| |
| |
| |
| |
Kunstberichten (van onze eigen correspondenten)
Uit Amsterdam
Een Breitner bij F. Buffa
Een importante verschijning van een Dam-tableau, vorige maand op de markt. De monumentale grootheid van het stadsgezicht, de breedheid van zien, de alomvattendheid der opgave zijn zeer te eeren, Breitner nam de hoogbreede kerk als achtergrond; het paleis links, het monument rechts sluiten, hoog tegen den bovenrand aan, de compositie, die, in de dalende en stijgende lijnen, van paleisdak, kerkdak, kerkspits, huizen, en het opstekende monument een veel hoekige prachtlijn bouwt tegen de lucht. En nu neemt hij in die compositie al het leven van Amsterdam's centrum samen op den breeden voorgrond. Vóóraan, brutaal, drie lichtgrijze paardetram-daken naast elkaar, daar boven het ronde midden-trottoir, verder het gewemel van verkeer langs de overkanthuizen. Datalles gezien in Hollandsche dooisneeuwdag. De druilerige bruine grijsheid geeft hij hier niet teeder sfeervol, maar zwaartonig in overwogen tegenstellingen.
Als een Breughel vol, maar van compositie gemakkelijker, is zijn groot tableau te ontleden in kleine groepeeringen, afzonderlijke opgaven van kleurcombinaties, afzonderlijke compositietjes in het groote geheel. Een roode, bloedroode. vlammend roode kiosk, een lantaarn, een felgeloetste glans van glas op de lantaarn, twee lichlblauwe dienstmeisjes, koffiepiksters in witte blouses, een rijtuig, een heer onder parapluie, de trams, bruin en geel, de grijze paarden, (vooral het ééne, donker muisgrijze), en veel meer, veel meer! Al die détails zijn groot en breed en vlak van toets gehouden, allen sterk-kleurig, veelkleurig, tonig toch in de natte grijsheid van den dag.
Dat is het geniale in deze stukken van Breitner. De grootheid van aanzien en de rulle, stugge, bedwongen doorwerktheid der peinture.
Niet licht en handvaardig werken de groote schilders eener doorvoelde Gedachte! De diepten van gevoel worden niet in éénen gepeild.
Bij Breitner is, in zijn doorploeterde, rijpe meesterwerken een heel andere techniek te speuren dan in de prachtige kracht-schetsen zijner vlotte impressies. Wel is, als van een impressie de schijn behouden, wel is daardoor de grootheid gegeven, en het overbodige kleine verwaarloosd, maar aan de stugheid van de zware verf is de strijd om het verkrijgen na te gaan.
Het oneindig mogelijke in grijsvariaties is hier op te merken. De grijzen van het monument, die van het paleis tegen die van de kerk! Geen gemakkelijk middellje van aftonen is gebruikt om de kolos van een kerk ver te doen wijken. Rn toch is de ruimte gróót, en de bouw grootsch. Vooral het hooge Gothische raam van de kerk is een stille kleurenpracht terwijl de witjes van lichtkleurige figuurtjes links, rechts, in 't midden, sprankelen over het blauwbruine donker van het asphalt.
Dit brok historie van Amsterdam's hart is een gaaf meesterwerk van Amsterdam's grootsten verbeelder.
21 Dec. '08.
| |
| |
| |
Bloemen- en stilleven-tentoonstelling Larensche kunsthandel afd. Amsterdam
De dames, meer dan mannen, schijnen bloemen om te schilderen te kiezen. Maar als een man het doel, doel hij het beter, de queslic van de vele keukenmeiden en de fijne kok! En al houdt Mevrouw Hetby Rroedelet-Henkes het tegen Kamerlingh Onnes niet - wat wonder - en Mej. Marie Wandscheer niet tegen Van der Ven, toch is deze tentoonstelling daarom zoo verblijdend omdat Mevrouw Broedelet voor het eerst zelfstandig optreedt en wel met zóóveel fraais. En nu kan het eens gezegd worden wat mooie technische kwaliteiten de vrouw van Broedelel weel te ontwikkelen, waar dit lol nu slechts bleek in de door hem forsch gebouwde, ontworpen, aangezette, weloverwogen composities, die zij wist te retoucheeren, het geheel des te belangrijker makend. Nu blijkt, in haar eigen werk een groote verwantschap met dat van Broedelet, wiens kinderfiguren zich echter niet tot die grillige verdeelingen, vibrante teekening, leenen als haar bloemen.
Ik vermoed dat dit eerste vertoonen een succes zal zijn. Want zelden is zoo de weelderijke volheid van bloemkleuren gegeven, zelden zoo warm en broeiend, zoo heerlijk welbehaaglijk verf gezet tot bloemenbeeld. De kleur in alle heerlijkheid opgevoerd, een kleur zinnelijk, warm, verrukkelijk, niet een uitbundige bandeloosheid, niet een onafgemaakt dik-toetsen in verrukken, toets latend staan om de puurheid der notatie, niet een branding daardoor, maar meer een geacheveerd, geslepen, zwaar gedaan verfmaken, de pâte vet, vol weelde, warm, transparant een enkel maal van glacis, met iels broeiërigs in de, in volheid gesmoorde, vormverdoezeling, de vorm verwreven door grootheid van aanzien, met het in weelde weggedroomde van verwaasde diepe kleurtoon. De lichtende fonds zijn blank en bruin geel, grillig de verdeeling van licht en donker.
Van Fantin-Latour leerden we zien hoe nobel en statig hoe sereen-vol bloemen opbloeien kunnen uit fijn gehouden slillrillende fonds. En niet is dit werk met de vergeestelijkte ziening van de fijne Franschman, niet met de hautaine gebaren en de trolsche stand, maar wel vol is het van weelde, wel warm van temperament, wel van bekoorlijke behaaglijkheid: zooals het is niet met transparante fijnheid, wel met geëmpateerde pâte. Het is charmant!
Juist het tegendeel is van der Ven, Men zei mij vaak, hij is zeer temperamentvol, ik meende vroeger dit, bedwongen, in zijn werk te bespeuren. Ik zie het niet langer. Het is zeer, zeer koel. De houding, die een gemberpot met bloemen bij hém aanneemt is die van een niet voorname, en toch niet burgerlijke koelheid. De fond is kond-grijs, de voorgrond koel, de pot koud en de bloemen zijn, van kleur tot in de vermillioenen koel, van teekening tot in de boetseerende streek kil.
Het werk is, in dit geheel, toch schoon.
Het is niet een noodwendigheid tot schoonheid: warme diepe kleur.
Het is alleen wat moeilijker om van de teruggetrokken koelheid de charme te ondergaan.
Toch schoon, en van vooral geen mindere rang als warnieren: Want tal van goede eigenschappen worden in zijn werken vereenigd, waar de slechte ontbreken... hetgeen men een definitie voor ‘Schoon’ zou kunnen noemen!
De weloverwogenheid zijner kleurschikking trof mij in een gemberpot vol verschillende bloemen, waar het licht zacht streek over pot en lichtende blaadjes, waar de witten het hoogste licht waren, dat vergleed over de vermillioenen, lichte paarsen, geelen, blauwen en bruinen, om daar donker te verloopen in den koel-donkeren fond.
En wederom geheel anders dan Mevr, Broedelel en Van der Ven is Kamerlingh Onnes, hij wel een geraffineerd verfijnd artiest, hij wel een warme, maar een brandende, wel een koele, maar een charmeerende rijkkleurige tot in zijn grijs-variaties.
Hij, de kleur-wellusteling vooral.
't Grilligst allermeest in de opbouw zijner teekening, vormgeving niet meer betrachtend dan hoogstnoodig, soms ook dit niet, zich de opgave niet anders stellend dan kleurheerlijke, kleursubtiele samenstelling, tegenstelling, bruinen warm en blauwen
| |
| |
koel, rooden heet, en oranjen vlammend. Bloemen maakt hij maar méér naar aanleiding van (bij hem vage) bloemvormen maakt hij kleur, kleur onverzadigbaar. Eigenlijk een der modernste schilders van ons land, zóó, als hij bloemen, of potten en flesschen zet tegen een lichtend open raam, in variaties van blauwend grijs, modern vrij ook in zijn ongedwongen compositie, modern in zijn vorm verwaarloozend licht-sentimentgeven! Hij zet bloemen met bloeiende kleuren tegen puur-kleurigen fond, de glazen ronde vaas verzadigd van fonkelende geweldigheid, lichtschichtend de glans, donker omrondend de schaduwkant.
Na deze Marie Wandscheer bespreken, want die volgt nu eerst in waardeering, is, na vuurwerk een kerkkaars, ik wil niet zeggen een nachtkaars, beschrijven.
Het werk van deze bloemenschilderes verdraagt het bij elkander hangen niet. Op leden-tentoonstellingen mag zij een waardeerbare uitzondering zijn, er is een soort plechtstatige eenvoud, groote eerlijkheid, doch stijve en bekoringlooze onhandigheid in, om een gansche zaal met haar werkjes te vullen is zij niet belangrijk genoeg aan die prikkelende geestigheden, die in ieder werk wat anders, wat nog niet geziens, wat verschillends uit het rijke innerlijk geven dan in het er naast hangende is, terwijl de doodenne eenvormigheid, bij alle verscheidenheid... verveelt.
Ook de dames Alida van Houten en C.A. van der Willigen hadden groepen schilderijen naar bloemen en stillevens!
5 jan. '09.
| |
Piet Mondriaan, Jan Sluyters en C. Spoor Stedelijk Museum
Een gebeurtenis, deze demonstratie van heel jonge ultramodernen! Een manifestatie tegen de gewaardeerde soorten in. Een eerste trachten samen een divisionistische richting te stichten. Hetgeen voor ditmaal mislukte omdat Toorop zich terug trok, Hart Nib-brig en Wiggers ontbraken, Van Dongen er niet was en Van Gogh niet meer te vertegenwoordigen viel. Hadden echter deze drie, Spoor vooral, zich beperkt, hadden zij de vele zalen vol bestemd voor een ander doel dan zich zelf uit te pakken, er ware, wellicht, iels van een gedeeltelijke erkenning hunner richting mogelijk geweest. Daar het nu is gebleven een tentoonstelling van drie afzonderlijken lijdt de waardering voor hun richting door hetgeen zij ieder, persoonlijk, legen hebben. Spoor hoort er eigenlijk niet bij. Zijn aard is al te gewoon. Hij is een heel handig, heel knap technicus uit de oude school, maakte enkele uitstekende portretten en stillevens, teekende tallooze goede volstrekt niet belangrijke, portretjes naar kinderen, dames en heeren, dompelt zich nu plots in de zeer wilde golven van modernste opvatting, waar zijn technische kracht hem verlaat, waar slapte voor fijnheid komt (bouwterreinen) of bruutheid voor sterkte (bloemen). Waar evenwel in enkele bloemen in melkkannen iets waardeerbaars is van frischheid.
C. Spoor is een der verdienstelijkste jongere schilders der oude school, een die zich de knappe techniek van grijzen en bruinen uitstekend heeft eigen gemaakt en daarin heel handige dingen weet te maken, magnifiek geschilderd, maar die met zijn karakter heelemaal niet hoort in de richting van een Van Gogh, Toulouse Lautrec, Toorop, Sluyters, die eigenlijk het oude schilderij nog maar maakt, al doet hij nog zoo modern, maar gansch niet de uit heftige ontroering gegroeide artistieke impressie vermag te geven, als Mondriaan.
Laten we beginnen te constateeren dat, naar mijn gevoel, Mondriaan soms absoluut mis tast.
Kunst is grenzenloos en in dat oneindig rijk zijn geen wetten te stellen!
Maar in de heiligste bedoeling, het eerlijkste zoeken, het overtuigdste streven is mis te tasten. Men kan, bedenkend, zoekend naar nieuwe mogelijkheden, opvattingen, mis redeneeren. Men kan nu eenmaal zóó beslissen te werken dat later zelfinzicht, of latere geslachten het onhoudbare van de verzonnen opvatting begrijpen, zooals heele decennieën van schilderij productie veracht worden om hun mislukte principes.
En nu ben ik de eerste om alles te erkennen en de laatste om een rem te zijn, maar hier, bij deze principes, gaat het mij te ver. Ik zal nooit beweren dat het afgebeelde
| |
| |
moet gelijken op het natuur getrouwe, altijd is ieder bereid te erkennen dat de opvatting van het ding en niet de zuivere (?) weergave belangrijk zijn. Maar in zijn idéen omtrent opvatting kon men fout redeneeren, d, i. zóó dat geen blijvende schoonheid uit die opvatting ontstaat, en dat nu voel ik bij Mondriaan.
Ik geloof, dat deze volmaakt eerlijk is, dat hij overtuigd is het zóó en niet anders te moeten doen, maar ik geloof tevens dat het een waan is waarin hij werkt, niet zooals alle werk toch eigenlijk maar waan is, maar onevenwichtig en onnavoelbaar voor anderen. Ook geloof ik dat hij zich verbeeldt dit werk te moeten maken terwijl dit werk tegen zijn innigste - zachte - aard in is.
Hij geeft ook niet voldoende, al geeft hij veel.
Veel geeft hij, daar hij schenkt zijn gansche groote gevoel aan zijn werk weg, daar bij hem boomen meer lugubre zijn dan bij wie ook en de ruimte meer weidsch is gebouwd. Maar het is niet voldoende.
De grootste kunst is die welks maker de meeste eigenschappen van andere grooten in zich vereenigt. Het genie is, behalve veel, ook de combinatie der talenten.
Welnu, hoewel hij heeft van het genie het gevoel, het sentiment geweldig, de ontroering machtig, hoewel hij van het genie heeft het baanbrekende gaan en het menigte aanvoerende gebaren, en alles hem van de talentvolle volgers ontbreekt, geeft hij niet ‘voldoende’, daar hij zijn werken nog niet vóldoet met al het verkregene van vorige grooten. Daar zijn kleur niet is van heerlijkheid en zijn vorm niet is beheerscht.
Hij geeft één ding, en één machtig ding, het is te weinig één machtig ding te geven, men moet machtig alle dingen geven!
Zijn oude werken doen hem kennen als een teer, droomerig gevoelige, een water partij bij nacht, en een boomgroep in manemist doen hem dan waardeeren. Honderde studies geven bewijs van zijn fijngevoeligheid, zijn directheid, zijn weinig technisch kunnen, zijn onmacht om plots vast te houden wat hij voelt. Een reeks groote doeken geven hem in een tijd dat de grootheid van bouw zóó reusachtig is als de bezonkene innigheid, der stemming, dat de sterkte der niet vervloeide toets de versmoorde verf toch tot levende toon maakt en vooral een roodbruin hooischelven stuk is zoo machtig als van de grootsten. Tot in den laatsten tijd het evenwicht mij onzichtbaar wordt en, hoewel ik bewonder het demonische van verwrongen boomstronken, het hooge gewelf in een blauwe boschschets, de lugubere blauwte van een in graden van ultramarijn gesmeerd landschap, een felle grootheid van bloemvizies, kán ik niet meer nagevoelen een licht paars en het vermillioen getoetste molen tegen, in vakjes verdeelde geele cadmium lucht.
Jan Sluyters is een terugkomende uit onrijper tijd. Nogaltijd is het reuzendoek Fête de Nuit een enorme opgave, davert de vervaarlijke lichtschater uit de electrische kronen als een vuurhel boven de warrelende dansmassa, zijn de ruimte, de mouvementen, de karikaturen, de typeeringen van mondainiteit in dit felle doek te bewonderen. En wèl slaat ook hij over, als hij vrouwekoppen vergroot, maar in sommige zijner landschappen komt hij aan de uiterste mogelijkheden, zonder het onmogelijke te bereiken. Een doek als het avondgezicht, donker blauw en groen, over tuinen naar fabrieken is een zware melancholie van blauwpaars. En de zondaverende, lichttintelende, fel karakteristiek getoetste landschappen zijn de hevige uitingen van zijn jong willen. Iets van het ‘literaire’ schilderen, een ding niet om het picturale, maar om de stemmings opwekkingen alléén, het schilderen verwaarloozend, is wel in zijn werk, en iets van het vooropgezette, gewilde beredeneerde, principe komt er wel doorheen, hoewel de dingen direct zijn naar zijn eigen aard, maar, evenwel, hij is de belangrijke artiest van het duivelsche, het canailleuse, het demonische, de illustrator van het verteerende, bar onzedelijke fuifleven, zooals hij de felste landschapskleuren-ziener is onder alle jongeren. Al dat bruine, al dat oude, al dat knappe en gelukte, het wordt dood en dof tegen zijn sterkte, en al is de aard van het gemaakte niet wat de braven nobel noemen, hij is een verschijnsel, fel artistiek, bruut curieus, slerklévend in de immer verfatsoenlijke verzameling
| |
| |
onzer Hollandsche schilderende heeren en dames.
| |
EEn Israëls bij F. Buffa
Een zelfportret. Staande vóór zijn reuzendoek David en Saul heeft hij zich gedacht. De kop is allerteerst fijnst van veegjes aaneengesmeerd. Bleek geel de geheele gelaatskleur onder grijs vilten hoed, het donker fluweelen jasje tegen een deel van het groote stuk. De oogjes zijn haast met niets gedaan, één veegje, maar er is het stille in zich zelven kijken van lachende oogen. De scherpe kop zacht verfijnd in toetsjes, die aan modernste Franschen doen denken.
En achter het schier nietige figuurtje is een illuzie-aanduiding van zijn chef-d'oeuvre, de lucht is geveegd met warme geelen en blauwen, karmijnen en ultramarijnen, de tumultueuse avondhemel vlammend achter zijn kop, lichtpakkende schitterstreep van verhoogde verfstreek geeft glanzen aan de koele blauwen en warme cadmiums. De figuren zijn op, achter zijn schouders, boven hem geplaatst, de harpspelende David, de desolate Saul. Enkele lichtvegen geven de geele lijst glanzen.
Om hem is het heele doek in de wijkende sfeer. Vijf en tachtig was hij, toen hij dit meesterlijke zoó veegde!
Conrad Kikkert.
| |
Uit Brussel
Het ‘Salon des aquarellistes’
De 50ste tentoonstelling! Een kunstkring, die een halve eeuw bestaan heeft! Dat is wel een feit, waar rekening mee moet worden gehouden! Van de stichters van dit venerabel gezelschap, bleef er geen over dan de heer P. Stroobant, die verleden jaar in het vorig Salon nog heeft geexposeerd! Maar de aquarellisten werven tevens telkens nieuwe lichtingen aan en bijna ieder jaar laten ze zich versch bloed in de aderen tappen. Zelfs worden er waterverf-schilders uit den vreemde gerecruteerd. Er zijn van die vaste comparanten, bijv. de Engelschen Bartlett en East; Bartlett had ditmaal een prachtige Processie in Bretagne tentoon gesteld en niet minder mooie landschappen; vooral zijn Witte Molen was prachtig! Max Giese, van Munchen, zond ons poëtische impressies in van zijn Beyersche dorpjes, in winter en zomer, o.a. een hoekje van een ondergesneeuwden tuin, dat heel suggestief was. Mej. Montalba, die in Venetië werkt, was er met een Zonsondergang over de Lagune, de amerikaan Robinson, een andere habitué, met werk, dat aan 't neo-impressionisme der Franschen verwant is. Dan de Hollanders Breitner, van der Waay, Willy Sluiter, Willem Roelofs, die, zonder iets bepaald nieuws te brengen, hun verdienstelijke reputaties ophielden.
Boven aan de lijst van de Belgen, noemen we in de eerste plaats Emiel Claus, een akwarellist, die het genre in al zijn juistheid wil bewaren - een orthodox waterverfschilder, die geen heresieën kent. Zijn half dozijn landschapjes, zijn even zoovele pareltjes, van een nietsje gemaakt, maar van indruk heel intens. Ze zijn zóo klein, men loopt ze bijna voorbij, maar is men er eenmaal voor blijven stilstaan, dan laten ze u niet weerlos. Ik noem vooral zijn Leye in October en Herftsgezicht. Alfred Delaunois blijft bij zijn mystiek en kloosterachtig genre, waaraan hij zijn roem te danken heeft, doch Xavier Mellery alleen verstaat de kunst om zóo heel intiem weer te geven het heilige des heiligen - een intiem hoekje van den haard. Ditmaal had Mellery zich bij zijn allegorisch genre bepaald en wist er op heel decoratieve wijze partij van te trekken, een nieuwe gratie, waarmee hij Athene en Florence omkleedt. Auguste Donnay is vóor alles teekenaar, hij is een der meesters van de lijn, de kleur dient enkel ter opluistering van de aardige silhouetjes.
Baseleer, terug van zijn reis naar Egypte en Malta, schijnt er niet veel andere indrukken te hebben opgedaan dan die de atmosfeer en de wijde watervlakken van zijn land hem gaven. Maar zijn Start van den Zeilwedstrijd te Antwerpen, is een levend stralend ding, tegelijk heel réalist en heel lyrisch, misschien het krachtigste en oor- | |
| |
spronkelijkste wat deze jonge meester ons tot nu toe gegeven heeft. Maurits Hagemans heeft zijn kunst tot het volmaakte gebracht, evenals Victor Uytterschant, blijft hij ook een der zuiverste akwarellisten en is een der oudste meesters van het genre. Noemen we dan nog Frans Van Leemputten, met een teer stralende Zondagmorgen; Jacob Smits, wiens Portretten uit de Kempen iets onvergetelijks hebben, een toon die u beetpakt en niet meer los laat. George Lemmen blijft altijd interessant, evenzeer in wat hij zocht als wat hij reeds heeft gevonden. Alexander Marcelle is een haast al te krachtig kolorist voor de bescheiden en vluchlig-vlottende akwarel. Amédée Lynen, tegelijk huiselijk, geestig en schilderachtig, is een onzer zeldzame zede-teekenaars. Door Louis Titz werden met een steeds vernieuwde verve en sympatie, de meest verscheiden hoekjes van zijn land beschreven, hoe suggestief is bijv. niel zijn Holle weg bij Aerschot! Noemen we dan verder nog Henry Cassiers, Hermanus, Pinot, Walter Vaes, enz., enz.
Niets héel nieuws of wat héel erg in 't oog springt, maar toch vele dingen, die we nog graag eens zullen zien en wêerzien.
G.E.
| |
Uit Den Haag
Edgar Chahine
Het etswerk van dezen Armeniër is bij uitstek Fransch. Het is van een kunstenaar, opgegroeid in de ‘Ville Lumière’, die zijne nationaliteit heeft afgelegd voor de meer zwierige, mondaine fransche.
Er is niet de minste Oostersche karakteristiek in deze zoo bijzonder verzorgde drooge naaldproducten, welke door driërlei richting zijn ontstaan.
Toont hij zich in sommige werken de bewonderaar van de geraffineerde, vrouwelijke charme, welke hij levenskrachtiger in enkele lijnen benadert dan Hellen, in andere is hij de impressionistische aanschouwer van het zwoegende ploeterleven van het onderhoud der metropool of het ploertige, bestiale van hare voorstedenkermissen, in de derde plaats de piloreske paysagisl, de mindere van Lepère.
Voor alles echter een rasetser, die welke ook zijn scheppingsdrang moge zijn geweest, met weifelooze hand, zijn lijnen positief op het papier te zetten weet, voor wien het vak geen geheimen meer kent, de aquafortist par droit de nature.
| |
Pulchri Studio
Deze tentoonstelling van leden is de laatste die onder het oude régimé wordt gehouden. Hadden de leden tot nu toe recht op plaatsing van een hunner werken in de 1.1. gehouden vergadering, hebben ze even enthousiast, als wijlen den adel in 1789 van dit hun voornaamste privelege afstand gedaan om te trachten daardoor de exposities in waarde te doen toenemen. Getuigt dit aan de eene kant wel van zelfcritiek, aan de andere zijde is het eene openlijke erkenning van onmacht.
Voortaan zullen dus verschillende leden kunnen worden uitgesloten, zoo hunne werken der jury niet mocht behagen. Of dit zal helpen is eene open vraag. Waarschijnlijk zullen de tentoonstellingen kleiner van omvang worden, maar of onze eerste schilders nu bewogen zullen worden ook weer eens op de vlakte te verschijnen, nu ze niet meer te midden van hunner on waardigen behoeven te paradeeren, is wel de wensch en de bedoeling van het genomen besluit, maar volstrekt niet met zekerheid aan te nemen. Of nu de kunsthandel gewilliger zal zijn in het afslaan van voor haar bestemde werken? Wij hopen het, maar gelooven zulks niet.
De tentoonstelling zooals ze daar is, geeft wel reden tot zucht naar verandering. Ze was in de laatste jaren reeds chlorotisch, thans is zij het sterven nabij. Wel houden Haverman met een bijzonder gevoelig meisjeskopje, Willem Maris met een fijn grijs landschap. Edz. Koning, Koppenol, Arntzenius en van Wijk haar nog eenigzins boven water, maar zonder hunne bijdragen, ware zij eene jammerlijke uitstalling van machteloos gezwoeg en gezoek, en van weinig eischende zelfvoldaanheid.
G.D. Gratama.
|
|