| |
| |
| |
| |
Kunstberichten (van onze eigen correspondenten)
Uit Amsterdam
Vereeniging kunst aan het volk tentoonstelling voor wandversiering stedelijk Museum
Kunst aan het volk? Als deze illusie niet als een parodie wil klinken in deze barbaarsch onbeschaafde, onnadenkend-stijllooze tijden, dan moet het idée ‘volk’ wel beperkt worden tot de ‘onkoopkrachtige kunstgevoeligen’. Want tot in de meest bevoorrechte standen blijkt een zoo volledig afwezig zijn van harmonisch schoone levensinrichting - zich uitend, onder veel, in de liefde tot kunstbezit terwijl in armere klassen zoo ontzettend schoonheid wordt gemist, dat, hen te zamen noemend het ‘volk’, van meerkunst-aan-'t-volk-brengen overblijft het streven om hen, wier neigingen door aanleg toch al daar toe leiden te bewijzen dat voor geringe prijs iets niet-slechts te krijgen is! Wat ieder hunner wel weet.
Kunst aan ieder kon hier niet de leuze zijn, daar het geëxposeerde alleen voor de zeer ontwikkelden, of de van nature zeer gevoeligen, geschikt is. Noch de verzameling van oorspronkelijke etsen, noch de (veel te vele) goede reproducties naar groote meesters, noch de Japansche drukken zijn voor de groote massa, met haar door opvoeding of onderwijs niet bijgebrachte schoonheidsbegrippen, toegankelijk, deze geheele hoogere uiting gaat, aan wat gewoonlijk het ‘volk’ genoemd wordt, ten eenen male voorbij.
Zeker, het ware te wenschen dat, waar de opvoeding dit toch voorloopig niet doet. het onderwijs inzag dat wijsheid meer leerenswaard is dan wetenschap, wijl directer voerend tot 't doel van 't leven, en dat het hoogste wijsheid is van schoonheid te kunnen gelukkig zijn, dat het onderwijs zich dus toelegde op leeren zien en dat dan - maar dan ook eerst - al deze nadrukken van hoogstaande (en dus moeilijk te beweten) kunstwerken waarde zouden krijgen voor het ‘volk’, maar zoover zijn wij in jaren en jaren nog niet en daarom is dit een verzameling goedkoope etsen en goedkoope (meest goede reproducties. Pas plus.
De hoofdindruk is een systeemloos uitstallen in veel te groote hoeveelheid. Het is jammer, maar er is weer veel te veel om een sterke indruk te krijgen, die ook geschaad wordt door die voortbrengselen waarbij de benaming kunst nog zeer betrekkelijk, zoo niet bedenkelijk is, bijvoorbeeld die der meeste moderne Duitschers.
Mij bepalend tot het oorspronkelijke werk vermeld ik een serie etsen van Derksen van Angeren, de jonge werker, die nog niet de krachtige samenvatting te voelen weet, die een compleet werk kenmerkt, terwijl hij toch niet de sterkte van heerlijke ongebondenheid uitviert tot een schoone kracht, echter, in zijn zoeken bewijzen geeft van de dingen wijd te doorvoelen, belangrijk aan te zien. en méér dan anderen, tracht naar de eigen wijze van doen in eigen onderwerpen, de wjjze van doen is in de sterk aangezette wringingen van lijnen tot een bewogen geheel, de onderwerpen zijn, de hem intiem bekende. Voorts etsen van de
| |
| |
nog geheel niet rijpe, doch reeds zeer gevoelige G. Haverkamp, van Th. van Hoytema eenige litho's, etsen van Toon de Jong, uitvoerig, in elkander gedraaid, knap geteekend, A.L. Koster, beminnelijk soliede maar zwak talent, van S. Moulyn, met zijn aanvaarden van buitengewone composities en zwakte van, toch stijlvolle, teekening. J.M. Graadt van Roggen, Rueter, Veldheer, een uiterst gevoelig etsje van Jan Veth Boompje, en verdere uit de portefeuille van de vroegere Etsclub.
| |
Larensche kunsthandel, afd. Amsterdam Manuel Barthold, Fl. Arntzenius, Albert Hahn
De reeks van maandelijksche tentoonstellingen, die deze kunsthandel haar leden (en nietleden) biedt, wordt ditmaal in qualiteit belangrijker door Arntzenius en in quantiteit door al de gul-, glim-, grim- en grijnslachende Laarderboerinnebakkesjes zijner meer figuur-, dan interieurstukken. Men zei mij dat deze Amerikaan halfjaarlijks in Parijs plein-air, halfjaarlijks in Laren interieur schildert. Zoodat met de lucht ook de zienswijze verandert, want veel van luminisme vond ik over deze doeken niet tintelen. Iets van de Fransche toets was te bemerken in de onkarakteristieke kleine lichttoetsjes waarmee de bouw van een gelaat slecht benaderd wordt, en een ietsje van de aanbidding van het Licht is dáárin overgebleven dat hij zijn gelaten klaarder lichtkleur geeft dan tegenwoordig in Laren mode is.
Zijn bijzondere aard wordt daardoor gekenmerkt buiten - niet boven - zijn collega's. Hij krijgt iets van de Oyens' en door zijn frischheid in 't figuur, iets van Garf door zijn goedmoedige middelmatigheid, iets van Dooyewaard doorzijn gedempte fondbehandeling. Maar de Oyens' en zijn vele malen geestiger, veelzijdiger, Garf is knapper en rustiger, Dooyewaard veel beter van verfbehandeling.
Dat is het wat mij Barthold niet doet hoogschatten. Dat hij maar een enkel maal laat zien wat heerlijkheden in verf te genieten zijn, dat pâte iets om te smullen en volle verf-materie iets ‘lekkers’ is. Hooger bezien: dat wie droomen door de holen van hun geest en vollevend zijn in de hemelen van hun ziel, werkend, ook droomen zullen tot in de verborgen geheimenissen van hun materie en vol zwelgend zullen zijn in de opgestapelde rijkdommen van hun arbeidstof.
Ook deze weer mist dit.
Niet is de verf doorproefd in alle mogelijkheden van diepte of doorzien in de reikingen van hooge klaarheid.
Het is als een schennis het te zeggen, en toch blijkt het te vaak: Zooals de techniek is, zoo is meestal de aard van het werk, dus de aard van den maker. De geest komt uit de stoffelijke verf te zien.
En waar nu een franke stand, 'n losse teekening, een goede houding in de kader zou doen vermoeden een niet kleine geest (de Oyens' en!) daar blijkt toch te vaak in kleintjes aanzien van andere composities dat wederom de verf niet bedriegt wier armelijkheid van diepte die van geestesgrootheid verraadt.
En toch moet een frischheid gewaardeerd worden, die meer levend maakt dit werk dan dat van vele soortgelijken die elkander nadoen; een frischheid en jeugdjoligheid, die altijd de meisjes blijlachend, en de gezichtjes verlicht doet schilderen; hoewel een zaal vol breede lachen geestloos vervelend wordt.
Dit is van Fl. Arntzenius niet te zeggen. Ik zal, als zoo vaak, trachten te onderscheiden maakwerk van..... liefde-werk. Liever noem ik de meeste zijner straatgezichten niet, de hechtheid van den bouw, van de teekening is niet te vast, noch kwam de belangrijkheid uit andere qualiteiten. Maar waar de artisten buiten hun ‘genre’ treden zijn ze mij het liefst en zoo ontmoet ik steeds bij Arntzenius een volheid, die een kalme behaaglijkheid aan die studies geeft.
Een kinderportret (8) vooral is zoo vast geschilderd en zoo, met glacis, gedempt tot een sombere kleur, die donkere oogen zijn zoo zeer levend, dat dit wel een bewijs is van kunnen en gevoeld kunnen tevens.
Arntzenius is een dier nakomers van de
| |
| |
Hollandsche impressionistische school, die, als de Bock, als Tholen, de Zwart en zoo velen geheel de techniek hunner voorbeelden kontien aanvaarden, in zich opnemen en, verwerkend naar eigen aard, de uitstekend geschilderde doeken kunnen maken waarvan de zijne hier weer voorbeelden zijn. Het volle van Afbraak de bouw daarin van de rijp natte, wattige lucht, Visschen, Meisjesportret, Rozen (18) vooral, een kleurheerlijke aquarel, het lekkere van blanke sneeuw in Urbaines (29) of het Jaap Maris herinnerende Ondergaande Zon, een vette groene schets, zijn de beste voorbeelden van een niet sterk persoonlijke, maar wel deugdelijke voortzetting van wat grootere ouderen als mooi bewezen.
De scherp snijdende, gemoedelijke, wel komische, sarcastische sociaal-democratische caricaturen van Albert Hahn doen, méér in zijn scherp getrokken prenten dan in zijn vlot geteekende schetsen de eerste caricaturist van Holland erkennen.
| |
C.M. van Gogh maandexpositie
Ditmaal heterogeene eenlingen. Is een klein blauw studietje van Willem Maris bovenal om te bewonderen, een lucht vlug geveegd, hoog wolkig gehouden, lichtend, over donker groen grasland waarin een waterplas gestreken is met vlotte toets, is een paletmesschets van de Bock te waardeeren, het meest is te noemen een allermerkwaardigste Jacob Maris, een groot doek, een zeer sterk vergrootte fantasie op de Tempel scène van Rembrandt in 't Mauritshuis. Het is geheel een genoegen zich er in te verdiepen wat Jacob Maris maakte van Rembrandt, hoe het een eigen figuurstuk van Maris is geworden, in kleur, in toets en verfbehandeling vooral, hoe deze groote schets een vol rijpheid van zware toon heeft, als Maris nu alleen zoo aannam, Rembrandt copieerend.
| |
Een Matthijs Maris
De firma Frans Buffa en Zonen houdt een expositie van Freiherr von Stenglin. Deze schilder schijnt verwant aan het huis van Mecklenburg, een portret van den Prins der Nederlanden is het hoofdstuk.
Op de bovenzaal heeft de firma Buffa onder meer zeer schoone kunst geëxposeerd een onlangs in het land gebrachte Matthijs Maris Montmartre. Doodeenvoudig en wonderprachtig. Een rand lucht, zacht getoetst boven de bruine heuvel, waar de geele zanderij bleekt tegen de warmere hellingen. Boomen verdroomen in waas tegen de lucht waar fijne molentjes in opsteken en grijs witte huisjes tegenaan staan. Beneden een dat waar woningen verscholen in zijn, rood wel, de daken, en grijzig zwart. En nabij is een weg, waar vóór een helling neer daalt, witte geitjes zijn heel teer blank daar!
De droom is over alle dingen gekomen bij Matthijs.
Conrad Kikkert.
| |
Uit Antwerpen
Kunstzaal Forst tentoonstelling van beeldhouwwerk van A. van Beurden en van schilderwerk van A. van Beurden Zoon oct. 1908.
On connaît le talent souple, aimable, consciencieux du sculpteur Van Beurden. Son exposition, qui comprend une vingtaine d'oeuvres, marbres, plâtres et ivoires, nous confirme une fois de plus dans l'estime où tenons eet art qui, sans viser à l'effet, se complaît dans une étude fidèle, serrée même, de la nature. C'est surtout par la facture du détail que se recommandent ces statues de jeunes femmes ou d'adolescents pleins de grâce et de fraîcheur.’...
‘Quant aux paysages de M.A. Van Beurden fils, ils sont d'une facture large et sobre, d'une tenue qui dénote chez leur auteur un grand souci de probité artistique. Quelques-unes de ces toiles, d'un coloris ferme, enveloppée d'une lumière riche en ors, constituent de fortes pages.’
| |
| |
Ziedaar wat een dagblad over deze tentoonstelling schrijft. Wat over den beeldhouwer gezegd wordt, zal den lezer van dit tijdschrift niets leeren. Het groote publiek moge deze beoordeeling vleiend vinden; voor vaklieden kan er alleen de deerniswaardige alledaagschheid van dit werk uit blijken. ‘Talent souple, aimable, consciencieux! Etude fidèle, étude de la nature’.... Maar de natuur is heel anders! En dan de ‘facture du détail’?! Dit bewijst de onbezonnenheid van den criticus.
Wat den schilder betreft, men wachte zich voor zijn ‘probité artistique’. Het is een jonge grijsaard, beoefenaar van het poncif, eer hij zelf gezocht heeft. Het ‘lumière riche en ors’ is een gevolg van het overdadig gebruik van zekere kleuren. In ieder geval mist dit goud allen adel. Beide kunstenaars zijn volkomen middelmatig. Is bedoeld dagbladartikel misschien ironisch opgevat?
J.
| |
Uit Den Haag
Haagsche kunstkring tentoonstelling van bouwkunst
Reeds voor de tweede maal in een kort tijdbestek geeft de Kunstkring eene tentoonstelling van teekeningen en ontwerpen van Hollandsche architecten. Daar hier in den Haag vroeger zelden zulk eene tentoonstelling gehouden werd, waren we hier bijna geheel en al verstoken van wat Nederland op het gebied van architectuur presteerde. In de conservatieve Hofstad bouwde men maar voort altijd op dezelfde conventioneele wijze, tot dat de kennismaking, met wat in Amsterdam en omstreken werd vervaardigd, hier eene kleine, zij het dan ook heele kleine wending naar het meer rationeele, moderne bracht. De meeste, in trek zijnde architecten bouwen echter nog steeds, als of er geen nieuwe richting en tijdstrooming bestaat. Geheel anders als in Amsterdam, dat de residentie in dezen verre de baas is. Merkbaar is het op deze tentoonstelling; echter zou het nog sterker te bespeuren zijn wanneer de meeste Haagsche architecten hadden ingezonden. Nu vormden de meerderheid, hier uit de stad, wat in werkelijkheid de minderheid uitmaakt, namelijk de meest met hun tijd meegaande jongeren. En daar zijn de fijne, gedistingeerde Limburg, de van het pitoreske houdende, zich in het detail verlustigende Smits en Fels, de naar een groote lijn zoekende van Boven, naast uit Amsterdam de strenge logische Berlage, de monumentale Kromhout, de degelijke Leliman, de gevoelige de Bazel en de knappe Salm. Zij allen zijn de dragers van het moderne in de Nederlandsche bouwkunst waarnaast Dr Cuypers, hoe ontzaggelijk zijn vormkennis ook is, hoe meesterlijk zijne detailleering ook blijkt te zijn, te veel de wetenschappelijke, smaakvolle archivaris gelijkt.
| |
Hollandsche teekenmaatschappij
De tentoonstellingen van dit eerwaardig genootschap dragen allen eenzelfde kenmerk. Een kenmerk van degelijkheid, ook van gelijkmatigheid en zelfvoldaanheid, dat steeds hetzeltde blijft. Zoo af en toe komen jongeren de open gevallen plaatsen van gestorven voorgangers innemen, die dan een andere noot aanbrengen, zooals van Hoytema, maar de groote massa blijft voortdurend, steeds dezelfde waar leveren. Zoo dragen deze exposities dan ook reeds in de laatste jaren de kiem van het verval in zich. Waar de teekenkunst zich in Holland andere banen koos dan de waterverf kunst, had bovengenoemde maatschappij goed gedaan haar bakens te verzetten en niet alleen van schilders maar ook van graveurs werk moeten exposeeren. Is niet het Jonge Holland de lijn van de groote Hagenaars verlatende en die van de primitieve Nederlandsche school volgende een even belangrijke periode in gegaan als die van haar voorgangers?
Van wat hier geboden werd valt alleen op, het ongemeene, het onverwachte, dat, wat we van enkele schilders niet gewend waren. Zoo hier, naast superbe teekeningen
| |
| |
van Bauer, een kerk-interieur, dat totaal niet beantwoordt aan de grootsche visiën, die wij van een Bosboom mochten ontvangen, en als geheel op lange na niet eene vergelijking kan doorstaan met zijne phantasmagoriën. Dit is te reëel, te plat en te weinig verzorgd dan dat het onze interresse kon opwekken.
Van eenen anderen inzender, die zich meermalen in verschillende vorm uitdrukte, is hier een Gezicht op Dordrecht. Van Soest, de schilder van de fijne berkjes, later die van de sneeuw, is hier onder de bekoring van eenen Delftschen Vermeer gekomen, echter niet verder geslaagd, dan eenen minder gelukkigen Arntzenius te maken.
| |
Jongeren bij Van Gogh
Deze kunsthandel bood een expositie van werken van Wolter, Rueter en Haverkamp, waarvan de eerste en laatste landschapschilder en de middenste portretschilder is.
Van hun werk, zooals dat van veie jongeren, valt te constateeren: een zoeken, een speuren naar den weg, die de hunne moet zijn. Voorloopig betraden ze nog reeds bekende banen, schilderden ze dan eens op die wijze, dan weer op eene andere. Met hun drieën hebben ze echter dit gemeen, dat ze niet tevreden bleven in die platgetreden paden, waar de wil en de lust in zich voelden naar een eigen uit te zien, dat niet direct naar het geldelijk voordeel als wel naar eigen satisfactie moest lijden. Merken we op dat Wolter de pleinair-schildering verkoos boven het schilderen van interieurs made for America, Rueter ter schole ging bij de vroege Hollanders en oude Duitschers en Haverkamp de decoratieve kant van zijn talent het best ontwikkelde.
G.D. Gratama.
| |
Ambachts- & nijverheidskunst
Joseph M. Olbrich, † 8 aug. 1908
Zoo dadelijk na een onvermoed sterven, dat, mét een onstuimige voortbrengingskoorts een leven van koene vlucht kwam afbreken, klaar het wezen te karakteriseeren van deze markante figuur, die zich tegen den veelkleurigen achtergrond van strooming en tegenstrooming, ondanks eigen veranderende groei steeds zoo zeldzaam heeft afgeteekend, wil ons niet wel doenlijk voorkomen te zijn, voor wie dán zouden wenschen, zonder overschattend of afkeurend vooroordeel, de ontwikkeling eener menschelijkheid in haar opgang en terugslag te volgen, te duiden en te begrijpen. Meer dan in de aanteekening van zijn sterven een bewijs te geven van onze, zij het niet steeds in mede-voelen opgaande, belangstelling voor Joseph Maria Olbrich wil dezer luttelen woorden beduidenis daarom niet zijn.
Hebben wij persoonlijk voor hem nooit de durende waardeering kunnen vinden, die bij velen onzer Duitsche, Oostenrijksche en meer speciaal Hessische collega's haast tot veneratie oversloeg, zoo zouden wij ons toch vooral niet gaarne scharen aan de zijde van de meeste Nederlandsche architeklen en kunstnijveraars, die nog al eens met een, ongetwijfeld als even eenzijdig te verwerpen, minachting naar het eenzame individualisme van dezen man en de onevenwichtige soms barokke vormenspraak van zijn kunst hebben heen-gezien. Want mag ons de architect, die gelijk hij, zoo weinig was doorgedrongen in het wezenlijke der stof, die hij weder van eigen wezen had te doen doordringen en beheerschen en de kunstnijveraar, die gelijk hij, zoo evident blijk gaf oog noch hart te hebben voor de noodzakelijke als veruitwendigde inwendigheid te voorschijn te brengen en in organische structuur te karakteriseeren vorm-eisch van elk ding, zeker al weinig een op zuivere evenwichtigheid gerichten mensch schijnen, zoo zullen wij nooit voorbijzien, dat, met en ondanks dit
| |
| |
al deze man van aanleg een dichter was, die boven de armelijke afzonderlijkheid van het ‘Ding-an-sich’ steeds zijn, zij het vaag, besef van een alomvattende wezenlijkheid heeft trachten te vergestalten. Zeggende dat wat ons schijnt het meest geprononceerde zijner bijzondere eigenheden te zijn, zijn verbeelding is, dan willen wij daarmede voor-ondersteld zien, dat bij een kunstenaar van een dergelijke begaving toch steeds andere eigenschappen, wier harmonisch samengaan tot een betrekkelijke zuiverheid-in-daden zou kunnen voeren, in meerdere of mindere mate levend aanwezig zijn, al erkennen wij juist de oorzaak van het onevenwichtige en soms wanstallige van zijn werk in het op den voorgrond dringen van die eene rijke gave ten koste van al het andere in hem. Zijn verbeelding treft het eerst aan al zijn werk, zijn verbeelding, die wel stout op-zwieren kon, maar te vaak tot een zwenking naar het uit-middelpuntige bekoord, in aarzeling en onvastheid tot een plotse stilstand in haar zwaai en een neer-val naar het onmachtige gedwongen werd, zijn verbeelding, wier gloed al het andere aan zijn werk verbleekte, die ons in haar weidschheid dikwerf tot bewondering, in haar afgetrokkenheid zelden tot ontroering kon brengen.
Wat wij bij hem te zeer missen is én de onderscheidende gevoeligheid, die psychologisch en physiologisch geaardheid en wezen van het stoffelijke en zakelijke zou beseffen, én den objectiveerenden geest, die zoowel de eenheid dezer wezenlijkheden synthetisch zou karakteriseeren aan hun afzonderlijke verschijning in voorwerp van gebruik of versiering als deze synthese in de lossere gebondenheid van meer algemeenen samenhang, lijk zij zich in de bouwkunst voltrekt, vloeiend door zou voeren.
Boven het werk van de meesten van heden, die in hun zoeken naar verzuivering van verenkelde stoffelijke vormelijkheid, bewust of onbewust, niet de ware relatie bestreven met de prophysische realiteit, welker verschijning enkel in het tijdelijke en menschelijke de bestendigheid van het eeuwige en goddelijke kan doen kennen was Olbrich's kunst-daad een sidderend omhoog-vliegen en een vinger-wijzen naar een beter goed. ‘Pfeile der Sehnsucht nach dem andren Ufer.’ Maar uit de nevelen van eigen Ik-heid heeft hij zich niet kunnen omhoog worstelen tot de klaarte van het zuivere inzicht waarin alle realiteit in haar ideale verheffing, alle noodzakelijkheid in haar waarheid gezien en bemind wordt. En zoo was hij meer een vage taster naar het Andere, een fantast in het wisselend wolkenspel, dan een sterke christophoros, die klaar den over-oever voor zich ziet, en eerder dan zijn boog-schot naar een vast doel te richten heeft hij met zijne peilen een sierlijk spel van weidsche curven in het ijle gevoerd. Hij was een droomer, die, kunnende de waarde niet vinden voor de betrekking, die zijn ideaal met de werkelijkheid zou verzoenen, zich aan zijn fantasie bezwijmelde, verslaafde en aan haar te gronde is gegaan. Boven het huidige aesthetisch materialisme, dat aan de bevrediging van het onmiddellijke en op-zich-zelf-gestelde voortdurend haar eigen dood-vonnis voltrekkende is, te hebben uitgewezen: ziedaar Olbrich's grootheid. Maar daar boven wel een uitkomst voelend, geen stap op den weg die er henen leiden zou te hebben gedaan: ziedaar zijn tragische beperking.
En ten slotte zal wat aan zijn werk gemist wordt wel meer gewicht in de schaal leggen dan wat het bezit en zal veel ervan onder het licht der eeuwigheid wel verschrompelen en te niet gaan.
Joseph Maria Olbrich werd geboren den 22n December 1867 te Troppau in Oostenrijk. Leerling der Weensche Academie was hij vooral leerling van Otto Wagner, dezen pleegvader van alles wat, schoon of dwaas, redelijk of extravagant, in Oostenrijk onder het lieflijke epitheton ‘modern’ wordt gelanceerd. Na in 1898 het tentoonstellingsgebouw der ‘Wiener Sezession’ te hebben gezet werd hij in 1899 door den groothertog van Hessen, Ernst Ludwig, naar Darmstadt beroepen, waar hij een van de grondvesters der befaamde (en beruchte) ‘Künstlerkolonie’ werd. Tusschen dat jaar en zijn
| |
| |
stervens-dagheeft hij onafgebroken naar buiten geproduceerd. Noemen wij het ‘ErnstLudwig-Haus’ uit 1901, ‘Der Frauen Rosenhof’ op de Keulsche tentoonstelling ten vorigen jare en laatstelijk te Darmstadt het tentoonstellings-gebouw voor Vrije Kunst en den ‘Hochzeits-Turm’, dan meenen wij daarmee zijn meest typische uitingen te hebben aangeduid, die als de hoofdpunten zijn in de curve, die zijn voortbrenging zou beschrijven. Bezig met den bouw van het reus-achtige ‘Warenhaus-Tietz’ te Düsseldorf overleed hij, hoewel lijdende aan een maagziekte, vrij onverwacht in den ouderdom van ruim veertig jaar.
Sept. 1908.
Walter van Diedenhoven.
| |
Nieuwe tooneel-Décors. Eduard Verkade, ‘Hamlet’. n.v. ‘het tooneel. Vondel's’ adam in ballingschap, décor van P.C. de Moor
Ons voornemende ter eeniger tijd uwe aandacht te vragen voor een uitvoeriger beschouwing over de herleving van de kunst van het Theater meenen wij, waar het niet de plaats is dieper in te gaan op algemeen-regische, dramatische, muzikale en literaire bestrevingen, maar wij slechts een woordje hebben te zeggen over het zoeken op décoratief gebied, te kunnen volstaan met te trachten het essentiëele te duiden van wat als zoodanig reeds is gedaan in Nederland, ditmaal door een tweetal op verbetering bedachte tooueelgezelschappen. Maar vóór ons oordeelend uit te laten wenschen wij van onze hoogachting te getuigen voor de heeren Verkade en Royaards. Ieder, die de problemen wel eens heeft doordacht waar een regisseur, die op de eenheid eener voorstelling bedacht is. voor komt te staan en de groote afstand kent, die tusschen een in alle onderdeelen goed opgezet plan en een in alle onderdeelen goed doorgewerkte uitvoering ligt, zal respekt hebben voor wat zij reeds bereikten en een groot vertrouwen in wat zij nog zullen doen.
En waar wij ons niet steeds kunnen vereenigen met wat zij hebben voortgebracht zij bij onze aanmerkingen voor-ondersteld onze waardeering voor de vele moeilijkheden, die, reeds overwonnen, door den buitenstaander niet meerals zoodanig gezien en geschat kunnen worden.
Over het tooneel van Verkade gaat de verklaring eener hoogheid van geest. Nergens iets dat stoort, dat bot of plebejisch aandoet. Overal toont het de superieure nobelheid en fijnegevoeligheid van den echten aristocraat; ons dunkt wij kunnen ons geen Shakespeare-vertooning herinneren waar Shakespeare tot zoo'n hoogte tot zijn recht werd gebracht. Maar meer nog zouden wij wenschen: het décor kon verdiepter zijn. Is niet Shakespeare steeds, in den ‘Hamlet’ vooral, vol van den adem der oneindigheid. Te zeer misten wij nog deze oneindigheid, die niet is de ruime leegte waar voor henen alles gaat, maar de ruime volte waarbinnen alles staat. ‘There are more things in heaven and on earth, than are dreamt of in your philosophy.’
Wie het schilderwerk van de Moor kent zou vooruit hebben kunnen zeggen, dat hij niet de aangewezen man is om tooneeldécors te scheppen. Zijn werk is meer van fijne gevoeligheid en verstilden droom, dan van de weidschheid, die een dramatische vertooning of van de beëvenwichtigde hevigheid van kleur en beweging, die een treurspel behoeven.
Wel stond de schilder die Vondels treurspel in een decoratieve verbeelding moest interpreteeren. bij dit slecht voor opvoering geschikte treurspel-poëem voor zware problemen, maar aan hem was het dan toch om de dramatische bedoeling van het stuk naar voren te halen en te versterken. Hierin nu is de Moor beslist niet geslaagd. Hij heeft het roerende, het ontzachwekkende en het neer-slaande van wat hier gebeurde niet tot expressie kunnen brengen, niet in de scène-compositie op-zich-zelf, niet ook in de kleur, noch ook in de wisseling van vurige verlichting en sombere over-schaduwing. Ook was dit werk een zeker gebrek aan overtuiging eigen Men make een tooneeldecor naturalistisch of gestyleerd. Op beide wijzen lijken goede en schoone oplossingen ons denkbaar. Maar vast en
| |
| |
onafwendbaar volge men een van beide overtuigingen; met schipperen, met geven en nemen, zooals hier min of meer het geval was. brengt men geen probleem iets nader tot zijn gewenschte oplossing.
11 Sept. 1908.
Walter van Diedenhoven
| |
Boeken & tijdschriften
Keiz. hofbibliotheek te Weenen, hortulus animae codex. bibl. pal. vindosz 2706 zielentuintje, photomechanische reproductie der keiz. hof- en staatsdrukkerij te Weenen, uitgegeven onder toezicht van en met kunsthistorische toelichtingen door, Friedrich Dornhoffer, 1907, Uitgave van A. Oosthoek, te Utrecht, Amsterdam van Holkema en Wabendorf
Na Grimani het Hortulus Animoe Christianoe?! Dit zijn inderdaad wel twee héél belangrijke werken over de Vlaamsche miniatuur! En wellicht zullen enkele lezers zich afvragen waar men den moed van daan haalt om uitgaven te ondernemen, van zulk een omvang en zulk een vlucht, ter eere eener zeer speciale kunst, die in onze dagen heel niet meer wordt beoefend. Want van miniaturen geldt niet hetzelfde als van schilderijen, die het heele jaar door toegankelijk zijn voor het groote publiek. Deze kan men op zijn gemak zien en bezien, bestudeeren en zelfs naschilderen. Soms ligt er wel in de uitstallingszalen van de een of andere groote boekerij, het handschrift op de een of andere min of meer belangrijke bladzijde open, maar meest van al liggen ze wél verzekerd in een stevige kist of zelfs brandkast bewaard. Men moet dus een heel proper gewasschen pootje laten zien om ze te mogen doorbladeren en op zijn gemak te bewonderen. Overigens zou het stoffelijk en zedelijk onmogelijk zijn om kostbare handschriften aan den eerste den beste te laten kijken en zelfs, niettegenstaande al de genomen voorzorgen, wordt er toch nog vaak belangrijke schade aan deze schatten toegebracht, door nieuwsgierigen die niets van dien eerbied voelen die we aan die perkamenten bladen met schitterende schilderingen, verschuldigd zijn. En een heel opmerkenswaardig item! Tot in de eerste jaren der xixde eeuw, werd het Breviarum Grimani enkel eens met héél lange tusschenpozen, hier en daar - door 't een of ander gekroond hoofd doorbladerd. En bij gebrek aan dergelijke uitzonderlijke gasten, kregen enkele bibliotekarissen zelf niet eens de schalten, die ze met zulk een ijverzuchtige zorg moesten bewaken onder het oog! Later verslapte de gestrengheid van het consigne een beetje en talrijke critici en specialiteiten kregen vergunning om de beroemde
Vlaamsche handschriften te zien. Mij zelf is deze gunst tot tweemaal toe ten deel gevallen en ik moet er tot mijn spijt bijvoegen dat op enkele plaatsen het manuscript bepaald onder de aanraking van onreine vingeren had geleden. En ik vrees zeer dat dit lot alle verluchte getijdenboeken wacht, die bizonder bij de kenners in trek zijn. Daarom zijn we dankbaar aan het nooit volprezen initiatief, dat deze werken, die tot hiertoe enkel aan ingewijden bekend waren, ouder het publiek verspreiden wil. Waar de miniaturen reeds uit zich zelf zoo belangrijk zijn, worden ze dit nog meer dan men zou denken, door hun verband met de groote schilderkunst. Dikwijls vinden we in de verluchtingen, copieën van verdwenen werken, die van eersle-rangsmeesters afkomstig zijn. 't Zij men het Breviarum Grimani van Venetië, de Hortulus van Weenen, les Heures de Hennesy van Brussel doorloopt, altijd zal men verschillende copieën of vertolkingen der scheppingen onzer beste meesters vinden. Uit het oogpunt van de geschiedenis der Zeden ende Costumen, bieden deze kleinpenseelingen ons kostbare inlichtingen aangaande de bezigheden en gewoonten onzer vaderen. Deze bron is in dit opzicht even kostbaar als de stukken van Teniers en Adriaen Brouwer, enz. Oudheidkundigen of Folkloristen kunnen er met volle handen en zonder schroom de meest verscheiden en ongedachte bestanddeelen voor hun stu- | |
| |
dieën uit putten. Daarom behooren we van heden af, de aandacht te vestigen op de kostelijke bloemlezingen, waarvan de koene onderneming aan den heer A. Oosthoek, te Utrecht te danken is. En deze poging rechtvaardigt zich te meer, omdat dit kostelijk manuscript der Gentsch-Brugsche school ten bate eener vorstin, beschermster der schoone kunsten vervaardigd, alleen uit zéer bekwame handen komen kon. Men heeft als een der vervaardigers van het Breviarium Grimani, Gerrit Horenbout genoemd,
maar daarom ga men niet gelooven dat het eene handschrift niet meer dan een repliek van het andere zou zijn. Indien er op zekere punten overeenkomst bestaat, zijn ze niettemin hier en daar zóo verscheiden, van opzicht verschillend en nieuw, dat de uitgave van den Hortul us, die met zooveel moed door den heer Van Oosthoek werd begonnen, ons ten eenenmale gerechtvaardigd schijnt. Het is overigens een onderneming die den stempel van een wijs vooruitzicht draagt! Wat zou er zonder den Graaf Durrieu, die er alle verluchtingen van deed phototypeeren, op heden van het handschrift van den Hertog de Berry overgebleven zijn, dat in den brand van de Turijnsche bibliotheek door brand werd vernield, hoewel het toch altijd nog maar een onvolkomen weergave, blijkt omdat het de bekoring der kleur geheel moet missen. De Hortulus evenals het Breviarium Grimani, zullen evenwel altijd blijven bestaan in vele copieën, die met getrouwheid een weergave geven van het oorspronkelijk beeld.
Staan we nu een oogenblik stil bij den Hortulus, waaraan de betreurde Chmelarz in de Jahrbücher der kunstverzamelingen van het keizerlijk huis van Oostenrijk, eenige jaren geleden, een diepgaande studie gewijd heeft. Alleen geven de heliogravuren slechts een zeer onvolkomen denkbeeld van de verluchtingen weer. Er bestaan ook eenige chromolitografische weergaven van, waaronder enkele al van zeer ouden datum. In dit opzicht schijnt mij de fototypie geschikter, vooral ter uitvoering van beelden in kleur.
Gelatine is leniger en meegevender dan de koperen plaat, in ieder geval levert ze eerste proeven, die getrouwer zijn en beter aangepast aan (ie kleur. Dit voor de Grimani en Hortulus aangewende procédé, levert belangrijke voordeelen op, in zoover het bestemd schijnt te zijn om in echt artistieke uitgaven de chromolitografie te vervangen.
De Hortulus zal ongeveer een honderd bladzijden behelzen in chromofototypie en verscheiden honderden in fototypie. De laatste geven het eigenlijke handschrift weer mét de kleur van de oorspronkelijke inkt. En deze eigenaardigheid verleent het een groot voordeel boven de Grimani-editie! Gekleurde of eenvoudig geschreven bladen, zijn op gelijksoortig papier getrokken, die door een vernuftige en verhoogde verfijning de illusie geven van echt oud velijn. Iedere bladzij, zonder onderscheid, is genummerd en eenmaal de afleveringen voltallig, zal men in éen oogenblik de door de schrijvers van het handschrift aangenomen orde kunnen herstellen. Het geheele werk zal zoodoende het karakter bezitten van homogeniteit en harmonie, die het genoegen van den liefhebber-beschouwer zeer zullen verhoogen.
De verschenen afleveringen zijn alle gelijkelijk wél verzorgd en doen de keizerlijke drukkerij te Weenen eer aan. De vergelijking met de Grimani-reproducties kunnen ze gemakkelijk verdragen.
Ten opzichte van de kleur, onderscheiden zich verscheiden bladen door een innigheid en diepte van toon, die aan de geschilderde paneelen van het eind der xve, of het begin der xvie eeuw doet denken. Evenzeer merkt men er in op verschillende carnaties van een zeer krachtig bruin, die men anders enkel in de Grimani tegenkomt. Het feit is waarschijnlijk toe te schrijven aan het eigenaardig temperament van den kunstenaar. Eén ding is zeker dat de tonaliteit, waarvan hier sprake is, zeer in zwang was bij zekere Hollandsche en Vlaamsche meesters, tegen het einde der xve eeuw. Doch met eenig recht zou men zich mogen afvragen of de keus van het velijn niet van eenigen invloed op de kleur in 't algemeen geweest is. Wat de verscheidenheid in het maaksel der mi- | |
| |
niaturen betreft, en deze is inderdaad in 't oog vallend! is die toe te schrijven aan de tusschenkomst van verschillende handen, die aan de uitvoering van het handschrift hebben meegewerkt.
In de eerste aflevering merken we vier zeer oorspronkelijke versieringen op, die gewijd zijn aan de verschillende bezigheden in den loop van het jaar. Verder een Kruisiging, die bewonderenswaardig is van gevoel - een voorstelling van St Jacobus een andere van St Christoforus; - deze beide laatste teekeningen lossen tegen zeer eigenaardige landschappen uit. Merken we verder op een uitstekende afbeelding van St Cathelyne.
In de tweede aflevering, behalve vijf tooneelen, die aan den calender zijn gewijd, vinden we in een heerlijk winterlandschap, de figuren van St Matthijs en van den heiligen Andreas. Verderop een St Antonius en nog eenmaal dienzelfden heilige die een heftige verleiding ondergaat, met een zekere bevalligheid in den toon. Brengen we verder nog de gracielijke St. Margaretha in herinnering, verschijnend in een krypt en omcirkeld door een krans van edele steenen.
Eindelijk in de derde en in waarde aan de vorige gelijk, vinden we een Man van Smarte, die zeer verheven is van gevoel; een Jezus in het Hofken van Oliveten, klaarblijkelijk op Gerard David geïnspireerd, terwijl het martyrium van 11.000 Maagden, zonder moeite de herinnering aan Hans Memling's compositie bij ons opwekt. Voegen we er bij dat de eerste aflevering met een voorrede in het fransch begint, die we aan de wélversneden pen van Graaf Paul Durrieu hebben te danken.
Jos. Destrée.
|
|