| |
| |
| |
| |
Damasten van Chris Lebeau
Chris Lebeau. - In de Hollandsche kunstnijverheidsbeweging onzer dagen is deze naam een leuze, een program, schijnt zij velen een heenwijzing langs de strak-beschreven wegen van het wei-bewuste. De gezamenlijkheid van zijn schoon in zijn kwantitatieve veelvoudigheid maar matig genuanceerden artistieken arbeid vormt in de bewogen en wisselvallige wereld van phenomena, die deze jonge, onrustige strooming heeft opgewoeld dan ook een niet weinig imposante verschijning, die tot nog toe vrij wel onaangevochten is blijven omhoog staan - en dat zegt heel wat waar wij niet alleen bij troepjes de modieuze parasieten van die wonderlijke mode ‘modernisme’ zagen te gronde gaan maar ook al enkele waarlijk vurige en bezielde kerels in den zwijmel van hun onbeheerschtheid bezweken. Of dit echter genoeg zegt? Het is een vraag, die wij niet zonder aarzeling ons ter beantwoording stellen. Hebben wij voor eenige jaren Lebeau als batikker zien opkomen en hem spoedig de triomfen van een zeer bijzondere gereputeerdheid zijns ondanks zien vieren, zoo zien wij hem in den laatsten tijd met een stijgend aantal damast-ontwerpen, waarvan hierbij eenige afbeeldingen, ten tweede male op een gebied van toegepaste vlakverciering debuteeren. Iemand, die op een dergelijke uitgebreide en eerzame productie als hij kan steunen, wiens werk zeker allen schijn van modieuze mooi-doenerij mist, die onafhankelijk van de ultra-nuchtere doktrien van zekere maatschappelijke stroomingen maar voortgaat op doorwrochte composities van een ongemeenen rijkdom te broeien, die het vermogen blijkt te hebben in niet meer dan een tiental jaren werken s naast en boven een overeenkomstig zoeken van vele Hollandsche artiesten tot een cyclus van uitgesproken ornamentale grondvormen te komen, die welhaast een basis schijnt te worden waarop een geheelen Hollandschen ornamentstijl zal gaan evolutioneeren (en parasiteeren). Iemand, die 't eerst van de nieuwere batikkunst
de vaste waarden harer technische mogelijkheid en begrenzing bepaalde en daarbij de eigenaardige ornamentale oer-motieven weder
| |
| |
ontdekte, die 't meestjuistzichaan de materieele en handwerkelijke geaardheid van dit kunst-procedé aansluiten, zoo iemand is waarlijk geen artistiekerige Janen-Alleman en 't past eenieder, die 't ernstig meent met een zuivere beoefening van de vercieringskunst tegenover zijn prestaties op dat gebied zich met ernst en eerbied te plaatsen. Als wij, dit schrijvende, niet zonder een zeker griezelig genoegen met 't enthousiasme van een Duitsch Chemiker over zijn prachtige batik-verf-techniek instemmen dan is 't ons te aangenamer tevens te gedenken het genot, dat die andere batikker, daarbij een onzer fijnste dierenteekenaars, moet getoond hebben bij het bezichtigen van zijn bijzonder karakteristieke met de tjanting gestileerde dieren.
CHRIS LEBEAU.
Fig. 1. - Damast Servet. ‘Haantjes’.
CHRIS LEBEAU. Fig.2. - Damast Vingerdoekje, ‘Haantjes’.
En toch..... steeds wanneer wij met de meest belangelooze belangstelling tot zijn werk gingen, in de vaste overtuiging, dat nu toch heden daar binnen in ons 't rustig en klaar en zonder troebeling van eigen woelende begeerten was, dat wijd naar 't schoone leven onze aandoenlijkheid openbloeide en wij dan toch zoo vol verlangen waren in het werk van onzen vriend dat betere goed te vinden, dat ons boven onze hoogachting voor de vele kwaliteiten, die wij 't eigen weten, ons dat werk zou doen liefhebben is het ons gebeurd, dat 't ons een teleurstelling gaf, die ons soms zelfs deed geneigd zijn al die vele kleinere en
| |
| |
grootereeigenaardigheden ervan naar den drommel te wenschen terwille van dit ééne vurig - gehoopte..... maar niet gevondene.
CHRIS LÉBEAU.
Fig. 3. - Damast Servet, ‘Hulst’.
Wat wij er dan van denken?
Dat 't koud is in zijn klaarheid, star in zijn strakheid, steriel in zijn weelderigheid; dat 't abstract is als een mathematische formule.
CHRIS LEBEAU. Fig.4. - Damast Vingerdoekje, ‘Hulst’.
Chris Lebeau - hij is voor ons de hoog-willende en sterk-vermogende, de ernstige en veelzijdige, hij is voor ons ook de smaakvolle en de fijne - maar de door eigen ontroering ontroerende, de door eigen teederheid verteederende, de eerst door eigen passie mee-sleepende en dan door eigen beheersching berustigende is hij niet of.... is hij nog niet! Want van dezen onvermoeiden en nimmer zelf-genoegzamen werker zal in betrekking tot zijn gestadig streven eerder kunnen bedacht worden, dat hij in zijn zoekenskoorts, die rust nog niet zal hebben verkregen waarin alleen des menschen diepere wezenlijkheid tot onthulling harer subtiele roerselen komt, dan dat met zekerheid zou mogen worden aangenomen, dat dit streven beslist zou moeten dood-loopen in de beperking van het formeele manierisme, dat in zijn werk zoo vaak de overhand dreigt in te nemen. Wij mogen de waarde en bereikens-mooglijkheid van een mensch en een kunstenaar niet met de maat van eigen subjectiviteit bepalen en dienen wel te beseffen hoe elk
| |
| |
CHRIS LEBBAU.
Fig. 5. - Damast Tafellaken, ‘Klimop’.
CHRIS LEBEAU.
Fig. 6. - Damast Vingerdoekje, ‘Klimop’.
CHRIS LEBEAU.
Fig. 7. - Damast Servet. ‘Klimop’.
| |
| |
individu ten slotte is en blijft een eenzame wereld met de duizend bergen en dalen van zijn verhevenheid en verdieping. Waarom dan ook niet te veronderstellen, dat iemand van zoo blijkbare meer dan gewone capaciteiten niet op een goeden dag in het kille en schitterende ijs-paleis van zijn verstarde verbeeldingen de fonteinen van schoonheidsleven-wekkend water zal ontdekken? Echter is het zaak om alle mensch en ding in hun juiste waarde te willen zien om tot waardeering van het hun eigene te kunnen geraken -niet hebben wij iemand te onderschatten als hem niet eigen zijn kwaliteiten, die wij gaarne in hem hadden gevonden. Laten wij er dan met nadruk op wijzen, dat Lebeau ons op 't oogenblik niet de beheerschte en bewuste kunstenaar toeschijnt, waarvoor velen hem aanzien, maar de helder-inzichtige en verstandelijke werker aan een onafgebroken cyclus smaakvollen, cierlijken, aangenamen en deugdelijken arbeid. En hoe zeer en hoe geheel is hij dat!
Zie nu weder deze damasten: zonder uitzondering zijn ze van groote smaakvolheid; de kleurverdeeling is alleraangenaamst en is op een enkele uitzondering na (fig.1-2) in strak-gevormde, wel-gecadanceerde ornamentplekken verdeeld. Over 't algemeen heeft ook dit werk de bijzonder prijselijke eigenschap, dat het ornament niet als een kleurige bloemslinger in regelmatige beweging op een effen fond is neergespreid maar zoodanig organisch in den ondergrond is gewerkt en er mede verwerkt, dat fond en verciering beiden als tegen-gestelde ornamentale massa's kunnen worden gezien. Deze laatste opvatting van stof-verciering, waarvan wij de algemeene geldigheid niet zouden willen uitspelen tegen de eerst-genoemde ziens-wijze is een bijzonder juiste te noemen in verband met de weef-techniek dezer damasten. Niet zooals bij het batikken, waar een gegeven en op-zicli-zelf-voltooid stuk stof geornamenteerd moet worden toch ontstaat hier de verciering, maar tegelijk met de lap wordt op de weefstoel het lijnenspel van staande en liggende draden - de ornamentatie is dus niet een later-aangebrachte maar een gelijktijdig-ontstane, een uit de stof-vervaardiging zelf gewordene. Meestentijds heeft Lebeau duidelijk de noodzakelijke karakteristiek van een dergelijk ornament begrepen. Vooral fig. 3-4 is een bijzonder goed specimen, waar dit beginsel niet alleen helder is doorgevoerd, maar ook het bijna droge ornament onmiskenbaar een koel-fijne gratie over zich heeft, die wij ons voorstellen van bijzonder ingetogen-levendige werking te zijn als juist gewenscht is op een intiem gastmaal waar onder den gulden gloor van discreet kaarsenlicht naast de blank- en blauwe schotels met het ros-bruine wildbraad het teeder-vaste krystal der glazen en wijn-karaffen te tintelen staat op het zware damast.
Dat wij hierop met bijzonderen nadruk wijzen, komt voort uit onze
| |
| |
CHRIS LEBEAU
Fig. 8. - Damast Tafellaken, ‘Kapellen’.
CHRIS LEBEAU.
Fig. 9. - Damast Servet, ‘Kapellen’.
CHRIS LEBEAU. Fig. 10. - Damast Vingerdoekje, ‘Vlinders’.
| |
| |
meening, dat een stuk toegepaste kunst niet alleen moet beoordeeld worden naar de wijze waarop in vorm-geving en verciering stof-karakter, constructie en bestemming zijn uitgedrukt, noch alleen naar de meer of minder gelukkige of gevoelige vondsten van constructieve of opgebrachte ornamentatie, maar vooral moet worden getoetst naar een waardekern, die afhankelijk is van het menschelijk, natuurlijk of voorwerpelijk milieu te midden waarvan het een plaats zal innemen. Ten slotte is elk ding een sterkere of bescheidenere individualiteit, die in een bepaalde psychische nuance zich zal moeten aanpassen in een harmonie van menschelijkheid aangedane organismen, die in hunne gezamenlijkheid een meer of minder uitgebreide en afgeronde leefwereld vormen. Zoo treft zoo'n damasten kleed den mensch, die het gebruikt niet zoo zeer als een stuk weef-werk, dat oordeelkundiger en fraaier geornamenteerd is dan het tafellaken van zijn oom of zijn nicht, maar aanziet hij zoo'n lap als 't blank-gespreide over zijn tafel wanneer het goede etensuur aanbreekt met zijn tinteling van luchtig-gewone en vroolijke gesprekken, onderbroken door de fijne geluidjes van zilver- en glaswerk, waarop een bloem-ranke vrouwehand zal gestrekt liggen en waarboven een bemind gelaat zich zal vooroverbuigen. En zoo hij bewust of onbewust er iets van eischt, dan eischt hij een onder- en medeschikking in zulk een stemmingsgeheel. Daarom zal de vraag in hoeverre aan deze toets van het algemeen-menschelijke, die meer gewicht in de schaal moet leggen dan eenige scherpzinnige kategorische waardeering, de damasten van Lebeau kunnen voldoen wel vooral een vraag blijken te zijn van de veel-voudig verscheidene individueele gebruiks-praktijk. - In welke oneindig-verschillend gestemde milieu's komt zoo'n blank laken niet op de tafel te liggen: in kamers vol van d'effen vrede van 't samen-zijn, zwoel van de broeiïng der onrust-om-groote-vragen, kil van de sprakelooze kankering van 't eeuwige
niet-begrijpen, in 't doode winter-middag-licht in een nieuwe stads-buurt en in de fleurige frischheid van een jong-zomerschen morgen op 't land, onder grille gas-vlammen en onder 't stille gloeyen van een huislijke petroleumlamp. Ongerekend de velen, die, hun eet-drang met grage gulzigheid bevredigen zonder het aesthetisch genot van den maaltijd te kennen, nooit aangedaan worden van de bekoring der kleine leefdingen rond hen, hoe zal dan toch nog maar een enkele zijn verlustiging vinden in een bescheiden wissel-spel van doffe en glanzende vlakjes waarmee de wever zijn stof nuanceerde, maar door vele anderen misschien een eendergeteekend kleed zonder eenige bevrediging ter zijde zal worden gelegd!
Bedenken wij bij ons zelf in hoeverre wij op zulk eene vraag een meer algemeen-geldig antwoord zouden kunnen geven, dan schijnt ons 't feit niet zonder beteekenis hoezeer juist 't zooeven genoemde exempel uit deze gansche verzameling ons trof door zijn uitzonderlijk aangedaan zijn van het
| |
| |
CHRIS LEBEAU.
Fig. 11. - Damast Tafellaken, ‘Bokken’.
CHRIS LEBEAU.
Fig. 12. - Damast Servet, ‘Bokken’.
CHRIS LEBEAU.
Fig. 13. - Damast Vingerdoekje, ‘Bokken’.
| |
| |
bijzondere, dat wij zochten. En nu weer de gansche serie herziende schijnt dit ontwerp het typische te-kort, dat vele andere patronen in meerdere of geringere mate eigen is, aan het licht te zullen brengen om door het te-bovenkomen van hunne gebreken tevens een handwijzing te zijn naar een mogelijke verinniging waartoe wij hopen dat Lebeau zal komen nu hij hiermede vele moeilijkheden van weef-technischen en principieel-ornamentalen aard heeft overwonnen. Zal 't kunnen zijn, dat een gevoeligheid de overhand kan nemen boven een verstandelijkheid en er hem toe leiden niet bij de abstraktie te blijven, maar die abstraktie. die abstraktie is van het konkrete, tot de konkretie te willen terug-voeren dan zal de gave en fijne stelsel-matigheid van dit werk haar toch wel harde voor-op-gezetheid kunnen verliezen onder den levenden afglans van een wellicht zuivere menschelijkheid en zal zijn helder-bedachte lijnenbouw, binnen de overschreden grenzen terug-gebracht, een vasten ondergrond kunnen gaan vormen om de zwaardere weelde en de ranke teederheid van de gespannen en zwierige arabesken, waarin de psyche zich van hare overvloed wil verlossen, te kunnen schragen.
* * *
Bene menschelijkheid, die zich nog slechts laat gisten onder de systematiek van een naar beide polen van fijnheid en verstarring steeds zich zelf gelijk-blijvende beginselvastheid; een melodieuse wisselvolheid, een rijkdom van motieven, die nog niet bevestigd wordt door een harmonieuse grootlijnigheid in het compositioneele, waardoor het compositie-geheel, bij de zeer inzichtige vermijding van ongelijksoortige motieven, vaak dor wordt in de te automatische herhaling van één enkel. Een gestadig streven naar rijkdom, dat zich echter te spoedig laat verleiden tot de schittering van het overdadige in plaats van op de stille en rustige praal van wel-tegengestelde en organisch-afwisselende vlakken vol sobere weelde en rijken eenvoud bedacht te zijn - ziedaar wat wij van Lebeau's werk kunnen zeggen, maar te zeer zou door deze karakteristiek de belangrijkheid van dat werk kunnen worden voorbij gezien zoo wij niet konden wijzen op nog eene eigenschap, die, verre boven alle tekortkomingen uit het een zeer bijzondere plaats doet innemen naast en tegenover de voortbrengselen van andere Hollandsche werkers en zoekers op het gebied der loutere ornamentatie.
Colenbrander, Crop, Dijsselhof, Cachet, Nieuwenhuis, de Bazel en Lauweriks en last not least de even onbeheerschte als wonderlijke-begaafde Johan Thorn Prikker kunnen wij beschouwen als de voormannen uit de vernieuwings-beweging van de versierende kunst - in tegenstelling met de meer vorm-gevende van den meubel-bouwer, koperwerker en potten-
| |
| |
CHRIS LEBEAU.
Fig. 14. - Damast Tafellaken, ‘Vlinders’.
CHRIS LEBEAU. F. 15. - Damast Vingerdoekje, ‘Vlinders’.
CHRIS LEBEAU.
Fig. 16. - Damast Servet, ‘Vlinders’.
| |
| |
bakker - en de hunne zijn tot nu toe in ons land vrijwel eenige prestaties gebleven; onder de meer jongeren en jongsten vonden zij wel navolgers maar nog geen individueelen vervolger. De verscheiden geaardheid van hun arbeid schijnt ieder hunner voortbrengselen ver-af te staan van die der anderen.... voor wie alleen uiterlijke feitelijkheden ziet, maar wie onder de reeks der onsamenhangende verschijnselen de ondergrondsche werkingen, waarvan die verschijnselen momenten waren, vermag waar te nemen begrijpt den onbewusten samenhang van een gemeenzamen zin, die in de verscheidenheid hunner voortbrengselen iets van dat eigenaardig overeenkomstige deed ontstaan, dat later als een speciaal Hollandschen arabesk zal onderkend worden. Zij hebben prachtig-diepe en zwaar-door-gloeide kleur-verbindingen bedacht, een fijn en rijk spel van lijnen gespeeld, teedere en melodieuse motieven-reeksen tot een uiterst raffinement van doorvoering gebracht, soms een zwaar en toch subtiel ornament-complex van een haast oostersch-sensueele wonderlijkheid gevonden maar geen hunner had tot nog toe de beheersching, de sterkte of den moed tot doorzetten om de latente ornamentale mogelijkheden, die in al hun werk verborgen lagen te brengen tot een ontplooiïng, die noodwendig zou zijn om tot een grooten decoratieven stijl te komen. Na hen heeft Lebeau, opgegroeid in de sfeer van hun willen en verlangen, met het fijne eklektisme een sterk intellekt eigen, het metrum gevonden, dat veler hunner rhythmen onbewust eigen was en het principe opgediept, dat gedacht zou kunnen worden te voeren uit hun losbandig en grillig gefantaseer tot een vasten vormen-kultus en met het tegenzijdige gevaar te verloopen in een machinaal rangschikken van abstrakte motieven tot misschien wel smaakvolle maar ook zeer doode combinaties. Een gevaar waaraan hij niet steeds ontkwam, heeft hij in onverzettelijk doorvoeren een eigen schrijfwijze gevonden, die ongetwijfeld meer dan de stilistiek
van een zijner voorgangers mag bogen gegrond te zijn op klaar-begrepen en eenvoudig vastgestelde beginselen.
En als dan 't leven een spel is en wij, de spelers, maar de schamele verbeelders zijn van hoogeren machten wil, wij, die langs vast-gebaande wegen onze meer of minder geringe daden te verrichten gaan, al naar 't onze beschikking is, dan was 't misschien de bestemming der eerstgenoemde kunstenaars een verstorven schoonheids-kultus tot nieuw leven te wekken - aan Lebeau was het de vaste punten te vinden waarlangs die kultus in een eerste ontwikkelings-periode de lijn van hare figuraties zal hebben te bewegen om tot een noodzakelijke gedegenheid te komen waarop een later voortbouwen kan baseeren.
Wij zijn allen maar de steenleggers aan den grooten bouw der mensch-heid - onze daden verschillen, hun waarde zal gemeten worden niet naar de
| |
| |
schijnbare belangrijkheid van hunne uitwerking, die toch ook maar van zeer tijdelijken aard is, maar naar de mate van zuiverheid en bezieling waarmede zij verricht worden.
Zoo zij deze haastige en zeer onvolledige karakteriseering, die zonder verblindheid tegenover een gemis maar met verheugenis over een bezit geschreven wierd, u gegeven ter waardeering van onzen nimmer-despereerenden vriend Lebeau, den noesten werker met het onverstoorbare zelf-vertrouwen.
* * *
De damasten, die aanleiding tot deze causerie waren, worden uit de hand geweven op de werkplaatsen van de firma E.J.F. van Dissel en Zonen te Eindhoven - eene firma die om de bijzondere zorg en toewijding, die zij aan haar fabrikaat besteedt en niet 't minst om haar piëteit tegenover artistieke eischen in dezen tijd van uitbuitend commercialisme zeker een extra pluimpje verdient.
Ingen i.d. Betuwe,
29-30 Nov. mcmviii.
Walter van Diedenhoven.
|
|