| |
| |
| |
| |
Kunstberichten (van onze eigen correspondenten)
Uit Amsterdam
Kunsthandel wed. G. Dorens en Zn. C. Breitenstein
Twijfel, dat is het, wat geen criticus schijnt te passen en wat geen criticus kan ontgaan. Twijfel, of er nu dogma's zijn in kunst, ja of neen! Is er, één enkele wet, is er eenige houvast, eenig zeker-weten, eenige overtuiging, een geloof, een gerechtvaardigde voorliefde? Zijn er eischen te stellen?
Ziehier werk van Breitenstein, werk dat niet aan de meest simpele ‘eischen’ zal voldoen. De eisch van kleur-heerlijkheid, kleurvolheid, - harmonie, - diepte, van kleurbehiaaglijkheid, transparante diepte of glanzende oppervlakte, of tintelende kleurtoetsing, die eisch-ontbreekt. Hoogstens meestal een zekere fijne bleekheid die geen licht geeft. De eisch van teekening, van naluur gelijkende, werkelijkheid weergevende, of, hooger, de karakteriseerende, gevoel uitduidende teekening, de vorm boetseerende, vorm klaar en puur duidelijk makende teekening, die eisch-ontbreekt. Hoogstens de onhandigheid van een Gevoelige en de kracht van onbeschaafd weergegeven, beschaafd gevoel. Zijn er dan ‘wetten’ dat iets ‘beschaafd’ moet weergegeven? De genieën waren nooit heel beschaafd!
Zijn er wetten dat datgene wat alle erkend-groote meesters gemeen hebben, alleen schoon is en daarbuiten geen kunst mogelijk is? Of is het onze kortzichtigheid, die in alle tijden voorkomt, voor het nieuwste, en die ons hier belet te zien de overeenkomst met de groote meesters, waar het groote verschil ons maar al te duidelijk is?
Maar waar we, schilderend, onze veroorloofde technische voorliefden mogen volgen, en we dus, in ons hart heimelijk dat't meest vereeren dat daar 't meest op gelijkt - of het onbereikbaarst van verschilt - daar mogen we, critiseerend, geen voorkeuren koesteren en zegt ons ons verstand dat de woeste Rembrandt en de pure Holbein, de edele Velasquez en de felle Goya, de droomende Da Vinci en de opene, koude Rafaël schoon zijn, dat Matthijs Maris en Vincent van Gogh te eeren zijn, dat Barbizon-school en Plein-air in Frankrijk zoo gelijk zijn te achten als de Impressionisten en de Luministen in Holland.
En zoo accepteeren we ook de, ons persoonlijk, zeer onsympathieke technische werkwijze van Breitenstein, omdat sympathieke dingen van hooger orde, geestelijke eigenschappen, te waardeeren zijn in dezen modernen luminist. Een gevoelige! Het blijkt mij niet uit zijn toets, die rauw is en onhandig, vaak niet uit zijn kleur, die volle klankdiepte mist, maar het komt soms te voren in een heel subtiel streven naar fijnteere dingen willen zeggen als: de bleeke lichting van zondoorglanzende sfeer.
Een onaf hankelijke: Een mooi- eerlijk werker, één, die niet omziet, maar voorwaarts kijkt en dóét wat hij denkt dat voor hem te doen is. Die niet wijkt voor ‘moeilijke’ of ‘ongewone’ of ‘niet geëikte’ onderwerpen, maar ze met al zijn spontane, naïeve, overtuiging tracht te geven, al is het in alle onbeholpenheid.
| |
| |
Het is niet de taak der critiek allen Le wenschen naar eigen ideaal, zoo zij Breitenstein een gerespecteerde - tegen voeter.
| |
Verlotings tentoonstelling in Arti Fred. Muller en Co
Beide korte tentoonstellingen hadden dit gemeen dat de namen veel deden verwachten, maar de werken weinig vervulden. Want bij Arti waren het nu niet juist wat men zon noemen de meesterwerken, die de meesters vertegenwoordigden en vond men, behalve een enkel, wel aardig, dingske niet veel anders dan de onderling gewaardeerde, hooggehouden, meestal aangekochte, Arti-namen, terwijl de Oude Hollanders bij Fred. Muller wel de glorie der namen, ditmaal niet der daden konden dragen, door het meerendeel oude copiëen of van geringe qualiteit was. Geen goed stuk was op Arti, dat'k al niet besprak, terwijl uit de veiling der Ouden te vermelden zijn een uitstekend portret van H. de Geest (1590-1659)) frisch van vleeschkleur gehouden, fraai geschilderd, een groot doek van F. Knibbergen, gezicht op Alkmaar, groot en ruim de wijde compositie met een hooge luchtwelving boven bruin, donker land, een oninteressant landschapje van Cuyp, het luchtje was echter heel fijn gehouden, een zeer knappe Heda, een op naam van Rembrandt slaande kleine Mannenkop en een vlot geschilderd, aan Ostade toegeschreven interieur.
| |
Maandtentoonstelling der Larensche kunsthandel
Daar spoedig een bloemen-slilleveu-lentoonstelling te wachten staat, kregen we in het tweede deel van December een algemeene expositie, waarvan enkele stukken te vermelden zijn. Van G.J. Delfgou was er de Oude Boer, dat. waarschijnlijk omdat het onder de maat was, de Willink van Collen prijs misliep al was het op Arti te bewonderen. Stil, gedempt, nog niet vast, maar loch al heel gevoelig en groot gezien is de fijne, interessante kop van den Ouden man, zacht lichtend op den donkeren fond gezet.
Edz. Koning had. voor zijn kunnen, wel zeer goede teekeningen, Langeveld's sneeuw was veel beter dan zijn valsch, quasi-zonnig Achter 't huis, boerinne-figuur ouder zon doorsprenkelend boomloover.
Suze Robertson, de meest kleur-zware, sterkste coloriste van dit tijdperk, die dan ook alles om de kleur doet, doorwerking verwaarloozend voor spontane heerlijkheid.
D. Schulman blijft tegenwoordig waardeerbaar gevoelig werk toonen, dat in pittigheid winnend, sterk stijgend in innerlijke waarde zou zijn.
E. van der Ven heeft onder meer van zijn stille, doorwerkte, grauwe, omsomberde landschappen een Zomerochtend van een teedere intimiteit, het voornaamste brok uit een vroeger niet, nu wel voldoend, geheel.
A. Broedelet met zijn warme droomerigheid in twee kinderkopjes.
De etsen van Pol Dom, meest uit Antwerpen, vertoonen de veelgebruikelijke wijzen van een onderwerp nemen, op veelgebruikelijke wijze weergegeven.
Conrad Kikkert.
| |
Uit Brussel
In den kunstkring tentoonstelling van Alfred Bastien
Alfred Bastien wordt zeer terecht beschouwd als het hoofd dier jeugdige kunstenaars, leden van den Kunstkring Le Sillon, het altijd krachtige en bloeiende kunstgezelschap, datzich nog eens te meer onderscheiden heeft in het salonnetje, waarover ik ga spreken. Onder deze mengers van krachtige en machtige verwen, die vurige borstelaars, die enthousiasten van de kleur, was Bastien zonder eenigen twijfel de handigste en de begaafdste, het meest oprecht en tegelijk het lenigst van temperament. In hem vereenigen zich bijna alle gaven, die we in het minder volledige en als in fracties verdeelde temperament zijner makkers vergeefs hebben gezocht. Op héel jeugdigen leeftijd reeds wist hij zich te doen gelden; vervolgens, na een reeks van
| |
| |
schitterende manifestaties, die wellicht enkel zondigden naar den kant van een al te koortsachtige haast, volgde een dier perioden van neergedruktheid en twijfel, die wel alle kunstenaars, hoe krachtig en gewend aan 't klappen van de zweep als ze waren, hebben gekend. En onze jonge meester voelde de behoefte om zich weer op nieuw in zijn studies te gaan begraven, om heel veel alleen te zijn en vooral om verre reizen te gaan maken. Gedurende ettelijke jaren had hij dan ook niet geëxposeerd, maar na een tamelijk lang verblijf te Algiers, is hij weer ten tooneele verschenen en bracht hij ons heel interessante impressies mee en vooral een zeer gekuscht palet en een wonderzwaar geempâteerde wijze van schilderen. Onder deze bladzijden uit den vreemde, van een verbazingwekkende kleurenharmonie, die om beurten schitterend en verfijnd was - waren er van een wonderbare juistheid in het aanbrengen der tonen, hetzij er van landschappen, binnenhuizen of figuren sprake is. Ik herinner me o.a. zijn Avond, Chez les Danseuses Ouled-Naïl, Jong Meisje in een Moorsch bad, Baadsters en vooral het Ravijn der Wilde vrouw, een stuk, datniet enkel van een rasschilder, maar ook van een dichter, een echten kunstenaar is. Naast dit doek hebben we echter de voorkeur boven alle gegeven, aan een inspiratie uit ons eigen land, een brok uit ons eigenleven, dat hij Lente heeft gedoopt: twee jonge vrouwen met een kindje, in een allerliefljkst lentelandschap, die aan hun bevalligheid, hun frissche schoonheid de passende omlijsting, de liefkozende frischheid van atmosfeer en licht verleent. Dit is een wélgeslaagd schilderijtje - het welkom aan den schilder van zijn geboorteland!
| |
In den Sillon
Bastien exposeerde hier bovendien nog, om zijn terugkeer te vieren, een Tuin, heel doordringend van kleur en trillend van koloriet, die ook op zijn tentoonstelling in den Kring een eereplaats had ingenomen. De Ant werpsche schilder Frans Hens al een veleraan, maar een die verder en verder doordringt in het wezen der dingen, was er met zes zeegezichten, alle uitstekend persoonlijk van opvatting en visie, waar schepen, als in een droom, voortvaren in nevelen van hallucinatie, op golven van azuur en goud. De kranigheid, waarvan Willem Paerels blijk heeft gegeven in zijn Foor te Laeken, verdient bovendien een woord van lof, de schilder heeft zijn doel nog lang niet bereikt, maar den goeden weg heeft hij loch ingeslagen; hij heeft zichzelf een pad gebaand en hij zal niet in gebreke blijven om van de reeds behaalde voordeelen meesterlijk partij te trekken. Een beetje meer techniek, een weinigje meer gerijpte overweging, zouden van dit stukje hier al een heel stevig ineengezet en inderdaad nieuw gezien schilderijtje kunnen maken. Thevenet mag eveneens gerekend worden tot de sympatieke figuren in deze groep en hij beschikt al over een zekere autoriteit. Hij heeft reeds menig proefstuk afgelegd en is de man om er nog vele meer te toonen. Hetzelfde mag gezegd worden van Emiel Thysebaert, die zich in twee totaal tegenover gestelde composities, heel breed en edelmoedig openbaart: het eene Langs het Jaagpad, heel krachtig en eerlijk en levens heel hartelijk en ontroerd van toon, als de nederigen zelf, die hij af beeldt, het andere een Gemaskerd Bal, grillig belicht, als met trillende loovertjes, heel bewegelijk en bewogen, van een virtuositeit in het mengen der kleuren, die zeker niet minder lof verdient. Maurils van den Brugge had ditmaal al zijn notas in Brussel genomen, bij is in zijn gevoel heel doordringend en intiem, en geeft weer op heel sappige en eerlijke wijze. Ik noem en roem hier
vooral zijn Binnenhuis. Findelijk wil ik dan nog de aandacht vestigen op de zichten van de Semois, die met al den gloed van een dichter werden weergegeven en niet enkel als door een schilder-toerist, door Karel Wagmans. Verder dan nog het beeldhouwwerk van Mascré, Canneel en Marnix d'Haveloose.
| |
De retrospectieve tentoonstelling van Schaerbeeksche kunstenaars
was zeer goed geslaagd. Ze stelde ons in staat om vele meesterstukken op
| |
| |
nieuw te begroeten en heeft vele vergetenen weer in eere hersteld; ze openbaarde ons zelfs geheel of bijna onbekenden, die echter door de talenten, die de zeven wijdingen reeds hadden ontvangen, toch niet werden verduisterd, integendeel, die zelf daardoor op de meesterplaats werden gezel. Dit was o.a. met Delbeke het geval, den versierder van de Hallen te Yperen, van wien enkele allerliefste schilderijtjes mij totaal onbekend waren, die een succes op de retrospectieve hebben behaald. Zoo ook Plasky, een landschapschilder, wiens naam aan het tegenwoordige geslacht niets meer zei en die als 't ware weer is opgestaan, onder 't patronaat van Hippolyte Boulenger. Dan verder nog voor Ringel, een andere miskende, die met zijn Dame met den Operakijker, wedijvert met Alfred Stevens op zijn eigen terrein, al is er natuurlijk geen spraak van naäperij van dien meester, en vooral voor Antoine Lacroix, die een paar doeken met zooveel verve had geborsteld, zooveel beweging, karakter en stijl, datze hun wederga vergeefs zullen zoeken, althans onder de hedendaagsche kunst. Even zoovele meesters teruggegeven of geroepen tot den roem waarop ze rechtens aanspraak mochten maken! Indien de tentoonstelling te Schaerbeek niet anders dan dit had gedaan, zou ze zich ten overstaan van de rijkskunst reeds voldoende verdienstelijk beloond hebben.
Zonder geheel vergelen te zijn, waren er anderen, die men loch uit het oog begon te verliezen, bijv. Josef Quineaux, een zeer aantrekkelijk landschap schilder, dien zanger van het Walenland, vagelijk in de verte verwant aan Fourmois en Baron; dan Coppieters, even aantrekkelijk als vinder, teekenaar en kolorist, de vervaardiger o.a. van twee heroïsch-komische allegorieën met de verve van een ‘rapin’, maar ook met al de kranigheid van een meester - een verzoener van den eeuwigen strijd tusschen idealisten en realisten. Enkele groepen in deze tegelijk krachtige en drommels knap geteekende ‘verbeeldingen’ vestigden lang de aandacht op zich, om de gelukkige houdingen, het harmonieus mengsel van kleuren, het juist gevondene in de uitvoering en de aanwendingen der typen.
Wat al illustraties zijn er niet te Schaerbeek gemaakt! Men mag zelfs wel beweren dat heel de kunst-glorie van het land, tijdelijk verblijf hield in de voorstad. Uit alle hoeken van België waren ze bijeen gekomen!
Vervolgens dan, verder opklimmend naar 't verleden, vonden we de prachtige portretten van Navez, misschien nog mooier dan in 't Brusselsch museum. Van Karel de Groux Kaarsen verkoopen in de Processie en Begrafenis, beide meesterstukken. Verder den kleinen hertog van Brabant en den graaf van Vlaanderen, samen op éen zelfde stuk door Louis Gallait, die een even opvallend portreittist was als een onaangenaam en conventioneel historicus. Dan waren er verder nog meer van die vergeten, maar heel solied ineengezette en heel aantrekkelijke stukken van Boulenger. Baron, Artan, Claeys, Impens, Agneessens, Binjé, Louis Dubois, Pantazis en kapitale werken van later gestorven dooden: Verhas, Verwee, Verheyden, Coosemans.
En dan nog de stukken van die héel levende meesters: Eugeen Smits, Heymans, Stobbaerts!
Van de zijde der beeldhouwers: Geefs, Fraikin, Paul de Vigne, Dillens, Constantin Meunier.
Zóo is deze tentoonstelling bijna een terugblik op heel onze Belgische kunst geworden. Zij was dan ook buitengewoon geslaagd en men heeft ze acht dagen moeten verlengen.
Het was een schitterend begin voor den nieuwen, jeugdigen Schaerbeekschen Kunstkring en wel meer in 't bizonder voor den voorzitter Jan Stobbaerts en den heer Blanc-Garin, die een andere onzer heel verdienstelijke schilders is. Een woord van gelukwensch en dank komt mede toe aan Dr Vermeersch, die zijn ruime salons ter beschikking van den kring gesteld had.
G.E.
| |
| |
| |
Uit Den Haag
Collectie Delaroff in het Mauritshuis
De heer Delaroff moet wel eene groote collectie schilderijen bezitten, dat hij zoo eenige honderden doeken naar Holland kan zenden, waaruit het Mauritshuis, door plaatsgebrek verhinderd om allen tentoon te stellen, er eenige uitkoos, die voor den tijd van 2 jaren nieuwen luister aan dit juweel van een museum bij zullen zetten. Het zijn een Mannenkop van Fabritius, den zoo weinig bekenden leermeester van Vermeer van Delft, een krijgsman met een helm op het hoofd, dat in zijne pittige schildertrant, krachtig en doorvoed van kleur, het er naasthangende portret van Rembrandt, van veel wijdscher visie, dun en doorzichtig doet zijn.
Zeer belangrijk in zijn ongemeenheid is een Terborg, een stal-interieur, voor den edelman van het penseel geen alledaagsche voorstelling. We vinden in den glans van den koehuid, in de kleedij der melkmeid den schilder weer van de distinctie der aristokratische familie-interieurs. Ook de grijze fond doel niet weinig denken aan dergelijke in zijn ons bekende doeken.
Van Koedijek een ruim aanvoelend, grijstonig interieur, van eene delikaat heid, en eene doorvoering, van eene volmaaktheid als alleen bij den meer gladden Dou wordt aangetroffen.
De van Goyen, de Kupher en de Hondius zijn geen bijzondere specimen voor hun makers; van den eersten, een zijner gezichten op Dordrecht, van den tweeden, een Sater die eene nymph overvalt, en van den laatsten een wat te rumoerig jachttafereel.
| |
Legaat Singendonck
Een 14tal portretten uit de 2den helft der 17e eeuw, toen de strijd met Spanje bestreden was, en de burgers prat op hun roem, zich aan een weelderig leven gingen verwennen. Maes en Netcher waren er de mannen naar om de zelfvoldaanheid, de regententrosch flatteerend weer te geven, zooals de barokke smaak van dien tijd datvergde.
J. van Hoensbergen, niet zoo overweelderig, bezonnener, heeft een niet te miskennen distinctie in zijne fijne grijzen, ofschoon zijn portret niet die natuurlijkheid heeft, om het tot een eerste rangs kunst werk te maken. Verder is er nog werk van Ph. van Dijk, een der minder bekende grootheden van deze vervalperiode, welke door deze aanwinst nog completer vertegenwoordigd wordt in het Mauritshuis.
| |
J.H. Mastenbroek bij Goupil
Een schilder van den haven van Rotterdam-Meer van het pitoreske, het buitenkalitige, dan van het innerlijke, het hart van de waterstad. Ze zijn niet diep gevoeld zijne werken, zij hebben geen droomer, geen visionair tot maker. Maar helder, frisch, oppervlakkig gegeven, doen ze toch niet onaangenaam aan. Ze hebben juist nog genoeg om niet tol onbeduidendheden te worden gerekend. Vlot getoetst, gemakkelijk gedaan, ongebroken kleur aan gebracht om den indruk van frischheid te verhoogen, niet knap genoeg, niet voldoende doordrongen in de detailleering, missen ze de weidschheid, de grootschheid die bedoeld werd. In de schetsen, de vlugge rake voortbrengselen van den oogenblikkelijken hartstocht, is de impressie bewaard gebleven; zij zijn dan ook het beste werk, al hebben ze, uit den aard van hun soort, niet de gemakkelijke compositiehandigheid van zijn grootere, meer als schilderijen bedoelde, werken.
G.D. Gratama.
| |
| |
|
|