Onze Kunst. Jaargang 8
(1909)– [tijdschrift] Onze Kunst. Geïllustreerd maandschrift voor beeldende en decoratieve kunsten– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 105]
| |
Frans Jozef LonsingIn het laatste jaar der xviiie eeuw, stierf te Léognan in Guyenne, op enkele mijlen afstands van Bordeaux, een Vlaamsch kunstenaar, Frans Jozef Lousing, die tegenwoordig bijna geheel vergelen is. Het schijnt ons niet overbodig om de aandacht terug te voeren naar deze eigenaardige verschijning, die een zekere karakteristieke bekoring bezit en in de verte niet gelijkt op het meerendeel der schilders van zijn tijd, die alle min of meer in het harnas der mythologische allegoriën gekneld zaten. Lousing mag misschien beschouwd worden als den laatsten vertegenwoordiger der groote Antwerpsche school. Zijn vrijmoedige, heldere, lichtende en levende schilderering, heeft al de tradities zijner edele en glorieuse meesters bewaard en is ontegenzeggelijk aan die van Rubens, van Dyck en Jordaens verwant. De kunst der Nederlanden in de xviiie eeuw, deed niet anders dan herhalen, in dezelfde termen en met dezelfde procédés, wat in de voorgaande eeuw reeds alles gezegd was. Ook moet men zich niet verwonderen indien de techniek van Lousing bijna dezelfde gebleven is, als die van het hoofd der Antwerpsche schilderschool en van zijn leerlingen. Zijn factuur, waar het te pas komt, is eenvoudig, licht en vloeiend; stevig echter en vast, en waar het noodig is, stevig genoeg, zonder echter ooit tot het opgewerkte te geraken. De schilder kent de waarde van een op de juiste plaats aangebrachte lichtplek, het belangrijke van een mooien toon, de bekoring van een knap geschilderd glacis. Het individueele karakter van Lonsing's portretten, - want hij was vóor alles en bijna uitsluitend portrettist, - zijn even zoo vele bewijzen voor de getrouwheid der gelijkenis. Zij leven; - elk hunner draagt het uiterlijk en de houding die het best past bij zijn maatschappelijke positie en zijn rang. Zijn groote meneeren zijn groote heeren, zijn magistraten zijn overheidspersonen, zijn burgers, burgers. Zóo treden ze ons voor 't oog, met al 't eigenaardige van hun karakter en het midden, waartoe ze hebben behoord. In elk zijner beeldtenissen is de individualiteit van den schilder uitgewischt voor de persoonlijkheid van het model. | |
[pagina 106]
| |
Overigens werd hij in zijn Girondijnsche omgeving, waar hij het laatste deel van zijn leven sleet, op de verdiende waarde geschat, niet enkel door de kunstliefhebbers, ‘dont il visitait avec plaisirs les cabinets,... qu'il encourageait et dédommageait des sacrifices qu'ils avaient faits, en appréciant les choses qui avaient quelque mérite’, maar ook, wat zeker nog veel moeilijker en veel zeldzamer is, door zijne kunstbroeders. Zeker was hij ‘d'un caractère doux et agréable, il avait une conversation gaie et spirituelle,... qu'il ne fut jamais jaloux du talent des autres peintres... en disant toujours du bien, même de ceux qui critiquaient injustement ses ouvrages. Ces qualités rares chez les artistes lui attirèrent l'estime de tous ceux qui eurent l'occasion de te connaître’Ga naar voetnoot(1). Goethals, die hem heel goed heeft gekend en aan wien we bovenstaande aanhalingen ontleend hebben, heeft verder nog, maar ditmaal ten opzichte van zijn kunst, van hem gezegd: ‘Dessinant avec facilité et composant ses groupes avec intelligence, il savait y répandre et soutenir les grandes masses de lumière par celle des ombres. Sa manière est à lui; elle ne tient à celle d'aucun maître; on trouve dans ses ouvrages les principes de l'art flamand et ceux de l'école d'Italie. Il était coloriste et composait avec fidélilé. Il sut rendre avec vérité les expressions qui convenaient à ses figues’. Frans Jozef Lousing werd in 1743Ga naar voetnoot(2) te Brussel geboren; zijn vader, die luitenant was bij de keizerlijke troepen, wilde hem zijn eigen loopbaan doen volgen en in de kwaliteit van cadet werd hij bij een regiment gevoegd, dat in de Antwerpsche citadel in garnizoen lag. Bij 't ontwaren echter van den grooten en verrassenden aanleg voor de teekenkunst, waarvan de jonge onderofficier, die al zijn vrije lijd aan potloodschetsen besteedde, blijk had gegeven, gaf zijn commandant hem verlof om den leergang aan de Antwerpsche schilders-academie te volgen, die kort te voren door prins Karel van Lorreinen, Landvoogd der Nederlanden, weer in eer was hersteld. Lonsing maakte daar zulke snelle vorderingen, dat hij er den 14den Maart 1759, op nauwlijks zestien jarigen leeftijd, den eersten prijs behaalde: ‘Couronné au son des trompettes et des tymbales, en présence des magistrats et d'une grande affluence de curieux, il reçut une chaine d'or avec une médaille, portant te portrait du prince, ayant pour revers une allégorie avec cette | |
[pagina 107]
| |
légende: artis delineatoriae praemium’Ga naar voetnoot(1). De schitterende laureaat was vervolgens werkzaam in het atelier van GeeraertsGa naar voetnoot(2), een leerling van den ouden Theobald MichauGa naar voetnoot(3), een tamelijk verbleekte en heel minnetjes in de verte, navolger van Teniers, die, eerst in 1769 op meer dan negentigjarigen leeftijd gestorven, hoewel voor drie kwaart blind, er rot in de laatste jaren van zijn buitengewoon lang bestaan er behagen in schiep om zich bezig te houden met de leerlingen van Geeraerts, door hun overlevering en mededeeling te doen van de tradities der Vlaamsche School uit het heldentijdvak en hun te herinneren aan haar roem. In geestdrift geraakt door de verluden van Michau, wachtte Lousing er zich wél voor om Geeraerts te volgen naar den weg, dien hij gekozen had: het nabootsen in schildering van half verheven werk in marmer. Integendeel hij bestudeerde heel in 't bizonder Rubens' doeken, die te Antwerpen zoo talrijk te vinden zijn. Zelfs copieerde hij, - hij was toen zeventien jaar, - het stuk van den meester, dat boven diens graf geplaatst is, en bewaarde zulk een herinnering aan dit werk, dat hij meer dan veertig jaren later, gedurende zijn laatsten levenstijd, er te Rordeaux. geheel uit zijn geheugen, een variante van maakte. Wellicht dat Lousing aan de Antwerpsche Academie, ook nog heeft kunnen profiteeren van de lessen van de beide Horemans, schilders van kermissen en landschappen, de vader geboren in 1682, de zoon in 1714, de laatste de vervaardiger van de Blyde Incomste van Karel van Lorreyne binnen Antwerpen in 1749Ga naar voetnoot(4). En mede van de lessen van Balthasar Beschey, die in 1708 geboren was en vanaf 1755 directeur der Antwerpsche Academie; verder van Frans Verbeeck, de laatst overgebleven vertolker van de plechtigheden der Gilde-broederschappen en die nog in 1746 Deken van St-Lucas was geweest. Gedurende zijn leertijd heeft hij ongetwijfeld als studiemakkers gehad: Peter Jozef Verhaghen en Andreas Cornelis Lens, de eerste geboortig van 1728, de tweede twee jaar na hemzelf in 1739, die beide later als portretschilders aan het hof van den landvoogd der Nederlanden verbonden zijn geweest. | |
[pagina 108]
| |
Lousing heeft zijn schitterend debuut niet gelogenstraft en ging voort met blijk te geven van zulk een vroegrijp talent, dat prins Karel hem noopte den dienst van het leger te verlaten en hem een jaargeld verleende van 400 gulden, 't welk hem in staat stelde om zijn studies in Italië te voltooien. Den 30sten Augustus 1760, begaf de jonge man, van de noodige paspoorten voorzienGa naar voetnoot(1) zich op weg. Nauwelijks te Rome aangekomen, haastte hij zich om aan te kloppen aan de deur van Raphael Mengs die algemeen als de nieuwlevengever aan de kunst erkend werd en die, nadat hij in Spanje alles weer op poten had gezet, naar Italië was vertrokken, om voor de kunst in de Eeuwige Stad het zelfde te doen. Gedurende zijn verblijf te Rome voerde Lonsing, onder andere werken, een zeker aantal teekeningen en plaatsneden uit voor de Antiquités étrusque, grecques et romaines, tirées du Cabinet de Mr. Hamilton, envoyé extraordinaire de S.M. Britannique à la Cour de Naples. Dit werk werd te Napels uitgegeven in 1766Ga naar voetnoot(2); o.a. stak hij de platen voor de Jacht van Meleager en den St-Hieronymus van Guido Reni. Het is echter moeilijk uit te maken hoe lang hij in Italië gebleven is; | |
[pagina t.o. 108]
| |
Naar de gravure van J.F. Beauvarlet.
FRANS JOZEF LONSING: PORTRET VAN DEN PRESIDENT LEBERTHON. (Verzameling van Mevr de Savignae). | |
[pagina 109]
| |
op zijn kortst 12 jaar, aangezien de plaat van Meleager van 1772 dateert, en op zijn langst 17, want in 1778 vinden we hem te Lyon, waar hij tot 1783 is gebleven en waarna hij naar Bordeaux vertrokken is. Welke redenen den kunstenaar deden besluiten om zich te Lyon te vestigen, liever dan terug te keeren naar zijn vaderland, en welke andere gronden hem bewogen om die stad weer te verlaten, weten we niet. Lonsing scheen de zwerflust geërfd te hebben der Nederlandsche kunstenaars uit de xvie en xviie eeuw en toch had hij evenals zij, niettegenstaande hun wereldburgerneigingen, ten minste van de besten hunner, niets van den eigenaardigen stempel van zijn landstreek verloren. Van de werken die Lonsing te Lyon heeft gemaakt, is het eenige ons bekende, zijn Eigen Portret, dat in 1848 door het Museum te Bordeaux is aangekocht, waar het zich nog bevindt. Volgens de uitgave van 1855 van den Museum-Kataloog, zou dit stuk echter slechts een dubbel zijn van het oorspronkelijke werk. Volgens dit boekje ‘existe-t-il à Paris, chez Mme la baronne de Bouglon, une autre copie ou plutôt original de ce portrait, qui mit le comble à la réputation de Lonsing. Une tradition veut que M. le baron de Bouglon, grand amateur et artiste lui-même, ait payé la possession de ce portrait d'une renie viagère de 800 francs.’ Ik voor mij acht dit echter een praatje, zonder eenigen grond van waarschijnlijkheid.Ga naar voetnoot(1). De kunstenaar heeft zichzelf hier afgebeeld in zijn schilderspak, vóor zijn ezel, waar hij een schets naar een vrouwenfiguur op heeft staan, palet en penseelen houdt hij in de linkerhand, zijn tempermes in de rechter. Het portret is zeker gelijkend aan 't model, zij 't slechts met een soort van opperhuidsche gelijkenis. De schildering is echter vol uitdrukkingen heel individueel, in een akkoord van breede machtige tonen, nergens peuterig of oververfijnd en bovendien zuiver Vlaamsch. De techniek, geheel die van een achterneef van Rubens, is nog duidelijk te herkennen. Nergens, noch uit dit doek, noch uit zijn later werk, blijkt wat de kunstenaar in Italië heeft geleerd, wat hij aan de boorden van den Tiber is gaan doen; zeker heeft het land van Raphael hem klaarblijkelijk niets geleerd, wat ook niet zoozeer noodig was. Het is ongetwijfeld gedurende zijn verblijf te Lyon geweest, dat Lonsing het portret van Raynal, die op zijn reizen tusschen Parijs en Genève, dikwijls in die stad heeft moeien vertoeven, gemaakt heeft. Naar aanleiding van dit stuk, dat ons niet is bekend, en van een ander, dat de schilder sedert had ontworpen, schreef hem de auteur van l'Histoire philosophiques des Indes: ‘Je n'oublirai jamais, monsieur, l'honneur que vous m'avez fait; mais, j'ai un grand regret que votre sage et brillant pinceau n'ait pas été plus dignement | |
[pagina 110]
| |
occupé. Vous m'offrez de nouveaux sacrifices, je vous en remercie, ils vous seraient inutiles et vous pouvez faire un usage plus convenable de voire temps. Continuez à enrichir les arts par vos travaux. Personne n'applaudira à vos succès avec plus de zèle et de joie que moi...’ Raynal is niet de eenige filozoof, met wien Lonsing in betrekking geweest is; hij was ook bekend met Necker. Hij ware niet van zijn tijd geweest, zoo hij niet deelgenomen had, ten minste voor zoover zijn middelen reikten, aan de wijsgeerige en humanitaire beweging, die toen in de mode was. Ziehier het antwoord van Mevrouw Necker, naar aanleiding van een allegorische teekening, die hij in 1789 samen met BoilyGa naar voetnoot(1) had geëtst, en die hij aan de gemalin van den Geneefschen minister opgedragen had, vergezeld van een missive vol huldigende woorden. Waarom die hulde aan Mevrouw Necker gericht was, in plaats van aan haar man, is minder duidelijk, maar komt er ook eigenlijk weinig op aan: ‘J'ai lu, messieurs, avec attendrissement, la lettre touchante et spirituelle que vous m'avez fait l'honneur de m'écrire. Je me félicite d'avoir l'occasion de vous dire moi-même combien nous avons été charmés de vos talents et sensibles à l'usage que vous avez bien voulu en faire; ce sont ces talents qui arracheront aussi au temps et à la destruction le souvenir du bien que Mr Necker a pu faire, et la muse de la peinture, vaut au moins, celle de l'histoire. Pour moi qui n'ai pas prétendu, ni dû prétendre à aucun genre de gloire, je me sens cependant livrée à la satisfaction d'être associée à Mr Necker, car votre ouvrage est un emblême de mes sentiments, puisqu'il est impossible que Mr Necker reçoive aucune marque d'estime, sans que je la partage en effet, avec transport. Il m'a chargée, messieurs, d'être son interprête auprès de vous, le même penchant qui tournait ses pensées vers le bonheur de la France, le fait jouir, dans sa retraite, de l'affection qu'elle lui témoigne et c'est vous dire assez tout le plaisir que vous lui avez fait. J'ai l'honneur, d'être, messieurs, votre très humble et très obéissante servante. A St Ouan le 1er avril. C. de Necker.’
Maar keeren we naar het voorgaande terug. - Lonsing kwam, zooals we weten, in 1783 te Bordeaux, waar hij buitengewoon goed werd ontvangen en spoedig de lievelings-portrettist werd van de aristocratie, van de regeeringskringen en van de vermogende Girondijnsche burgerij. Alles stond hem om 't behagelijkste ten dienste in de rijke hoofdstad van Guyenne. De wind, | |
[pagina 111]
| |
die de golven der rivier bijna op 't peil bracht met de vlakke straten, de schepen zuchten deed op de ankers, waar ze opeengedrongen lagen voorde kaai, de wolken, die over elkaar heenschoven boven de Garonne, die dikwijls in grauwe mist verborgen lag, waarboven de grijze toren van St-Michiel uitstak, dit alles herinnerde hem aan Antwerpen met zijn haven, zijn mastenbosch en zijn cathedraal onder de immer bewegende en bewegelijke luchten. Phot. Artigue.
frans jozef lonsing: Portret van den Hertog van Duras. (Museum, Bordeaux). De Maarschalk de Mouchy, gouverneur van GuyenneGa naar voetnoot(1), die het portret | |
[pagina 112]
| |
gezien had van een zekeren Dossier, die met zijn huis in betrekking stond, een portret, dat door Lonsing geborsteld was, was dadelijk na zijn, des maarschalks, vestiging te Bordeaux, zoo bizonder met het werk van den kunstenaar ingenomen, dat hij, na zijn aankomst in die stad, onmiddellijk voor hem wilde poseeren. Later, in 1785, nadat hij Guyenne verlaten had, trachtte hij zijn schilder over te Inden om in Parijs te gaan wonen, onder belofte van hem voort te zullen helpen aan het hol' en hem warm aan te bevelen bij den Markies van Angevilliers, die toen een ware Directeur der Schoone Kunsten van dien tijd was. Lonsing echter, aarzelde om den weg naar de hoofstad in te slaan en begon met er wat van zijn werk heen te zenden, dat op hoogen prijs werd geschat en buitengewoon goed ontvangen. En hij was op het punt om het na te reizen, toen hij ziek werd en eerst na lange maanden van veel lijden herstelde. Daarna veranderde hij van gedacht en zag er van af om Bordeaux te verlaten. Tusschen 1783 en 1790, maar dichter bij den eersten dier data dan bij den tweeden, poseerde voor Lonsing de Hertog van Duras, die destijds in Guyenne verbleef. Het portret van dit hoogadelijk personage, maakt, evenals 's kunstenaars Eigen Portret, deel uit van het Stedelijk Museum, dat het in 1843 heeft aangekocht. Emmanuel, Cékste, Augustin, Hertog van Durfort en DurasGa naar voetnoot(1), Veldmaarschalk is, in afwachting van zijn benoeming (bij 't aanbreken der omwenteling) tot Hoofd-eommandant der Nationale Garden van Guyenne, voorgesteld in slaande houding, halflijfs gezien en vlak en face, met ongedekten hoofde en gepoederde haren. Hij draagt een dof-blinkend kuras, dat gedeeltelijk door een geborduurde, blauwe tunica bedekt is. Hij houdt een rotting in de linkerhand, de rechter rust op de heup; achter hem houdt een negerjongen zijn paard vast, waarvan men enkel den kop en de schouders ziet. Dit is voorzeker het meesterwerk van den kunstenaarGa naar voetnoot(2). Zie eens naar dien lach op dat gezicht. Moge het al niet, niettegenstaande zijn uiterste verfijning en onmiskenbare allure, de teederheid en bevalligheid vertonen van een werk van van Dyck, dan bezit het toch iets van zijn doorzichtigheid en uiterst aantrekkelijke factuur. Welk een goede luim, welk een stoute toets in de kleur van dat gelaat, in de lichtende, goudglanzende doorschijnendheid dier schitterende huid, waaronder men het bloed ziet vloeien. Doet dit alles niet onwillekeurig denken aan Jordaens? Het is mogelijk dat het uiterlijk van het adelijk model, Lonsing meer heeft getroffen dan het ziele-innerlijk - dan het buitengemeen besliste der | |
[pagina t.o. 112]
| |
Phot. Artigue
FRANS JOZEF LONSING: PORTRET VAN DEN KUNSTENAAR. (Museum, Bordeaux). | |
[pagina 113]
| |
persoonlijkheid en het is evengoed mogelijk dat de analyse te kort school aan subtiliteit. Maar toch, hij staat daar als levend voor ons - hij staat op 't punt om te gaan spreken. - En is dat al niet heel veel? FRANS JOZEF LONSING: Vrouwenportret.
(Gewezen Verzameling Petit de Meurville). Omstreeks dienzelfden tijd conterfeytle onze kunstenaar de twee hoogst geplaatste personnages van het Guyensche parlement; den Eersten President LeberthonGa naar voetnoot(1) en den Procureur-generaal DudonGa naar voetnoot(2) zoover we weten, bleef | |
[pagina 114]
| |
een dezer portretten nog tot heden bewaard, nl. dat van den president Leberthon, dat allerhande zonderlinge avonturen doorgemaakt heeft. Het is thans in het bezit van de laatst overgeblevene eener oude Girondijnsche familie. Mme de Savignac, voor wie een bloedverwant het op een verkoop van de lommert gekocht heeft, en - wreede ironie van 't tot - die Berg van Barmhartigheid te Bordeaux, is gevestigd in hetzelfde Hôtel, waar de Oud-President gewoond heeft. De eerste magistraat der Gironde is voorgesteld op ongeveer vijftig-jarigen leeftijd, in borstbeeld genomen, het gezicht bijna vlak van voren gezien, het hoofd met de scherp geteekende trekken, door een grooten, gepoederden ‘paruik’ bedekt. Hij draagt een gestreepten mantel, met breeden, bonten kraag, met de rechter hand slaat hij een in-folio open, waarin hij met de linker een tekst aanwijst. Het schilderij werd prachtig weergegeven met de stift, door den uiterst bekwamen plaatsnijder J.F. BeauvarletGa naar voetnoot(1) in een van die afbeeldingen van een loos venster, zooals die zoo zeer in de mode waren in de xviiie eeuw. Op den sokkel, om het wapenschild van den edelman, het opschrift: And. J. Hiac. Le Berthon, premier Président du Parlement de Bordeaux, reçu en 1763. Bij den verkoop, in de eerste dagen van Mei 1904, in het Hôtel Drouot, op last van den heer Ch. Petit de Meurville, kwam een allerliefst portretje voor van een jonge vrouw, kniestukje, het kopje bijna vlak van voren genomen, met zwaar haar en een teer-fijn gezichtje, levendige oogen, een beetje een vinnig neusje, een mond die niet bepaald groot is, maar met een beetje breed opgetrokken mondhoeken, gekleed in een gestreept zijden japonnetje, met breed uitgeplooide guimpe om den hals, witte, bijna tot de ellebogen opgetrokken handschoenen en een half opengevouwen waaier in de linker hand. De schilder, die zich gewoonlijk weinig op het ultra-geraffineerde toelei, heeft hier, om dit mooie, frissche vrouwtje waardig weer te geven, zijn mooiste en teederste kleuren gezocht; zóo doorschijnend, zóo vloeiend, dat hij ons aan Gainsborough doet denken, aan Reynolds en Goya, hoewel hij van die allen toch zeker nooit iets had gezien. Een ander, niet minder bevallig, niet minder delikaat geschilderd vrouwenkopje, is tegenwoordig in het bezit van Mevrouw Faure Beaulieu. | |
[pagina 115]
| |
Noemen we dan verder nog onder de portretten, die Lonsing te Bordeaux geschilderd heeft, dat van den boekhandelaar Bergeret, den uitgever van de Fables de Lafontaine mises en vers gascons, van den luitenant-generaal van den sénéchal van Guyenne Larose; van den baron Germain du Perier de Larsan; van den vioolspeler Rode; van den orkestmeester Beck; van de familie Mareilhac. De heer Henry, advokaat te Bordeaux, is in 't bezit van een heel interessant en eigenaardig stukje, dat aan Lonsing toegeschreven wordt; het is een verkleining van het Portret van Mirabeau, dat door Boze levensgroot ten voeten uit was geschilderd. Lonsing's stukje is ongeveer 60 c.m. hoog en is zeker geschilderd naar de gravure van Beisson die toen door alle fransche steden verspreid was, in dien tijd van de grootste triomfen van den vurigen redenaar. De schilder heeft bij 't penseelen dezer copie zeker gedacht dat ze in deze troebele tijden hem als certifikaat van goed burgerschap dienst zou kunnen doen, tenzij hij ze uitvoerde om uiting aan zijn bewondering te geven voor den revolutionairen held. Hetgeen ons tot deze laatste veronderstelling neigen doet, is het feit dat men na Lonsing's dood een massa teekeningen en gravuren in zijn portefeuilles heeft gevonden, die betrekking hadden tot Mirabeau. Het mag onze bevreemding wekken dat Lonsing nooit deel heeft uitgemaakt, noch van de gewezen Académie de Bordeaux, die in 1690 door Antoine Leblond de Latour gesticht was, noch van de Civile Academie, der Schilder-Beeldhouw- en Bouwkunst, die in 1768 opnieuw was opgericht, hoewel van beide vreemdelingen lid mochten zijn. Buiten deze portretten, die het beste en bizonderste deel blijven vormen van zijn werk, heeft Lonsing enkele, overigens weinig talrijke genre-slukjes vervaardigd, o.a. den Piskijker, een onderwerp, dat door geen ander dan een kunstenaar der Scheldeboorden, zou zijn aangedurfd! Het heeft in 1797 in den Louvre gehangen, naast het Eigen Portret van den artist en is wellicht in het bezit geweest van dienzelfden Baron de Bouglon, van wien hierboven reeds sprake geweest is. De schilder had zelf zijn werk naar Parijs begeleid, doch zijn ouden beschermer den Hertog de Mouchy had hij er niet meer gevonden. Die was op het schavot gestorven! Maar wel enkele artisten, die hij in zijn jeugd in Rome gekend had. Eenige maanden later keerde hij dan ook naar Guyenne terug, dat hij als zijn tweede vaderland was gaan beschouwen. Lonsing heeft ook een weinig de sier-schilderkunst beoefend. Zijn belangrijkste werk in die richting bevindt of liever bevond zich nog onlangs in het kasteel de la Louvière te Léognan, in de nabijheid van GravesGa naar voetnoot(1). De | |
[pagina 116]
| |
décoratie bestond uit een salon-versiering, een voorstelling van de tabel van Psyche, een nabootsing van halfverheven werk in den vorm van medaljons; zeker een herinnering aan het werk van zijn leermeester Geeraerts. Lonsing stierf echter, eer hij zijn taak had voltooid en het werk werd door een anderen schilder van Bordeaux, LacourGa naar voetnoot(1) tot een goed einde gebracht. Het was aan Lonsing besteld door den heer Mareilhac, voor wien hij ook het reeds genoemde familie-portret had vervaardigd, den eigenaar van het kasteel de la Louvière. Goethals, aan wien we voor dit stuk veel ontleend hebben, verhaalt dat Lonsing eveneens vele allegorische teekeningen had vervaardigd, die door een van zijn intiemste vrienden en landgenoot Wozin, een Vlaming, die evenals hij te Bordeaux was gevestigd, in haarwerk werden gecopieerd. Het zou wel gewenscht zijn om enkele dier werken van Wozin terug te vinden, die ons naar ik vrees, wel tamelijk onverschillig zouden laten, maar die, aangezien Lonsing er zoo groot belang in heeft gesteld, toch niet zonder eenige verdienste kunnen geweest zijn. Lonsing heeft bovendien nooit de plaatsnede geheel opgegeven, die hij met zoo goed gevolg te Rome beoefend had; zooals we reeds gezien hebben, eiste hij in 1789, met medewerking van Boily, een allegorie welke hij aan Mevrouw Necker opdroeg, en onder 't volle woeden van de Terreur, reproduiscerde hij in koper het portret van den Voorzitter van het Revolutionaire Hof der Gironde, LacombeGa naar voetnoot(2). Frans Jozef Lonsing stierf den 14den April 1799 te Léognan, na enkele dagen van lijden aan een ziekte der verteeringsorganen, welke men in onze dagen ongetwijfeld een appendicitis zou hebben genoemd. Hij ligt op 't kerkhofje bij Léognan begraven. Tot aan zijn laatste oogenblikken dacht hij aan niets anders dan aan zijn kunsten zijn onvoltooide muurschilderingen in het kasteel La Louvière. Een paar oogenblikken vóor zijn dood, toen de heer de Mareilhac, die hem niet verliet, zich over zijn kussen boog en hem bezorgd de handen drukle, vroeg hij hem of hij was ingenomen met zijn plafond. Dat waren zijn laatste woorden, wél waardig in den mond van een stervenden kunstenaar.
(Pau, Busses-Pyrénées). Paul Lafond |
|