| |
| |
| |
| |
Iets over penningkunst
De penningkunst, lievelinge der Renaissance-Italianen, was na een viereeuwenlang steeds zwakker wordend voortbestaan zachtkens ontslapen, en herinnerden nog slechts penningachtige metalen plakjes aan de eens zoo grootsche kunstuiting. De herleving der beeldende kunst op 't einde der 19e eeuw, deed echter ook deze schoone kleinkunst uit 't diepdonker te voorschijn treden, en wat jaren verzuimd was, werd getracht door vlijtig werken in te halen, en, gebruik makende van de ontwikkeling der tendienste staande hulpmiddelen, zoo moog' lijk voorafgaande tijden te overtreffen, samenvattende de goede eigenschappen welke hen kenmerkten, aanvullende de leemten.
Aan te toonen in hoeverre 't onzen tijd gelukte vroeg're kunst te overtreffen of te evenaren is 't doel dezer mededeelingen en vergelijkende bespreking, terwijl ik tevens hoop ze moge leiden tot een juister bekijken en beoordeelen der penningkunst, dan de schrijvers van eenige, daarop betrekking hebbende, in den laats ten tijd verschenen opstellen, dit deden.
Ik zal daartoe in mijn opstel verschillende werkwijzen verduidelijken door aanhaling van afgebeelde stukken, om te besluiten met een beschouwing van den tot ‘'t heden ten dage te bereikene’ voerenden weg.
Een omlijnde beschrijving te geven van wat men onder een penning, in den hierbedoelden zin, verstaan moet, is, ofschoon zelfs penningkundigen of dagelijksch gebruik den naam penning gaven aan niet-penningen, bij 't beschouwen van een juiste keuze der voorkomende verschillende typen, niet zoo heel moeilijk.
De benaming ‘penning’ omvat alle ronde of meerzijdige, binnen een gedachte grootte blijvende metalenschijfachtige voortbrengselen der kleinrelief- of metaalsnijdkunst, welke niet gemaakt zijn om ze als sierend onderdeel te gebruiken, maar op zichzelf een af-voorwerp zijn, en de versiering van voor-en keerzijde als meest onderscheidende eigenschap bezitten; verder middelijk of onmiddelijk in betrekking staan tot een feit of toestand en door voorstelling of inschrift van die betrekking gewagen, of ontstaan zijn door
| |
| |
lust tot scheppen van den klein-relief-kunstenaar, niets gevende dan hun mooi.
Fig. 1. - Vierdrachmen van Macedonië, ± 330 j.v. Chr. 26 m/m.
Stukken van vierkanten of meerzijdigen vorm noemt men meest plaketten, terwijl men de penning met gladde, dus onversierde keerzijde, penningplaat heet.
Nog een voorwaarde zoude ik willen stellen, waarvan mij echter de groepen der gestoken of gegraveerde en gedreven penningen terughouden, en wel deze: de mogelijkheid langs werktuigkundigen weg (w.o. gieten) meerdere stuks van éénzelfde penning te vervaardigen.
Fig. 2. - Demareteion van Syracuse, ± 300. 41 m/m.
Alleen de ronde penning zal hier besproken worden daar het reeds-te-zéér beknopte geen plaats voor de plakelte overlaat.
Reeds op Romeinsche munten vinden we voorstellingen die de herinnering aan feiten zullen levendig houden, terwijl beeltenissen van personen op munten reeds vroeger in verschillende landen voorkomen.
Het denkbeeld echter door portretten en voorstellingen personen te huldigen of gebeurtenissen te herdenken, op niet-geldswaardige stukken, welker bestaan alleen gezien van geschiedkundig, of kunstbeoosend standpunt te waardeeren is, mag gedurende de Italiaansche vroeg-renaissance ontslaan te zijn gerekend worden.
Naar de toegepaste werkwijzen zijn te onderscheiden:
Fig. 3. - Antonio Pisano Kz. J, F. de Gonzaga. 91 m/m.
a) | de gestoken of gegraveerde penning, ook wel Niëllo-penning genoemd. |
b) | de gedreven penning. |
c) | de gegoten penning. |
d) | de, op gesloken stempels, geslagen niëllo penning. |
e) | de, op gesneden stempels, geslagen penning. |
| |
| |
f) | de penning, die geslagen wordt op slempels, welke langs werktuigkundigen weg vervaardigd worden naar geboetseerde of gesneden modellen. |
Fig. 4. - 't Steken of graveeren.
a) Gestoken of gegraveerde penning. - De bij de gestoken penning toegepaste werkwijze is een zeer eenvoudige.
Op een vlak metalen plaatje wordt de versiering en inschrift opgeteekend en daarna met een puntig werktuig, steker of burijn genaamd, ingestoken, waardoor alle lijntjes verdiept zichtbaar worden (fig. 30 en 31). Deze gravure of steek, oorspronkelijk slechts de voorbewerking voor de niëllo-plaat, wordt door scheikundige werking of inlating van zwarte kleurstof getint, waardoor als een teekening ze tegen het witte zilver afsteekt.
Opmerking verdient, dat deze werkwijze slechts één werkstuk voortbrengt, en dus van geen vermenigvuldigen sprake is, terwijl de daaraan besteedde tijd bijna gelijk staat aan het maken van het model voor een der vermenigvuldigende werkwijzen benoodigd.
b) Gedreven Penning. - Een tweede werkwijze is het drijven.
Voor- en keerzijde worden daarbij afzonderlijk uit een vlakke plaat gedreven, uitgezaagd en tegen elkaar gesoldeerd. De nu verkregen holle penning (fig. 32) is evenals de steekpenning een alleenstaand stuk, waarvan men zich echter zij 't voor- of na- 't soldeeren als model voor afgietsels bedienen kan; wanneer vóór 't soldeeren nagenoten wordt verkrijgt men holle afgietsels, die, na nagewerkt en op elkaar gesoldeerd te zijn, maar al te dikwijls als gedreven penningen in den handel gebracht worden, terwijl, wanneer men zich van 't gesoldeerde stuk als model bedient, de afgietsels volle, gewone gietpennineen worden.
Fig. 5. - 't Drijven.
c) Gegoten Penning. - 't Gieten naar een model, dat even groot en dik is als de penning zal worden, van was (geboetseerd), van gips, hout of steen gesneden, of gedreven in metaal (fig. 25, 24, 32), werd de ver- | |
| |
menigvuldigwijze in den tijd toen men voor den aanmaak van ‘grootere’ stukken (van 6-10 cm.) geen betere werkwijze kende. 't Model, dat in zand afgevormd wordt, is scherper gemaakt dan men de altijd iets stompere afgietsels wenscht, maar is een nawerken van 't afgietsel toch bijna altijd noodzakelijk. Deze werkwijze heeft echter schaduwzijden, waarop later teruggekomen wordt,
Fig. 6. - Een gietvorm.
d) Geslagen Niëllo-penning. - Een vierde werkwijze diende om de niëllo-penningen (fig. 33 en 34) op grooter schaal te vervaardigen. Op de wijze waarop de sier van den steekpenning ingestoken wordt, wordt in 2 vlakke stukken weekstaal, in het eene de voorzijde, in het andere de keerzijde, ingestoken en deze weekstalen stempels zgn. gehard. Op de nu hard stalen stempels worden zachte stukken staal zoolang geperst tot zij afdrukken vertoonen, opwaarts natuurlijk, van de ingestoken lijntjes. Deze beide stenipels worden op hunne beurt gehard, en vormen de stempels waartusschen penningen, met een zelfde lijnsteek als voorkomt op de eerste stempel, geslagen kunnen worden. Door de diepten te vullen met niëllo of wat makkelijker gaat, door scheikundige behandeling of inbrengen van kleurstof, verkrijgt men dezelfde zwartlijnige teekening als reeds bij den steekpenning werd besproken.
e) Penning Geslagen op Gesneden Stempels - Een vijfde, reeds bij de oudere volken voor muntslag toegepaste werkwijze is die van 't slaan op gesneden stempels. De gesneden stempels zijn te splitsen in: A (fig. 2) onmiddelijk in 't staal hol ingesneden stukken, en B (fig. 10) opwaarts gesnedene waarmede inwaartsche stempels kunnen ‘ingedrukt’ worden door middel van zware slagwerktuigen.
Een vluggere bewerking laat de eerste wijze toe, maar is de inwaarts gesneden stempel de oorspronkelijke vorm, die, mocht zij breken, ('t geen bij staal niet zelden voorkomt), dan ook een nieuwe bewerking van-voren-al-aan noodzakelijk maakt.
De tweede wijze stelt in slaat een met meer gemak bereikt relief te snijden, dat als indrukstempel of poinsoen bij 't indrukken van zooveel inwaartsche stempels als noodig mochten zijn, kan dienst doen.
Voor 't oogenblik goedkooper is de eerste wijze, op den duur is de tweede wijze als spaarzamer aan te bevelen, terwijl daarmede ook het schoon soms gediend kan zijn.
Het slaan der penningen gaat evenals bij de geperste niëllopenning.
| |
| |
Tusschen een inwaartsche stempel voor de voorzijde en een zelfde voor de keerzijde bevindt zich het gladde plaatje metaal dat door den druk der pers in de holten der stempels gedreven wordt, waardoor de aan beide zijden gewenschte reliefs ontslaan.
Fig. 7. - Wasmodel - bronzen model, machinaal verkleinde poinsoen, en gereede inwaartsche stempel der voorzijde van den Dr. Kuyperpenning, door J.J. van Goor. Tevens daarompassende ring, om verschuiven van penningmetaal en de stempel der keerzijde te voorkomen, en metalen reep met daaruit gestooten schijf.
f) Penning geslagen op stempels, welke langs werktuigkundigen weg vervaardigd worden naar geboetseerde of gesneden modellen. -
De zesde wijze onderscheidt zich van alle andere, hieraan voorafgaande! in hoofdzaak daardoor, dat daar waar tot nu toe steeds het model of de stempel op gelijke grootte als de te vervaardigen penning gemaakt werd, het nu meermalen grooler kan zijn, daar een vernuftig uitgedacht werktuig een verkleining bewerkstelligt. Het model dat op willekeurige wijze vervaardigd kan worden, zij 't in was, gips of metaal, wordt afgevormd in brons, of laat men er een galvano van groeien. Dit metalen model komt nu op een werktuig dat een, ook opwaartsch, relief in staal op iedere gewenschte grootte kan afleveren. Een opwaartsche stempel als die welke de stempelsnijder door veel en moeizaam werken verkreeg, (vgl. 5e werkwijze B), is dus gereed gekomen, en kan men evenals bij de 5e werkwijze B met harden en indrukken voortgaan, tot de voor 't slaan noodzakelijke inwaartsche stempel gereed is.
Deze wijze begunstigt natuurlijk een beter en gemakkelijker behandelen van 't model, terwijl het voor bijna alle portret-kunstenaars doodende werk van 't stempelsnijden, niet de frissche opvatting van een oogenblik voelen bederft. Aan de verleiding, slechts nog aan 't relief te werken zonder aan de bestemming, den penning te denken, bood menig kunstenaar geen weerstand, zoodat ook deze werkwijze schaduwzijden toonde, welke echter niet moeilijk in lichtzijden te veranderen zullen zijn. Hierover echter later.
Fig. 8. - J.J. van Goor, (1874). A. Kuyper, 1907. 55 m/m.
e) Penning geslagen op gesneden stempels. - De vroegst bekende penningen
| |
| |
werden op de wijze e vervaardigd; dus geslagen op stempels, welke 't zij dadelijk inwaarts, 't zij met behulp van opwaarts gesneden poinsoen, gesneden werden. Deze werkwijze volgde men reeds vanaf vroegste tijden voor den aanmaak van munten, terwijl gieten, alhoewel veel toegepast voor grootere stukken als beelden en versieringen voor de munt-vervaardiging geen gezochte werkwijze was. Waar nu het snijden der stempels geen moeilijkheid bood, daar de daarvoor benoodigde gereedschappen, zoo goed als nu, bekend waren, was men nog slechts gehouden door de onvolmaaktheid der slagwerktuigen, welke 't maken van grootere stukken zoo goed als buiten sloot. In den beginne sloeg men de munt met den handhamer. Op de onderstempel werd een bijna ronde metaalknikker gelegd, de in een tang gevatte bovenstempel door een tweede persoon erop gehouden en door den hamerslag getracht het metaal zoo diep mogelijk in de stempelholten te drijven. De halletjes waren dan van een vasgesteld gewicht. De eigenaardige van den rand naar het midden loopende barsten, welke antieke munten dikwerf vertonnen, zijn een gevolg van 't door den hamerslag te-ineens verdrukken der metaalmassa.
De reeds gedurende de vroege Middeleeuwen bestaande werktuigen welke den hamer konden vervangen, bleven ontoereikend voor de vervaardiging van een groot stuk.
Voor den grooleren penning zoude dus de gesneden stempel pas dan dienst kunnen doen, wanneer het slagwerkluig een genoegzame kracht zoude kunnen ontwikkelen.
De 15e eeuw, waarin de penningkunst zich plots tot een groote hoogte ontwikkelde, maakte daarom gebruik van de gietwerkwijze c, zij wenschte grootere penningen dan geslagen konden worden, en bleef verstoken van de perswerktuigen welke pas in 't begin der 16e eeuw te Augsburg uitgevonden en later door de Franschen verbeterd werden. Dit tijdperk dus overslaande, vinden we de op gesneden stempels geslagen penning tot ver in de 2e helft der 19e eeuw, toen ze plaats moet maken voor die, welke geslagen wordt op stempels naar geboetseerd model ‘langs werktuigkundigen weg’ gemaakte stempels.
Een der eerste tot deze groep behoorende stukken is een penning op Frans II van Carrara, 1390, die de Romeinsche munt voor de voorzijde als voorbeeld had, terwijl de keerzijde aan munten uit den tijd doet denken.
Fig. 9. Frans II van Carrara, 1390. 32 m/m).
In Frankrijk neemt de op deze wijze gemaakte penning 't eerst een typeerende vorm aan, welke door de andere landen dan overge- | |
| |
nomen wordt en waarvan Jean Warin's (fig. 10) werk 't beste een beeld geelt.
Fig. 10. - Jean Warin, 1604-1672.
Lodewijk XIV als kind. 1643. 55 m/m.
Fig. 11. - Jos. Roettiers, 1635-1703.
Lodewijk XIV, 1661. 60 m/m.
Natuurlijk wordt in den vreemde niet nauwkeurig 't Fransche voorbeeld gevolgd, doch mengt zich de persoonlijkheid van den kunstenaar meer of minder met het voorbeeld, en ontstaan de Oostenrijksche en Hollandsche typen als op zichzelf beteekenende takken.
Fig. 12-12a. - B. Richter 1670-1737 en H. Fuchs 1716-20 in Weenen Prins Eugenius van Savoyen. 1718. 58 m/m.
Fig. 13. - Joh. G. Holtzhey, 1729-1808.
Prinses Carolina van Oranje-Nassau, 1760. 41 m/m.
Om zijn eigenaardigheid noemen we nog de midden 17e eeuwsche Duitsche penning, waarop meestal groote ruimten landkaartachtig afgebeeld zijn, waardoor 't relief zich beperkt tot de stippen welke hindernissen in 't veld of in vogelvlucht geziene vestingen beteekenen, en den in den voorgrond gebrachten persoon, tot wiens eere de penning geslagen werd.
Fig. 14. - Th. van Berekel, 1739-1808.
Karel van Lotharingen, 1778. 47 m/m.
Het antieke-motieven verwerkende begin der 19e eeuw drukt zijn stempel op de reeks der Napoleon-penningen, maar kan slechts van een verval gesproken worden, niet van nieuw-frisch of eigen karakter.
Een buitengewoon knap Belgisch stem- | |
| |
pelsnijder, Wiener, schillert nog eens door zijn kunnen wanneer hij zijn kathedralen reeks snijdt.
Fig. 15-15a. - S. Dadler, werkt van 1619-1654. Bernhard van Saksen Weimar, 1638. 58 m/m.
Aan deze werkwijze werd dus, hoven het gieten, de voorkeur gegeven, hetgeen in hoofdzaak toe te schrijven is aan de veel gemakkelijkere vermenigvuldigwijze, maar tevens ook aan 't buitengesloten zijn van alle willekeurigheden welke het gieten en een daarmee in verband staand noodig nawerken met zich brengt.
Fig. 16-16a. - B. Andrieu, 1761-1822. Verovering van Illyrié. 1809. 40 m/m.
Fig. 17. - J. Wiener, 1815-1899.
Kathedraal van Burgos, 1867. 60 m/m.
Nadeelig werkten echter, op een enkele uitzondering na, de eigenschappen welke het stempelsnijderswerk kenmerken, voorkomend uit den aard van 't werk en 't materiaal. Het moeizame van den arbeid, het langzame vooruitkomen in het harde staal, maken dat 't werk iets vermoeids, soms stars krijgt, dat meestal slechts opgeheven wordt door een nietlevendig styliseeren van gezichtsvorm of haar. De stempelsnijder, die te voren zijn schetsen naar 't leven gemaakt, de kop in was aangelegd heeft, zal in die voorarbeid oogenblikken van gevoeld leven hebben vastgelegd welke hem later weer gaan
| |
| |
ontglippen. Iets anders is het met ornament, b.v. schrift en wapensier, waaraan een aardig aangebrachte scherpte frischheid en karakter geeft.
c) De Gietpenning. - Het gieten c) was de werkwijze waarvan zich de Italianen der 15e eeuw en de Duitschers der 1e helft 16e eeuw bedienden. Zooals reeds werd gezegd had de giet-techniek een groote hoogte bereikt, maar werd niet voor penningkunst aangewend.
Fig. 18. - Atelier Begeer, 1856 600jarig bestaan van den Polder, v.d. Eygen, 1909. 50 m/m.
De wensch grootere stukken te maken, leidde er toe tot deze werkwijze over te gaan, waarschijnlijk de oorspronkelijke vinding van één man. Zeker is het dat de eerste gegoten penningen plots een af karakter dragen, dat weliswaar later nog verfijnd wordt, maar aan welks bijzondere eigenaardigheden niet toe of afgedaan wordt. De kunstenaar wiens werk deze geheel nieuwe uiting bracht, is de schilder Antonio Pisanello. (Vittore Pisano genoemd, tot Biadego zijn werkelijke naam uit dokumenten ontdekte). (Geb. Verona 1377, Gest. Rome 1455).
Fig. 19-19a - Antonio Pisanelio, 1377-1455, Sigismondo Malatesta. 1445. 106 m/m.
De reeks zijner werken zijn van zoodanige persoonlijkheid en kunstwaarde, dat we hem de plaats, welke Rembrandt onder de schilders inneemt, onder de penningkunstenaars zouden willen toekennen. Zijn portretten stralen van door en door gevoeld innerlijk leven, van een hoog ontwikkeld en beschaafd voelen, terwijl de keerzijden, zoowel wat zinnebeeld als opzet betreft, een geweldige mate van schoonheidszin te genieten geven. De smaak welke verhouding van relief en vulling der ronde ruimte regelt, waarmede naast of om den kop, borstbeeld of zinnebeeldige voorstelling een inschrift is geplaatst, vereenigende den willekeurigen vorm met den cirkelomtrek, is
| |
| |
buitengewoon en is 't geen wonder dat menig dichter-gemoed mooie woorden ter beschrijving vond.
Fig. 20. - Antonio Pisanello, 1377-1455, Novello Malatesta. 85 m/m.
Het karakter van Pisano's penning blijft bewaard, daarnaast duikt zoo nu en dan een op antieken teruggaande smaak op. Deze beweging bepaalt zich echter tot enkele kunstenaars en is van geen overwegend belang in den beginne - later vindt men haar sterker terug in de versiering der keerzijden - en werd overgenomen door Duitschland en laterdoor Frankrijk (fig. 12a), waar we deze van ruimtevulling en reliefverhouding losse sierwijze kunnen nagaan tot aan het tijdvak van de moderne penning en eigenlijk zelfs dan nog niet losgelaten wordt. Hierover echter later.
Een hooge trap van verfijning bereikte de penningkunst te Florence, waar Nicolo Fiorentino zijn meesterwerken schiep.
Fig. 21. - Kz. Alphons I, van Napels, 1449. 110 m/m.
Op 't einde der 15e eeuw wordt de kunstwaardigheid der werken minder en is 't Duitschland dat, misschien onder leiding der meesters Vischer en Dürer, zijn werkzaamheid op dit gebied ontwikkelt. Waar de Italianen meest schilders of beeldhouwers van hun vak, 't model in was boetseerden en misschien in gips bijwerkten, sneden de Duitschers, meest goudsmeden en vormsnijders of houtbeeldhouwers, hun model in zachte steen of hout van fijne nerf.
Fig. 22. - Maître à l'Espérance, Nonina Strozzi, ± 1490 90 m/m.
Gewoon kleine zaken nauwkeurig uit te voeren, viel het hen niet moeilijk, het model te snijden. Dat de weerstand van het materiaal een nauwkeuriger doorwerken uitlokte, terwijl ook de Duitsche kunstenaar van dien tijd, juist de natuur gadeslaand, een uitstekend portrettist was, viel gelukkig samen, om voordeel trekkend van het meester zijn der gietkunst, een werk te scheppen dat méér af was, dan eenig daaraan voorafgaand penninggewrocht.
Fig. 23. - Nicolo Fiorentino, (†1514)
Kz Giovanna Albizzi, 1486. .54 m/m.
Ook in Frankrijk en Nederland werden penningen gegoten. De portretten
| |
| |
door Steven van Holland, die om 't midden der 16e eeuw werkte (1558 in Utrecht), welke tot de hoogststaande behooren, zijn mooie voorbeelden, om niet te spreken van de vele Vlaamsche kunstenaars in 't begin der eeuw werkende.
Fig. 24. -? H. Daucher, te Augsburg, 1500-1537. Pfalzgraaf Ludwig V, 1520. 47 m/m.
Fig. 25. -- Hans Schwartz, ±_ 1492-1526 Augsburg. Bisschop Christ, v. Brunswijk. 87 m/m.
Tegen 't einde der 16e eeuw heelt echter de gietwerkwijze over 't algemeen plaats gemaakt voor 't slaan op gesneden stempels. Guillaume Dupré grijpt nog eens terug naar de gietkast, maar zijn model draagt toch het type van den gesneden stempelpenning.
Fig. 26-26a. - Ludwig Krug, Neurnberg † 1532,
Lypold von Kliczinek, 1526. 41 m/m.
Fig. 27. - Probst Friedr. von Brandenburg. 1526. 69 m/m.
't Gieten dat aan den penning een fijne korrelige huid geeft welke op de hooge punten spoedig afslijt en daardoor bij oudere stukken een eigenaardige schilderachtige werking veroorzaakt, heeft schaduwzijden welke het kunstwerk, zooals het door den kunstenaar gewenscht werd, niet ten goede komen. Het is toch de wensch van den kunstenaar dat de penningen, naar zijn model gemaakt, dit zoo getrouw moog'lijk zullen weergeven, en brengt 't nawerken van het gietsel, dat bijna niet te ontkomen is, hier de bezwaren met zich. Aangenomen dat de nawerker de kunstenaar
| |
| |
zelf is, dan is bij de eerste stukken een juist naciseleeren niet uitgesloten; te begrijpen echter is 't dat lust en ijver aan de eerste afgietsels besteed, verflauwen bij 't zich steeds herhalen van 't zelfde werk. Een vergelijken van verschillende oude penningen, gegoten naar één model, zal dit dan ook steeds uitwijzen.
Fig. 28. - Steven van Holland. Corn, van Mierop, 1558. 77 m/m.
De gielwerkwijze kan dus slechts aanbevolen worden wanneer 't aantal afgietsels b.v. hoogstens 8 zal behoeven te bedragen, bij grootere hoeveelheden is de pers een meer en beter bereikend werktuig dan de gietkast, alléén moet de stempel even mooi den indruk van den kunstenaar kunnen weergeven, als het in was geboetseerde model.
Dus moet getracht worden de stempel het negatieve beeld te doen zijn van het frisch behandelde model, 't geen te bereiken zoude zijn met de in de zestiger jaren der 19e eeuw uitgevonden en later zéér verbeterde, boorbank of verkleinbank. Alvorens echter daartoe over te gaan zullen we de werkwijzen a, b en d nog even bespreken om hare plaats onder de penningtechnieken te bepalen.
Fig. 29. - Guillaume Dupré, Louis XIII, 1623. 60 m/m.
a) Gestoken penning. - Door 't met den burijn insteken van een fijne teekening in een plaatje metaal kan natuurlijk, wanneer gedaan door een bekwaam kunstenaar, een fijn kunstwerkje verkregen worden. De metaalsteek is dan een opzichzelf staand kunstwerk, en van vermenigvuldigen is geen sprake, aan het van den penning onafscheidelijke denkbeeld, dat meerdere stuks ter verspreiding kunnen verkregen worden, komt het dus niet tegemoet.
Fig. 30-30a. Gestoken huwelijkspenning, 1633, 55 m/m.
Fig.: 31-31a. - Hindr. Busch, de Zege van Coevorden en Groningen, 1698. 80 m/m
| |
| |
Fig. 32. - Pieter van den Abeele, Belegering van Amsterdam, 1650.65 m/m. (werkt vanaf 1620 - gest ± 1677).
b) Gedreven penning. - Van de gedreven penning is hetzelfde te zeggen wanneer men naar een stuk ‘drijfwerk’ vraagt. De gedreven penning is echter als gietmodel te bezigen, 't géén dan ook veelal gebeurde - en doen zich dezelfde bezwaren van 't nawerken voor als bij 't gieten naar een was model. - Het drijfwerk kan dus slechts evenals de houten en steenen modelpenning der Duitschers de penningkunst dienen bij 't maken der gietmodellen of 't blijft slechts 't maken van één stuk dat slechts de waarde van 't enkele stuk werk heeft. Zoowel de gestoken als de gedreven penning behooren in Nederland thuis.
De gestoken penning werd door meerderen gemaakt, de gedreven penning in hoofdzaak slechts door Pieter v.d. Abeele en de al goedkooper werkende Wouter Muller, beide van Amsterdam.
d) Geperste Niëllo-penning. - Een geheel eigenaardige werkwijze was die van Simon van de Pas.
Fig.: 33. - Simon van de Passe, 1574-1644.
Prins Maurits. (61 ×51 m/m.
Fig. 34. - Carel en Maria van Engeland.
26 m/m.
In navolging van de niëllo-gravure maakte hij een penning welke de teekening in de gladde plaat te zien gaf, dus als bij de steekpenning, en vulde deze diepteekening met niëllo. Hij vervaardigde deze penningen (dikwerf als zgn. legpenningen) bij groote hoeveelheden. De wijze waarop dit geschiedde werd reeds vroeger besproken, Vermelding verdient het intusschen dat deze werkwijze niet door anderen overgenomen werd, maar het niet buitengesloten is, dat de Nederlandsche steekpenning een navolgen
| |
| |
van v.d. Pas' werk is'op primitievere schaal.
Fig. 35. - Hans Reinhart, (Leipzig ± 1539-1581).
Drievuldigheidspenning, 1544. 133 m/m.
Dat de niëllo niet meer in alle penningen aanwezig is, is niet alleen aan den tand des tijds te wijten, maar mag men gerust aannemen dat voor goedkooper werk de tijd, voor 't niëlleeren benoodigd, gespaard werd, en de diepten eenvoudig langs chemischen weg of door inzwarten met lak of drukinkt donker getint werden.
Ten slotte heeft men nog penningen wier maakwijze ze eer tot edelsmeedof emaillewerken stempelt. De Duitsche Renaissance toont ze ons, soms zelfs nog in rijke omraming. Het meest belangwekkende stuk in dezen geest is misschien wel de ‘Drievuldigheidspenning’ door Hans Reinhart. Het hoofddeel, dat gegoten is, is versierd met los opgesoldeerde onderdeelen en deeltjes tot één rijk geheel van edelen pracht, maar in de wijze van bewerken valt toch een onpenningachtig te-veel niet te ontkennen.
(Wordt vervolgd).
Carel J.A. Begeer.
|
|