| |
| |
| |
| |
Kunstberichten (van onze eigen correspondenten)
Uit Amsterdam
Collectie A. Preyer Stedelijk Museum
In het ontredderde, door de verzameling van Preyer een zaal vol schoonste werkjes zien, die eens een idée geven, hoe waarlijk een museum zijn zalen op peil diende te houden, terwijl tevens de Amsterdamsche liefhebbers wederom kennis kunnen nemen van de uitgelezen ‘privé’-collectie van dezen Haagschen kunsthandelaar. Het cachet, dat de exquise collectie vertoont is dat van de voor fijne verzamelaars meest interessante, uitgezochtsle, rustige stukken uit de groote school, waar toch schier ieder stuk niet zoozeer is een marktsoort, geschikt het groote publiek te imponeeren door grootte, door veel bekendheid van onderwerp, maar meer is een merkwaardige uiting van de groote Hagenaars. Zoo zijn er geen reusachtige stadsgezichten onder de Jacob Marissen maar meer jeugdwerkjes, die om hun verfijnde, Matthijs-achtige, techniek, hun ongewoonheid van onderwerp merkwaardige specima zijn van Jacob's ontwikkelingsgang. Zóó een Intérieur dat geheel in de Matthijs sfeer ligt door de keuze van onderwerp, de licht en donker verdeeling, de karakteriseering der Duitsche figuren. Zóó een Scheepjes in de Haven dat, in zijn wijdsche omvatting aan Jongkind doet denken, zóó een Marine, paletmes studie uit Franschen tijd!
Echter is er een Maanlicht ontzaglijk, uit rijpsten rijkheid. De bouw over hooge boomen en strak dak en vlakke horizont, stijgt in rythmen van mee cadanseerende wolkenlijnen, en in oer-doorvoerdheid van gloeiend bruine kleur is het land tegen de warme en koele donkere grijzen van de bewogen lucht. Matthijs Maris' ééne juweeltje is de lieve vertelling van klein meisje, dat weggestuurd wordt door ouder zusjes: een vergezicht is heel teeder blauwig in de witlig lichtende dag. Strak vierkant zijn de volle figuurtjes in vlakke stijl gehouden, tintelend trilt het daglicht om de looverhut van de woning.
De immer stille, niet sterke, altijd zachte Mauve behoort juist zeer in deze omgeving thuis. En merkwaardig is dan ook het bekende strandgezicht waar drie ruiters afdalen naar de zeekant. De lucht is eenvoudig grijsblauw en het bleeke zand neemt de blauwigheid in zich op, de paarden staan donker op het teer grijze, waar wat gras aangeduid is en een wagenspoor gekarteld in het zand vermolmt. Badkoetsjes zijn bleek witte nuancen, de schaduwen der paarden blauwen donker onder de lijven.
Een meer algemeene Mauve: Paard en kar op zandweg is: de hooge stand van de afzonderlijke en toch saamgehouden groepen tegen de lichtbleeke lucht. Het grijze paard tegen de donker grijze kar tegen de lichtend grijze lucht, die over de horizont zijn verfijning aftoont. Te korrelig!
Een kleine gave Israëls: het Vrouwtje bij het vuur. Scheveningsche, met de lichtend paarse mouw en de groote stroohoed in niet bijéén geveegd, maar vast en zuiver geschilderd, interieur.
Een pracht van een Neuhuys! De volle bruingeelheid magnifiek over het heele doek, vlotheid van schildering naast door- | |
| |
werking van belangrijke détails, Groot colorist in de rangschikking zijner kleuren in de volvoering van zijn toon is hij tevens een gevoelig teekenaar van figuren. Het komt mij voor dat het element der groote gevoeligheid in het compleete werk van Neubuys te weinig gewaardeerd wordt, waar zijn volle robustheid zoo licht te bespeuren valt.
Bosboom is er met een Consistorie, waar de bruinen transparant geschraapt zijn, en strak, bleek, licht een gewelfd plafond zijn ruime bogen spant: een Kloostertrap, Rembrandtiek de mysterierijke verlichting in de warme bruinen, een Weeskamer, prachtgaaf schilderij met de geelgrijze sfeer over alle, toch vaste, ruime muren, waar een rood je fel en heerlijk in het grijze schilderij staat en een tafel strakblank lichtend is. Twee kathedraal-schetsjes uit zijn rijpste manier, het eene in grijs, het andere in geel zijn de vlotte bewijzen van zijn eindelijke losse vrijheid!
Vol, verrukkelijke Willem Marissen, blauwige, rosige blondheid over in warmtesoezend land, felle zonnigheid over eenden, probleemen van licht tegen donker schildering, colorislische uitbundigheden van buitenkleur, tegen het licht in gezien.
Blijven Bilders, de Bock, o.a. (een geserreerde bruine en groene hei met Stapellucht!) Gabriël, Kever, Jos. Neuhuys, P v.d. Velden, G. Poggenbeek, de fijne, en J.H. Weissenbruch, die hier ruimterijk een panora maakte, om te noemen, te bewonderen, over.
Een keur, deze expositie.
17 Jan '09.
| |
Arti et Amicitiae groepen
Jan Toorop heeft het verkozen om met Marius Heyl, Hoynck van Papendrecht, Benjamin Prins, e.d. samen te exposeeren, boven een medegaan met Mondriaan, Sluyters en Spoor in 't Stedelijk Museum. Nu is zijn werk al zeer bizarre naast dezulken. Bizarre op zich zelf is het nu niet, voor wie in 't buitenland een frisscher wind roken dan hier te lande walmt, al is het voorop gezette principe der stugge pointilleer-manier hinderlijk doordat de techniek zich niet wijzigt naar den aard van het onderwerp.
Toorop buiten beschouwing latend, daar zijn aanstaande groote tentoonstelling ons wederom verplichten zal zijn aard na te speuren, blijft voor de eigenlijke beschouwing alleen Monnickendam over. Hart Nibbrig is namelijk in wanbegrip verdoold waar hij waspop-portretkoppen in groente-soepachtig tuingroen zet, of waar- twee slapgetrokken koppen voor wijkend Gooisch land staan, en toch weer heelemaal fijn van opvatting waar in Lente de hooge bouw van boom een blijde tinteling van licht spranke ling is.
Martin Monnickendam moest meer gewaardeerd worden. Zijn apart werk, sterk, levend, met pracht-techniek, is te solied, om niet het toekomende succes eindelijk te krijgen. Een mij onbekend doek is Het Amphitheater: tegen het kijkend publiek in gezien de figuren onder het kunstlicht. Een suppoost in blauw en goud is wellicht nog wat te afzonderlijk in 't geheel, de compositie lijdt ook dáárdoor dat een roode kop links hindert door te veel lichtkleur, de compositie trouwens over 't algemeen van zulke zittende menschengroepen is een zeer zwaar probleem. Maar bovenal is bij Monnickendam een uiterst prachtige verfpâte te bewonderen, een dikke prachtkleurige verflaag waarin al de tonen robust, volzwaar, stoer, gezond naast elkander staan verwerkt tot een glanzend gladde massa. Zijn al daardoor zijn schaduwen dik en log. waar de donkere partijen dunner schilderen dan het sterke licht mij fijner lijkt, en wordt al daardoor zijn plastische, sterk karakteriseerende vormgeving wat zwaar in zijn licht en donker verdeeling, toch wint zoo'n tableau van hem het van onze tegenwerpingen, door de zeer knappe teekening mede, die, met sterke neiging tot chargeerend typeeren rijke figuur- en karakterstudies levert. Als we de afzonderlijke koppen bestudeeren dan treft vooral een buitengewone opvatting van menschen nemen. Het zijn meer typen dan karakters, niet het diepste wat achter menschgelaten ontroerd wordt, trilt aan de oppervlakten, voor een kop van Rembrandt, hou-je je
| |
| |
hart vast, voor een van Monnickendam sta-je, respecteerend de breede typeering.
Het is frappant dat genre-en modeschilders, die in gemakkelijke maniertjes de diepere strijd om het verkrijgen ontliepen, juist die stukken, welke compleet zijn aan innerlijkheid, verkregen door rijpe uiterlijkheid, als ‘schets’ of ‘studie’ aanduiden, excuseerend hun goede breedheid die de hunne niet meer is.
Zoo is van Van der Weele zeer te roemen een volledig mooi schilderij Wit paard, fragment geheeten, waar een volheid van toon bereikt is, als van dezen schilder ik nimmer tegenkwam, waar de grijzen goed zijn, waar de kleur, het licht, het trekkende, alles voortrelfelijk is.
Zoo heeft Benj. Prins een Zandvoorder (studiekop) die 't eenige goede is onder zijn geheele inzending.
Van A.F. Reicher twee uitstekende stillevens, één vooral vlot, brillant, heel goed in warme bruinen, een tintelend licht sprankelt.
Wenckebach is de eenige der vele overigen die nog noembaar is, hoewel ook Wijsmuller uitgezonderd moet worden, waar hij veel betere studies laat zien dan 't werk waarmee hij gewoonlijk een plaats inneemt. En daarin zou het nut kunnen bestaan dezer groepen-exposities, dat, wie met niet anders dan zijn gewone genre durft verschijnen tusschen de velen, nu gelegenheid heeft zich méér te doen respecteeren door 't zuiverder toonen van zich zelf in de enkele prettige dingen, die ieder in den loop der jaren wel eens maakte.
| |
Joseph Israëls bij F. Buffa
Als we eens dit zaaltje vol werk binnenkwamen zonder te weten wie Israëls is, zonder de suggestie van den grooten naam en de wereldbewondering die er aangeboden wordt, hoe zouden we dan tegenover dit werk slaan? Eerstens valt te zeggen dat het gegeven geval ondenkbaar is door dat dit werk zoo verweven is met de stijl en de geest van een groot deel onzer schilderschool dat we ook geheel onkundig zouden moeten zijn van den invloed die zijn onderwerpen en hun wijze van behandeling op vele onzer tijdgenoolen uitwerkte.
Zoodat, bij de waardebepaling van de, nu los van zijn tijd genomen, Israëls figuur wij allereerst zouden hebben te constateeren een ver omkringende uitgolving van zijn invloed.
Maar het ons toch even verbeeldend zouden we zeggen dat de heer Israëls een schilder is van zeer stemmige interieurs, grijze, wazige, droef fijn geziene landschappen met figuren, strandscènes van visschersleven, enz. En van zijn techniek sprekend zouden we zeggen dat zijn techniek ganschlijk het tegendeel is van wat wij nu ideaal vinden, dat hij bepaald uitgesproken kleuren niet zoekt, alles dompelt in een vaak smoezelige sfeer van wel fijne grijzen en bruinen, dat zijn teekening wel de karakterisatie van het figuur geeft maar niets heeft van straffe aangeving, plastische vormgeving, dat toch maar de indruk die 't figuur in de sfeer moet maken bij elkaar geveegd wordt in benaderende toetsen. En we zouden constateeren dat er nu eens een schilder was die dit met de groolen gemeen heeft, dat niet het uiterlijk maar de aard van de dingen zijn aandacht heeft, die geheel schildert het gevoel, de aandoening en gansch niet het ding om het ding zelf; die ook dit van de grooten heeft dat alle ontroering die in menschen om kan varen, in zijn werk gekomen is. We zouden ook moeten zeggen dat hij enkele van de meest sublieme kunstwerken wrocht, die ooit het zacht aanvoelende ontroeren bedacht, maar dat hij ook een onbegrijpelijke hoeveelheid minderwaardigs maakte, daar het hem steeds om de emotie alléén te doen was en, als deze niet kwam, het dan door kracht van techniek niet meer gesteund werd.
Het komt mij vaak als zoo onrechtvaardig voor dat oude, groote meesters immer gebeeld worden in den nimbus hunner glorie terwijl jonge talenten, die, als zij eens éven oud werden wellicht gelijken konden worden, met wel zeer waardeerende termen worden bejegend, maar altijd van boven neer worden bekeken, nooit er tegen op wordt gezien. En al komt het ons ietwat belachelijk voor wanneer we oude critieken
| |
| |
over Israëls lezen dat de lang vergeten criticus wel veel verwachting van den heer Israëls heeft, toch gansch niet vermoedend tegenover een toekomstige wereldreputatie te staan, zoo lijkt het mij toch wel wenschelijk die reuzen ook eens van een (wel vermetele) hoogte te bekijken.
Bestijgen wij die!
Dan zij dit werk bekeken, vergeleken met de werken die, de eeuwen door, leven bleven al wijzigden zich smaken, gevoelens en technieken! Dus, alsof we drie honderd jaar verder leefden bezien wij dit oeuvre.
Wij weten dat er reputaties, grooter dan die van Israël geweest zijn die niet bestand bleken tegen den dood van de persoon, maar al wat die roemruchtigen gemeen hadden was groote vaardigheid en leege techniek. Wat zij allen misten was dat de ontroering hun niet één was, en dat hen ontbrak, dat hun werken de diepste gevoelens welke in menschen leven droegen.
Hoe is dit met Israëls?
Zijn volstrekt onbelangrijke eerste tijd uilzonderend, zelfs het begin van zijn, nog opgelegd tragische visscherlevensbeelden ter zijde latend, zien we dat wel waarlijk. gebeuren - het leed van den dood, het arme alleen-zijn, door zijn werken trekt, maar dat veel meer stille gevoeligheid, soms ietwat sentimentaliteit, weemoedig over zijn figuren gaat. Wel waarlijk zien we het ‘Grootvoelen’ in zijn werken. Maar, maar...
Er zijn critici die spreken over Israëls als: Zoogroot als Millet, als Rembrandt, da Vinci zelfs, men moest wat verhoudingen in het oog houden (wat haast niemand doet) Zoogroot als Millet is hij toch eigenlijk niet... en was Millet wel zoo reusachtig? Kolossaal als Delacroix of Courbet, of Italianen? Is Israëls wel zoo een zich zelf gelijk blijvend schilder als Jacob Maris, zóó gevoelig (en dit is toch zijn grootste eigenschap) als Matthijs Maris?
Laten we in onze bewondering Israëls heel hoog stellen, wetend dat er veel grooteren zijn geweest.
| |
D. Wiggers bij Van Gogh
Een der weinigen met een stijl in dezen naturalistischen tijd. Een, die monumentaalheid heeft, de zeldzame. Een monumentaalheid stil, grootsch en innig. Een styleering van de natuur tot vorm veredeling, een verinniging door de zachtglanzende manelichten, die zijn doeken zijn, een stille, maar overtuigd sterke strakheid, die wolkluchten versmaadt om de horizontale rechtlijnige wolkbanken en -streepen te verkiezen. En daarbij heeft hij niet de dorre strakheid van uitgestreke verf, maar de trillende oppervlakten van pointilleerende toetsjes, in gevoelige samenvoegingen van paarsen en groenen, groenen en geelen, zachtgevoelig in monumentale breedheid. Ware er niet hier en daar en overal nog veel op het werk te zeggen, het zou zeer groot zijn.
Er is dit tegen te zeggen dat wolkbanken wel eens ondoorzichtige zware verfplakaten worden, waar geen licht meer in is, waar ge niet in zoudt kunnen ademen, waar geen almospheer meer in is, en geen licht meer om. Dit, dat de geheel kleur een enkel maal valsch is: zoo een groot geelgroen avondlandschap; dit, dat wolkkopjes aan den horizont wel eens verstard zijn tot levenloosheid, onharmonisch in het strakke geheel op koppen, zonder op te doemen; dit ook dat de styleerende karakteristiek zich wel eens niet uitstrekt tot alle teekening en vooral in dit verband de vormgeving van boomen heel zwak kan zijn.
Maar er vóór blijft de ruimte, de toon, de gevoeligheid, de droom van den avondlijke stemming.
Zoo is er een wijde uiterwaarde, groot tableau van paarsen en groenen met een wijd-omkransde maan zacht beglanzend de lage rivier waar de schorren in uitsteken; zóó het kasteel Bentheim: hoog de bouw van het teeder groen blauwe bergland met zijn trots stijgende lijn tegen de lucht, waar echter de karakteristiek der berken veel te zwak gehouden is, en zij te veel in den heuvel verdwijnen om maar het geheel groot te houden.
En zóó zijn er strakke stillevens, serieus
| |
| |
van teekening. verzorgd in hun recht stijve stand van hoog opgerichte vruchtenflesschen.
Het is een toevallig samentrellen dat Mondriaan, Sluyters en Spoor, Wiggers en Toorop te gelijk in Amsterdam tentoonstelden waar zij samen hoorden te gaan ter stichting van een onafhankelijke modernste school, van kleurontleders.
8 Feb, '09.
| |
Jan Toorop Larensche kunsthandel
De grootste Toorop-tentoonstelling, die ooit bijeen is geweest. En waar we nu een volledig idée krijgen van wat Toorop tot nu is, daar zijn we tot een eenigszins zuivere ontleding in staat. De geheele tentoonstelling beziend frappeert ons vooreerst de geheel uiteen gaande werk wijzen, onderwerpen, idéën, opvattingen. En niet zoozeer een geleidelijke ontwikkeling maar een met sprongen. Wanneer weer een nieuwe overtuiging hem beheerschte - hij een nieuwe overtuiging beheerschte - kwamen weer gansch andere kunstsoorten te voren. Dit is alleen mogelijk bij iemand, die niet één vaste levens-kunst-overtuiging heeft, die niet anders kàn werken dan zóó als hij doet, omdat zijn werkopvatting innig samen gaat met eigen aard, uit die aard zelf voortkomt - maar die eens intellectuëel is eerstens, en daarna pas zijn gevoel laat werken, die steeds zoekende is, en steeds strevende en steeds willende, zonder dat hij, willoos tegen eigen - nu zeer sterken - aard, eenzijdig en zich zelf is. Daardoor krijgt de figuur van Toorop iels aangewends. iels opgelegds, iels beredeneerds, litérairs, is zij, zeer intellectueel, zeer bijzonder en theatraal.
Een groot acteur, deze fijne artiest, in het theaterspel van het Leven, een, die een prachtige rol speelt, niet één die, zonder speelkunst, slechts zich zelf kan zijn.
Het staat ieder volmaakt vrij zich zelf te zijn, of allerlei beginselen (paletmeswerk, mysticisme, symbolisme, pointillé, catholicisme te volgen, het blijft, in den grond volmaakt vrij te zijn een groot comediant of een groot mensch, mits men maar groot werk maakt. Men moet ook eigenlijk niet het werk oordeelen wanneer het, ouderling verschillend, bijeen hangt: men heeft maar stuk voor stuk te bezien, al komt de geheel figuur niet uit de enkele deelen alleen.
Welnu, de figuur van Toorop is daarom een belangrijke, omdat wat hij ook maakte, hij het meestal goed deed. Toen hij in zijn eerste tijd met 't paletmes werkte, maakte hij de mooie dingen als De Theems bij de London Bridge 1885, dat van compositie aan Jacob Maris doet denken, Le Respeet à la Mort uit Brussel, dat sterk aan Belgen denken laat, waar de hoofdfiguren echter niet geheel in 't ensemble staan, dat echter prachtige qualiteiten van kundige schildering heeft, (een kruiwagen tegen zandkleur een meisjcsprofiellje, een landschap en waar de devotienitingen van Toorop al beginnen... ‘Trio Fleuri’ waar, evenals overal en altijd zijn figuren zonder beweging zijn, de Smidsjongen, met zijn bleeke doodskop tegen warmkleurige fond en het magnifieke portret van wit-lichte, goud-blonde dame in kamer.
Toen hij naar symbolisme zocht maakte hij: O grave, Where is thy Victory (1892) de Rodeurs (1891) met het stil prachtige groen. De Tuin der Weeën, met zijn zachte grijskracht. De drie Bruiden, de schoone uitingen van zijn bedenkend verstand, de intellectuëele uitingen van zijn rythmisch gevoel.
Maar hier komt ook al een hoofdgebrek van hem uit, in ‘De Jonge Generatie’ (1891) - een schilderij -: zijn ontbreken van kleurgevoel. Inderdaad heeft Toorop niet wat Hollanders verwachten aan kleurgevoel. In geen zijner manieren, paletmes of pointillé, heeft hij ooit het onbeweetbaar, onzegbaar fijnste van kleur-heerlijkheden doorproeven kunnen. Wat daarentegen zijn teekenkunde betreft, al zijn zijn vele uiteenloopende meesters altijd zijn meerderen, toch is zij, meer dan zijn schildersgaven, zijn ware aanleg. En meer dan zijn heel gevoelige gelaatsprofieltjes, is hij zichzelf in de hoekige, kantige, stramme, stugge teekeningen met zwart krijt, of in zijn litho's uit een kaarsenfabriek. Zijn doorwerkte portretteekeningen, hoewel moeilijk geleekend en hoewel Jan Veth dat nog veel doordringen- | |
| |
der, knapper, snerpender doet, zijn de zeer goede uitbeeldingen van karakters. Zóó het portret van Dr. Ariens, van andere geestelijken, van Dr. Boutens, den heer Marcus. Willem Rooyaards.
Portret, dat is een belangrijk deel van zijn kunst: zijn aanpassingsvermogen en zijn intellectueel naderen helpen hier beide. Te noemen zijn: President Steyn, met zijn baard als een bergstroom, zijn zieke oogen, Pablo Casals, met het in zichzelf verloren spelen, architect H.P. Berlage, Piet Lukwel, (Elsje Lukwel) en Stefan George (ets), als een Italiaan zoo mooi!
Hij maakte van de fijnste profieltjes, die met potlood gemaakt werden, waar de haren een zwierige deining om zijn. Hij zocht de rythme en maakte De Kruispolka, met de gang van den dans gegeven, hij zocht een strijd, en de Katwijksche Bomschuiten ontstonden.
En, één der XX van Brussel zocht hij licht en werd de knapste luminist van Holland. Lichtfonkeling trilt in het gewijzigde Seuratprocédé, en een straling van lichttinteling schittert over zijn klare doeken, schettert soms, als in De Houthakker, waar we geen enkel rustig hoekje meer in hebben, daar alles brandt. Hier weer, in de markante toetsen, de vierkante, stugge, stramme klodders verf, die zich tot teekening zoo weinig leenen, komt zijn hoekig karakter te voren. Echter, waar hij pointilleert is hij, hoewel dikwijls heelemaal mis, een enkel maal verrassend frisch en heeft hij in Kanaal Middelburg-Vlissingen, De Visschersvloot van Veere. Zee en duin met kinderen, vooral in 't prachtkleurige Duinen bij Domburg, enfin in al de dingen uit de zomers van 1907 en 1908 de handigste, klaarste, beste divisionist van ons land.
Prachtig zijn enkele zijner affiches. Zoo de ruw krachtige, vierkant getoetste Pantser-annonce, te roemen zijn z'n boekbanden, zijn bijtend, kras ceramiek, zijn koperdrijfwerk, al zijn uitingen van de uiteenloopendste veelzijdigheid.
Nu, weer zwenkend, werkend voor de Katholieke Kerk is zijn werk overtogen van devotie en maakt hij zijn symboliseerende aard volgend, zijn beredeneerde kleur gebruikend, monumenten van godsvrucht in afwisseling van zonlichtbuitensfeer.
Conrad Kikkert.
| |
Uit Brussel
In den kunstkring
De tentoonstellingen in den kring volgen elkaar met geregelde tusschenpoozen op en zijn meestal Interessant, zonder ons daarom veelal iels nieuws te openbaren. Een der meest oorspronkelijke kunstenaars, van Wien het ons gegeven was een serie werken te zien, is W. Degouve de Nuncques, een zachte droomer, meer dichter nog dan schilder, een soort van argeloos en van 't aardsche ontheven primitief, die bij ongeluk in dezen onzen tijd van electriciteit, automobielen en cinematografisch impressionisme verdwaald is. Waar de anderen elkaâr voorbij draven en zich druk maken om niets, blijft hij wat hij is, contemplatief en sereen, als verteederd in zachte extase. Zijn visie van Brabant heeft iets legendarisch en mystieks. Het zouden illustraties kunnen zijn voor Ruysbroeck. Wat ademt dat alles een zachtheid, een goedheid, een resignatie, een teedere melankolie! Die stil liggende bootjes, die bloemen plukkende kinderen, blijven ons bij om hun eenvoud en bescheidenheid. Zoo voelt men zich op een luidruchtige en joelende vergadering, aangetrokken tot éen enkel toeschouwer, die weggescholen in een hoekje fluistert. Onder de kattenmuziek, waarmee ze ons tegenwoordig de ooren doof trommelen, mengt Degouve de Nuncques zijn ontroerde en teedere noot. Hij is een eerlijk en gewetensvol kunstenaar, die zich ver boven de bende der marktschreeuwers verheft.
In den Kring hebben we ook werk van Frantz Melchers gehad, waarmee hij aan de binnenhuizen der Hollandsche genreschilders van het schoonste tijdvak, aan Pieter de Hooch en Gerard Dou is verwant. Verder van Florent Menet, heel knap, maar van een virtuositieit, die geen enkele trilling van
| |
| |
kunst hij ons vermag te wekken, gansch en al de tegenvoeter van de Gouves. Eindelijk de eenvoudige, stevig ineen gezette landschapjes van Karel Houben en van Niekerk eene heele verzameling straattooneeltjes vol gloed en een zeer scherpe en jeugdige opmerkingsgaaf.
| |
In de zaal Boute
Eenige stamhoofden van den Sillon, waren hier met enkele hunner doeken, die vooral de aandacht trokken door hun sappige, wel overlegde en wel geslaagde techniek, Smeers, Wagemans en Swyncop, zijn wellicht in dezen tijd van bluf en zelfverheerlijking onder onze tallooze doek- en verfbekladders het meest schilder gebleven. Men voelt zich inderdaad prettig gestemd bij 't zien van die heldere, zonnige stukjes van den een en van de ietwat stijver hoewel mooi genuanceerde vertolkingen van den ander. En van een zeker Portret, een zeker Pleintje in de voorstad van den derden, krijgt men 't zelfde gevoel als wanneer we op het concert een stem hooren opklinken, die altijd sonoor, altijd breed en nimmer valsch is. Bij deze drie lenders van den Sillon, voegen we dan nog den heer Simonin, met zijn lofwaardige, hoewel een beetje eentonige Stillevens en Jefferys, wiens sneeuw- en misteffekten zoowel als zijn allerliefste Japonaiseries we vooral bewonderd hebben. En eindelijk twee belangwekkende beeldhouwers: Puttemans en Wouters.
| |
Uit Den Haag
Pulchri Studio honderd portretten van Theo Molkenboer
Het klinkt lichtelijk pretentieuseene tentoonstelling van eigen werk zoo aan te kondigen, alsof de waarde van den arbeid geoordeeld wordt naar de quantiteit ‘Niet hoeveel maar hoe eel’ zei de Heem. De helft had genoegzaam afwezig kunnen blijven om nochthans een juist beeld te geven van den ontwikkelingsgang van dezen artist, welke deze door een toegevoegd woord in den catalogus nog duidelijker meende te moeten toelichten.
Dat ieder, die zich maar hardnekkig oefent en geduld bezit een goeden kop kan schilderen, zooals, meen ik Leonardo da Vinci beweerde, is niet zoo dadelijk aan te nemen, maar dat een man van talent het door ingespannen arbeid daarin ver kan brengen behoeft geen betoog. Merkwaardig is echter dat hier juist in de begin portretten van talent blijk gegeven wordt, welke gedurende een 15jarige werk-periode in plaats van in grooter en steeds mindere mate aanwezig blijft beslaan. In den beginne toch voelde de bedeesde aarzelende zoeker teere vormen en fijngrijze atmospheeren, welke hij in de portretten van Zijne Moeder en Pastoor ran Schijnstel, voelbaar kon maken. Ook zijn eigen portret en menig goed geteekend conterfeitsel psychiologisch scherp het signalement van den persoon weergevend, heeft die gevoelige met sterke kleurcombinatie. Later, waarschijnlijk door grootdoenerij willende imponeeren, sprong hij uit den band en verliet het kader der rustige rust om sensationeele belichting te verkiezen boven een meer eenvoudige primaire.
Te zwaar en te sterk aangezet modelé, te geforceerde plastiek, te bombastisch relief waren het resultaat; de kleur door een te ver willen opvoeren uit zijn complimentaire rol tot hoofdfactor verheven, werd verlig en onwaar, het geheel eene mislukking van burgerlijke banaalheid; waar alle toon, alle fijnheid verloren ging.
Dat dit een overgang zou zijn om de interieurschildering te eombineeren met de liniaire beeltenis van de begin periode, om meer eene schilderij met atmospheer en toon te maken is mogelijk, maar dan een proef, die totaal mislukte. Voor zulk een taak dient men schilder geboren te zijn, en niet iemand, wien het goeddunkt op een gegeven moment als zoodanig op te treden.
Zoo het een overgangsperiode is, moge zij dan spoedig voorbij zijn, opdat de kunstenaar tot zichzelf kome, en weer terug keere tot zijn uitgangspunt, waar hem door verdieping en kleurverfijning nog een heele
| |
| |
taak wacht. Dat hij in zijn geteekende portretten niet zulk een sprong maakte, geeft te gereede hoop dat deze waaghalzerij slechts van voorbijgaande aard zal wezen.
| |
Josef Israëls
Den 27sten Januari heeft de oudsten schilder van Nederland, de grootmeester harer school zijn 85sten verjaardag gevierd, in goede gezondheid en nog altijd onverwoestbare werkkracht. Weinigen ouder- de groote schilders is het gegeven zich evenals hij zoo in zijn werk uit te leven, zoo te kunnen arbeiden, zoo de vruchten te kunnen plukken van wat ze in een lang leven van studie werd vergaard. Hem ter eere gaf het huis Goupil eene expositie van werken uit den laatsten tijd, opgeluisterd door dat meesterwerk Als men oud wordt uit het bezit van wijlen den heer Hymans van Wodenooyen; deze incarnatie van meevoelen met den ouden van dagen, van meelijden en deernis met den ouderdom. Mocht hij aan realiteit inboeten, aan vergeestelijking aan rijkere phantastische verdrooming wint zijn latere werk het. De Baggerschuit, Vrouwen op het duin en Onder de boomen zij hebben alle dat visionaire in zich van tot essence geworden leven.
| |
Pulchri Studio kunstbeschouwing van webkende leden
Reeds jaren lang hoort men de wensch dat er toch eens een eind moge komen aan deze telkens wederkeerende onbeduidende exposities. Lang wordt er over gesproken maar opgeheven worden ze niet, het schijnt dat de gewoonte er zoo sterk ingeroest is, dat het niet mogelijk is ze uit te roeien. Smalend wordt er van vuile wasch gesproken, die aan den man gebracht moet worden. Daar de verkoopingskans uiterst gering wordt, geeft die toch geen reden van bestaan meer. De laatste kunstbeschouwing was er weer zoo'n doorsneedsch middelmatige. Alleen een vrouwenkop van Willem Maris Jbzn, zeer zuiver gewasschen, een vlotte Vreedenburgh, 2 aardige teekeningen van Antony de Jonge was alles wat deze expositie voor artistieken oogst opleverde, eene uitstalling die wel aanleiding geeft elkaar te zien en te spreken, maar niet om te genieten van datgene wat kunst vermag te geven.
G.D. Gratama.
| |
Varia
Een onbekend portret van Jobdaens
Scuola Fiamminga - voorwaar een voorzichtige toeschrijving voor een der schoonste werken van den grooten Vlaam! (Zie cat. Uffizi, Florence, No979a)
De bijgaande afbeelding maakt feitelijk elke bewijsvoering overbodig.
De grootsch decoratieve opvatting, het eigenaardige sterke koloriet met hier en daar groene en oranjeroode schaduwen, de Rubenshand in het ruwe; de krachtige modelleering van den kop, de vlot en breed gedane plooien van het geheel zwarte kosluum, doen het penseel van Jacob Jordaeus duidelijk herkennen.
Volgens den catalogus stelt de schilderij een aanzienlijke dame in weduwgewaad voor.
J.O. Kronig.
| |
[pagina t.o. 138]
[p. t.o. 138] | |
JACOB JORDAENS: VROUWENPORTRET. (Florence, Uffizi).
| |
| |
| |
Boeken & tijdschriften
Beschreibendes und kritisches verzeichnis der werke der hervorragendsten Holländischen maler des XVII jahrhunderts nach dem muster von John Smith's catalogue raisonné zusammengestellt von Dr C. Hofstede de Groot erster band, unter mitwirkung von Dr. W.R. Valentiner esslin gen A.N., Paul Neff verlag, 1907 Preis geheftet Mk. 25. - Liebhaberausg. Mk. 40. -
Es ist eine unter Fachmännern allgemein anerkannte Tatsache, dass man sich nicht über die Leistungen eines Künstlers ein Urteil bilden kann, wenn man seine Werke nicht kennt, und dass das Urteil umso zutreffender ausfallen wird, je umfangreicher die Kenntnisse sind’ zegt de schrijver in het Voorwoord van dit boek, en als nota voegt hij er aan toe: ‘Nur bildende Künstler glauben noch manchmal, nur aus dem Grund, dass Sie selbst Künstler sind, sich ein entscheidendes Urteil über Werke alter Kunst erlauben zu dürfen, ohne eine einigermassen in Betracht kommende Kenntnis vom OEuvre des betr. Künstlers zu besitzen’.
Helaas! niet enkel beeldende kunstenaars zijn zoo aanmatigend, maar ook al wie ooit in dagblad of tijdschrift de pen gevoerd heeft, en ‘du ciel l'influence secrète’ voelt of meent te voelen...
Een der eigenaardige resultaten, van de in onzen tijd meer en meer ontwakende belangstelling voor beeldende kunst is, dat een aantal literatoren, die er vroeger nooit zouden aan gedacht hebben, kunstkritiek zijn gaan beoefenen, meenende dat het voldoende is om een paar musea te bezoeken, en een paar handboeken te doorsnuffelen, om over oude meesters den staf te mogen breken; meestal zien ze dan ook met diepe verachting neer op hen, die naïevelijk meenen dat aangeboren gaven onvruchtbaar blijven, wanneer ze niet door geduldige studie en oefening tot rijpheid worden gebracht.
Zij zijn als bouwmeesters, die torens zouden bouwen zonder er de grondvesten voor te leggen, - en ze worden dan ook algauw onder 't puin van hun onbenulligheid bedolven. Ook dezulken heeft Hofstede de Groot ongetwijfeld op het oog al zegt hij het niet.
Ondertusschen maakt hij hen den weg glad - een ondankbaar werk, waarvan de groote beteekenis en het onschatbaar nut misschien niet eens ten volle zal beseft worden.
Hofstede de Groot treedt hier weer op als een pionier, als een baanbreker, die door het nog zeer duistere en verwarde woud der kunstgeschiedenis groote wegen trekt - waar anderen, ná hem. rustig zullen kunnen flaneeren, om de schoonheden van het door hem doorvorschte gebied rustig te aanschouwen en te prijzen.
Hij heeft het aangedurfd om het bekende werk van John Smith te hervatten en heruit te geven; dat er van den ouden tekst niet veel bewaard bleef, spreekt vanzelf, - doch de opzet van het werk bleef onveranderd: van elken meester een korte biografie geven, en een zoo volledig mogelijken, beredeneerden katalogus van zijn werken. Ziedaar dan, heeren critici, het skelet waar ge vrij om borduren moogt, zonder vrees om verloren te loopen, - tenzij ge u op eigen houtje buiten den beganen weg waagt. Dat het werk voor aanvulling en verbetering vatbaar blijft, weet de schrijver beter dan wie ook - maar op den huidigen stand der menschelijke wetenschap is zijn werk zonder eenige tegenspraak de verlrouwbaarste gids, die men tot nadere kennismaking met het oeuvre van een meester kan verlangen.
Want Hofstede de Groot is niet enkel de speurder, die met taal geduld verzamelt en compileert, die schilderijen en documenten te voorschijn haalt waar niemand hun beslaan vermoedde, die archieven doorworstelt en catalogi uitpluist, - en u, o esthetici, een zeer saai en omslachtig werk bespaart! maar ook den man met scherpen blik, met gevoelig oog, wiens oordeel omtrent een
| |
| |
attributie maar heel zelden faalt. De fyzionomie van een meester, die hij door de opsomming zijner werken geelt, is dus niet een schim, geboren uit het slof van paperassen, maar een levend beeld, geschapen door iemand die een kunstwerk in alle vezels weet te doorvoelen, en wiens oordeel, door uitgebreide kennis gesteund, dan ook des te grooter gezag heeft.
In dit eerste deel, van 650 blz. worden behandeld: Jan Steen, Gabriël Metsu, Gerard Don, Pieter de Hooch, Carel Fabritius, Johannes Vermeer. Lezen wij goed, dan hangt de voortzetting van dit zoo hoogst verdienstelijke werk gedeeltelijk af, van den bijval van dit eerste deel. Wie 't ernstig meent met den voortgang der kunstgeschiedenis, bevordere deze uitgave door een inteekening.
B.
| |
Gazette des beaux-arts
Het December-nummw bevat o.a. een studie van Prosper Dorbec over het Parijsche landschap- en stadsgezicht. Opmerkelijk is dat in de 17e eeuw eenige Hollandsche schilders zich tot het in beeld brengen van de schilderachtige schoonheden van Parijs en omgeving hebben aangetrokken gevoeld. De schrijver spreekt met name van drie Hollanders, van Abraham de Verwer, Reinier Zeeman en Pieter Wouwerman. Van de twee eerstgenoemden wordt werk gereproduceerd.
| |
Die graphischen künste (Heft IV. 1908)
Wilhelm Bode schrijft over de verschillende Suzanna-voorstellingen in Rembrandt's oeuvre. Punt van uitgang is Rembrandt's Suzanna in het Berlijnsch Museum, naar welk werk Unger een ets maakte, die door de Gesellschaft für Vervielfältigende Kunst, uitgeefster der Graphischen Künste, haren leden als jaarpremie werd aangeboden.
| |
The Burlington Magazine
De November-aflevering gaf o.a. een beschrijving en reproduktie van een werk van Adriaen van Ostade, dat in den Londenschen kunsthandel te zien was. Het is een herhaling van dat fraaie staal van Ostade kunst, dat de National Gallery bezit, van den alchimist. Dit laatste-werk is gedateerd 1661, de herhaling, die wel geteekend, echter niet gedateerd is, ontstond vermoedelijk enkele jaren later.
W.H. James Weale begint een opstel over Lancelot Blondeel, van wiens schoorsteenstuk in het Landhuis van den Vrijen te Brugge een uitvoerige beschrijving en een mooie afbeelding wordt gegeven.
In het December-nummer wordt laatstgenoemd artikel voortgezet.
| |
Kunstchronik (1 Januari)
Jan Veth geeft als zijn meening te kennen, dat de achtergrond op Vermeer's Dame met dienstmaagd, eigendom van James Simon te Berlijn, niet steeds die zwarte, ondoorzichtige kleur heeft gehad van thans, maar tevens dat de overschildering van dien achtergrond nog van jongen datum is.
Een andere meening dan de laatste werd door Dr Hofstede de Groot in den tekst van zijn prachtuitgave over Vermeer en Fabrilius uitgesproken, toen ook hij de mogelijkheid van een overschildering opperde. Hij achtte die overschildering in elk geval van vóór 1809, want op een omtrek-gravure uit dat jaar naar Vermeer's werk, is de achtergrond zonder details.
Jan Veth wijst nu op de zeer goede heliogravure van den besproken Vermeer in den katalogus der veiling-Secrétan te Parijs uit 1889. Op deze reproduktie is de achtergrond ver van zwart en onderscheidt men een schuins opgenomen gordijn. De overschildering is dus in elk geval nog geen twintig jaar oud. De verwijdering er van, die nu niet bezwaarlijk kan zijn, zou ongetwijfeld het werk buitengewoon ten goede komen.
C.G.
|
|