets enkel voor Haarlem geldends, wanneer wij dezen kunstenaar andere schilders in een andere stad tegenoverstellen. Afb. 4. - HENDRIK VAN VLIET: De Oude Kerk te Delft.
(Grosshcrzogl. Museum, Schwerin). Wenden we ons dan naar de portretten der godshuizen te Delft, zóo schijnt met éen slag zich een nieuwe wereld voor ons open te doen. Hier zijn 't kunstenaars als Gerard Houckgeest en Hendrik van Vliet, bij wie de ruimte aan nieuwe kracht van uitdrukking wint. Hier zijn 't gansch andere fijnheden in de weergave van 't geen men ziet. Enkele, op zich zelf staande trekken der fysionomie, doen zich voor in geheel nieuwe schikking, of worden | |
[pagina 146]
| |
tot saamgetrokken werking energieker doorgevoerd. Dezen kunstenaar is 't niet zoozeer te doen om naar alle zijden uitsluitsel aangaande het karakter der ruimte te geven, maar haar veeleer op bepaalde wijs, in heel haar levensuiting te omvatten en de stemming vol te proeven, die het gansche ruim der kerk vervult. Afb. 5. - DIRK VAN DELEN: Graftombe van Willem den Zwijger.
(Uit de Vera. Sedelmeyer, thans Rijksmuseum, Amsterdam). Zoo geeft bijv. Hendrik van Vliet bij voorkeur de Oude Kerk te Delft weer, waarvan de afbeeldingen veelmaals in Hollandsche verzamelingen te vinden zijn, zooals o.m. in het Rijksmuseum te Amsterdam, in het Manritshuis in den Haag en in het Boymansmuseum te Rotterdam. Als specimen moge een in 1659 geschilderd stuk in het Groothertogelijk Museum te Schwerin dienen (afb. 4). Terwijl de Haarlemsche schilders de kerk altijd vlak van voren gezien geven, is zij bij van Vliet geheel anders geplaatst. De beschouwer ziet dwars door de ruimte heen en juist deze schuine doorblik brengt het beslissende en nieuwe in de werking er van. Hoeveel voller en veelzijdiger wordt hier de bekoring van het perspektief door deze eenvoudige verandering in de stelling! De veelsoortigheid en verscheidenheid der oversnijdingen, zooals de vier door den voorgrond dwars in de diepte gestelde ronde zuilen zich tegen het koorhek, tegen de meer naar achteren liggende deelen der ruimte, tegen pijlers, vensters en gewelven uitlossen, verleent het oog telkens een anderen blik op den geheelen bouw. Er is daarmee een meer toevallige uitsnede van de kerk gegeven, een uitsnede, zooals men die alleen gedurende een voorbijgaand moment onder 't oog krijgt. Die momentopname | |
[pagina t.o. 146]
| |
Afb 6 - EMM. DE WITTE: GRAFTOMBE VAN WILLEM DEN ZWIJGER IN DE NIEUWE KERK TE DELFT.
(Museum Dublin). | |
[pagina 147]
| |
van het verschijnsel, strekt zich echter niet alleen over de plek, waar zich de beschouwer bevindt, maar ook over de tijdsaanwijzing uit. De kerk is op een bepaald uur voorgesteld. De opmerkzaamheid der de ruimte vullende menschenmenigte vereenigt zich op 't gesproken woord des predikers op éen punt en ook daarmee wordt de intensiteit van het gebeuren in de ruimte onderstelund. Afb. 7. - EMANUEL DE WITTE: De Oude Kerk te Amsterdam.
(Kerkmeesterskamer der Oude Kerk, Amsterdam). Even vaak als de Oude Kerk te Delft, heeft men de Nieuwe Kerk geschilderd en wel een bepaald deel er van, dat voor iederen Hollander het grootste historische belang bezat en heden nog bezit. In het koor der Nieuwe Kerk was in 1619 het grafteeken voor Willem den Zwijger opgericht, een monument uit kostbaar wit en zwart marmer, met rijke, plastische versiering en hoekbekroning van vier kleine obelisken. De portretten van dit gedenkteeken in de Hollandsche schilderkunst te volgen, zou reeds op zichzelf een bekoorlijke bijdrage voor de studie van de ontwikkeling van het schilderverschijnsel kunnen leveren. Reeds een jaar na de opstelling van het monument heeft het den architectuurschilderen lateren Haagschen stadsbouwmeestcr Bartholomeus van Bassen tot ontwerp van een schilderstuk gediend, dat tegenwoordig in de galerij te Budapest hangt. Eigenaardigerwijs heeft hij het monument niet in het koor der Delftsche kerk weergegeven, maar het met een vrij gevonden | |
[pagina 148]
| |
kerkruimte omringd. In 1645 heeft clan Dirk van Delen het monument geschilderd op een stuk, dat onlangs in 't bezit van het Amsterdamsche Rijksmuseum is overgegaan (afb. 5). Op nog meer in 't oog vallende wijze dan van Rassen, stelt hij 't gedenkteeken als op zich zelf slaande op, zonder zich om de omgeving te bekreunen, die er ook hier weer is bij gefantaiseerd. Zelfs de karakteristieke obelisken laat van Delen weg, aangezien ze niet in het zelfgekozen breede kader pasten. Eerst tegen het midden der eeuw, vinden wij het graf van den Oranjevorst zóo geschilderd als het in de werkelijkheid te zien was in het koor der Nieuwe Kerk. Zóo hebben het Gerard Houckgeest, Hendrik van Vliet en Emanuël de Witte ontelbare malen afgebeeld, in immer nieuwe en wisselende verschijning, op verschillende uren van den dag, bij wisselende verlichting. Karakteristieke voorbeelden van Houckgeest zijn in het Mauritshuis in den Haag en in de Verzameling Six. Het onderwerpelijke belang van het gedenkmonument is voor den kunstenaar weliswaar geheel terug getreden achter zijn bedoelingen om enkel een schilderachtige weergave der ruimte te leveren. Het stuk, dat we hier als voorbeeld van Emanuel de Witte's werkmanier geven (afb. 6), bevindt zich in Dublin en indien ook de werking der kleuren zich hier niet goed laat gelden, is de breede, schilderachtige uitvoering, het weeke, wazige lichtdonker dat de ruimte vult en de werking der prachtige, op den rug geziene figuur van den man, die den arm uitsteekt, toch duidelijk te onderkennen. Wanneer men tegenwoordig het koor der Nieuwe Kerk te Delft bezoekt en het nuchtere plompe wit der zuilen ziet, waartusschen zich in koele klaarheid, de door een ijzeren hek omgeven marmerbouw verheft en dan aan de vele schilderstudies denkt, die in dit gebouw ontstaan zijn, voelt men een steeds toenemende verbazing wanneer men bedenkt hoe onafhankelijk toen reeds de kunstenaar der Hollandsche barokschildering was, welk een ontwikkelde cultuur van het oog en welk een verbazingwekkende verfijning van het schildersgevoel hem toen reeds eigen was, die onder zulke begrensde voorwaarden een ontelbaar aantal mogelijkheden in den kunstvorm schiepGa naar voetnoot(1). Onder het vele dat nog van Hollandsche kerkportretten te vermelden ware, zij enkel nog op enkele werken van Emanuel de Witte, de meest beteekenisvolle onder de Hollandsche schilders van gebouwen wat dieper ingegaan. De Witte verhuisde van Delft naar Amsterdam, waar hij, - een eigenzinnige, driftige en verbitterde kunstenaar, - tot aan 't eind van zijn leven werkzaam bleef om op hoogen leeftijd nog met zelfmoord te eindigen. In Amsterdam ontplooide zich zijn kunnen tot den hoogsten bloei en de Witte heeft uit dien tijd van de beide hoofdkerken te Amsterdam voorstellin- | |
[pagina 149]
| |
gen van hoogst pakkende werking vervaardigd. Afb. 8. - EMANUEL DE WITTE: Kerkinterieur.
(Rijksmuseum, Amsterdam. - Verz. van der Hoop). Als een stuk uit den vroegsten tijd zijner werkzaamheid als schilder van gebouwen, mag het fijne, in 1656 vervaardigde stuk in het Boymans museum te Rotterdam genoemd worden. Hier bezit het licht nog een zekere kracht, een triumfeerende vastheid in het teeder lichten; vijf jaar later reeds breekt een geheel ander streven door. Van 1661 dateert een stuk in groot formaat, met een voorstelling van de Oude Kerk te Amsterdam, dat zich in de Consistoriekamer van die kerk zelf bevindtGa naar voetnoot(1), (afb. 7). De kunstenaar heeft den doorblik door het dwarsschip gekozen, omgesteld in breedformaat. Het geheel wordt beheerscht door een werking van ongewoon fijne, innige kleuren. Het licht vergloeit op de wanden en verdeelt zich in scherpe vlakken door de ruimte. In de schemerige diepte glinsteren de bonte verwen van Pieter Aertsen's beschilderde glasramen en het | |
[pagina 150]
| |
mooiste effekt wordt bereikt door het expressive lichten van de teergrijze en rose tonen van het gebouw, dat door het groote, laat-Golische middenvenster met verzwommen omtrekken zichtbaar wordt. De werken van Emanuel de Witte uit later tijd, voeren dan het licht in zijn vorm-verwoestende kracht tot overwinning. Als specimen zij hier alleen het schoone stuk uit de verzameling van der Hoop in het Rijksmuseum weergegeven (afb. 8). Een levend licht, telkens opflikkerend, telkens verdwijnend, vult de ruimte. De onregelmatig aangewende lichtplekken, die aan pijlers, wanden en vensters zijn aangebracht in den vorm van doodenschilden, vanen, luchters en wapenborden, verrassen het oog op bekoorlijke wijze en doen toch ook soms eenigszins onaangenaam aan. Heftig en onverzacht, springt het licht spontaan en onvermoed plotseling in de ruimte op, zoodat 't oog als verblind er doorheen ziel en in de diepte van de fonds smelt het ineen tot een engen stroom van gedempte kleuren. Niels op zich zelf-staands vermag men te onderscheiden, enkel het tooverachtig oplichten van het fluidium dat de ruimte vult houdt 't oog gevangen. Hierin was Emanuel een der grootste meesters onder de schilders van Hollandsche architectuur. De bloeitijd van het Hollandsche kerkportret valt volgens haar vollen omvang in de xviie eeuw. In het daaropvolgende tijdvak heeft nauwlijks éen enkel Hollandsch kunstenaar zich aangetrokken gevoeld, om het inwendige van een kerk te schilderen. Eerstin het begin der xixe eeuw, begon men weer met bescheiden middelen, zich op deze soort van schildering toe te leggen, die zich dan onder den invloed van klassieke voorheelden langzaam maar zeker verder ontwikkelde en in het laatste vierde deel der vervlogen eeuw, in de werken van Bosboom een nieuw hoogtepunt van ontwikkeling bereikte. Hans Jantzen. |
|