| |
| |
| |
| |
Kunstberichten (van onze eigen correspondenten)
Uit Amsterdam
Vincent van Gogh kunsthandel C.M. van Gogh
Vincent! Nog is de naam als een strijdkreet, nog is hij de bommen werpende anarchist, reeds is hij in 't buitenland een mode-schilder! De arme, heeft hij daarvoor zich zoo afgemarteld in zijn arbeid, zich gegeeseld met de zwiepingen van zijn passie en gepijnd met de reikingen van zijn illuzies.... om ‘en vogue’ te komen in de monde, om nageaapt en vervalscht, slecht gecopiëerd en verkwanseld te worden? Ah, laten wij terug gaan naar zijn levenstijd, en bedenken, uit zijn werk alleen, hoe hij heeft moeten gevoelen en hoe een schrikbarend mensch hij was, en niet zien, met wat parodie van piéteit zijn zoo oer-droevig doorwoeld werk wordt aangekeken.
Eén, die zóó zijn toets zette, zóó zijn verf wrong, zóó zijn streek spande, zóó zijn bochten scherpte, moest wel zijn een mensch wáárlijk, mensch die veel leed om schoon-heidswille.
Maar één, die zoo van zon hield, die niet meer de glans van het licht over de dingen, maar het licht zelf wilde benaderen, tot hij brandde zijn oogen en zengde zijn geest... zoo een moet ook zijn geweest een mensch, blij en groot, open voor de vreugden van schoonheid.
Daarom is het dat wij zoo van hem houden, omdat zijn werk zijn lijden toont en zijn werk geeft zijn vreugden, omdat zijn wezen heel sterk in zijn werken leeft! Want bij slot vragen wij niet een schilderstuk aan te zien en voort te gaan, vragen wij niet te kunnen waardeeren en knap te vinden, bij slot vragen wij hartkloppingen en eischen wij neergebogen te worden van bevenden eerbied.
Zoo is Vincent! Hij laat nooit onverschillig. Wijl hij zelf nooit onverschillig deed! Haat hem, desnoods, omdat hij, de Rauwe, niet is als gij, haat hem, omdat hij alle werk om zich heen tot doode verf en oudbakken natuur maakt..., of heb hem lief, wijl gij zijn stijlheid eeren kunt, zijn lijden lijden kunt, zijn felheid voelen kunt. Voelen kunt wat hij gevoelde bij het barre ondergaan der natuur.
Hij heeft de zon gewild en de nachten van smart gevonden wijl zijn handen niet konden wat zijn geest wilde.
Hij heeft het karakter gewild en de uiterste pijnen krompen in de spannende toetsen van zijn markeerende zetting.
Hij heeft de schoonheid gewild en weinigen offerden zich zoo bereidvol om haar te dienen en hij vond haar nooit, wijl hem de hoogere Harmonie in de stormen ontbrak, wijl hij nog onderging alleen... en tot scheppen uit den hooge niet kwam.
Bijna is hij een groot-klassieke, schoon voor alle tijden, begrijpbaar, benaderbaar voor wie later, uit andere zienssfeeren en andere regionen der gedachten zijn menschelijkheid na te voelen wenschen, bijna, als hij had kunnen stijgen boven den strijd en was gekomen, zij hel, in een gloeienden, hemel van de Rust.
Nu is hij een tijdsverschijnsel. Eenmaal zullen andere artiesten misschien zoeken naar wat toch het Eeuwige was, dat in dit werk gezegd werd te leven, en andere men- | |
| |
schen zullen zijn lijden niet weten, maar voor ons blijft hij Vincent, dat is de felste, de heftigste, de puurste, de sterkste, de zwakste, de minst knappe en de meest onhandige, maar toch altijd nog Vincent, de hevigst-levende van ons land.
Het werk bij de kunsthandel C.M. van Gogh is, gelukkig, meest uit zijn Franschen tijd. Ik zou niet gaarne beweren dat de aardappel-periode van eenig blijvend belang is, daar hier elke techniek ontbreekt. Maar als hij na een paar jaar de ijlheid van Fransche vrijheidszon, de subtielheid en de zware zondavering heeft leeren kennen, dan zijn zijn mooiste uitingen gekomen in de stadsgezichten, de zelfportretten, de bloeiende boomgaarden, de landschappen, de portretten, totdat ten laatste de krankheid deze te gespannen boog kraakte en zijn werken van de berghoogten van 't Gevoel neerzweefden in de demonische afgronden van den waanzin. Want eerst heel op het laatst vertroebelden de klare kleuren van zijn geestespalet.
Zoo is hier de Ophaalbrug, waar de voorgrond zoo frank gebouwd is uit de lijnen van den walkant, zijn hier een paar fraaie Appelboomgaarden, een puur mooi Bloesemboompje, is hier het jonge meisje met bloemen waar het magere figuurtje bedeesd zit in de wijde omboging van de leunstoelarmen, zijn hier zelfportretten, waar het kijken spannend turen, waar een mond een vastgedrukte spleet, een voorhoofd een bewogen welving is.
Cypressen is hier, van W.S. dat zoo blank is en zoo puur als bloemen, waar de deinende opgolving is in het rotsland, méé met de toortsvlammende Pijnen, waar het lucht blauw felklaar staat boven het gestoofde land...
Enkele der uiterste kramptrekkingen zijn er eveneens. Het verheugt me dat de ‘daad’ nu gebeurt: dat wederom Vincent getoond wordt, dat zijn werk blijkt als zijn leven: levend, dat hij schreidt, naar wat hij zelf wel niet wenschte: vereering, (die helaas tot dweepen overslaat).
En het is een vreugde wederom, dat, wat waarlijk Grootbewogen is te heffen boven de gehate middelmaat, met de bewonderende woorden mijner eerbied.
| |
Larensche kunsthandel afd Amsterdam S. Garf, M. de Groot
De Laarder S. Garf weet zich wel niet te heffen boven zijn verstikkend milieu maar ondertusschen heeft hij hier een zaal vol respectabele, ten minste appreciabele doeken, die hem toch recht geven langer beschouwd te worden dan zoovele anderen, wier waardeerbaarheid ook te wenschen kan laten.
Want zoo langzamerhand komen uit dit werk kwaliteiten van ernstig willende schildering te voorschijn, die aangenamer zijn dan het sans-gêne zonder ondergrond van genialerige beginners. Daardoor lijkt zijn behandeling nog moeilijk, zijn werk afgebeuld, wat het toch niet direct is, en krijgt het, bij alle waardeering, van het genie nu niet precies de vonkspattingen mee.
Ook is er een trachten wat anders te maken dan het afgeschilderde boerebinnenhuis, beproeft hij andere figuren en andere omgevingen, gaat ook een enkel maal naar buiten en wordt dan, in een stukje als: Bij de Pomp heel prettig frisch.
Zijn z'n portrelstukken van landmenschen, al naar hij een ouwe kerel heeft rul, of een mooi boeremeisje, glad poezelig van schildering, zijn z'n Stillevens deels overal serieus doorwerkt (kreeften) deels direct bereikt over bruinen ondergrond (doodskop), z'n figuurstukjes naar een dame zijn niet met die distinctie waar hij denkelijk wel naar streefde.
Van M. de Groot kan ik tot mijn spijt geen goeds vermelden daar één enkel zonnig pittig studietje Batte Montmartre op een zaal vol zwakke pogingen van onmachtige peinture niets vermeldenswaards bevat.
Exposeerde nog de firma Kleykamp met haar geïmporteerde Oostersche kunst- en nijverheidsproducten.
Conrad Kikkert.
| |
| |
| |
Uit Antwerpen
Nationale tentoonstelling van bouwkunde ingericht door de koninklijke maatschappij der bouwmeesters van Antwerpen oud museum, Venusstraat van 6 tot 21 september 1908
De indruk, welke men van deze tentoonstelling meedraagt is, dat een eigen kunstleven met sterk uitgesproken karakter in onze bouwwereld nog steeds ontbreekt. Deze indruk is alleen de bevestiging van wat men alom gewaar wordt bij het doorwandelen onzer moderne steden.
Aan talent en kunde, aan smaak en aanpassingsvermogen ontbreekt het onze bouwmeesters meestal niet - maar te vergeefs zoekt men naar iets als eenheid van richting, naar iets als gemeenschappelijk zoeken naar een wel doordacht en doorvoeld ideaal.
Het is een bekend deuntje: onze tijd mist een eigen stijl, en zij, die getracht hebben om zoo'n stijl kunstmatig in het leven te roepen, zijn jammerlijk mislukt.
Dit moge waar zijn voor de negentiende eeuw. Maar voor de twintigste is dit niet meer heel en al waar. Ten minste, er zijn landen waar men langzaam aan, maar zeker, eenheid ziet komen in de tot nog toe verwarde en tegenstrijdige pogingen; waar zich van lieverlede een stijl ontwikkelt, die ‘nationaal’ mag heeten, gegrondvest op oude tradities, maar aangepast bij de eischen van het moderne leven, zich plooiend naar de eigenschappen van het nieuwe materiaal.
Zoo'n land - onze lezers kunnen het weten - is Holland bij voorbeeld. Niet dat we alles, wat daar vandaan komt, onvoorwaardelijk bewonderen; hoe zou dat ook kunnen, in een tijd, die nog een tijd van wording is? Maar men voelt dat daar een heele schare met zelfbewustheid doorwerkt in een zuiver omschreven richting, en met den dag nieuwe bewijzen levert, dat ook in onzen tijd een eigen bloei der bouwkunst en van alle nijverheidskunsten mogelijk is.
In België is van iets dergelijks vooreerst nog niet veel te merken. Onze architecten worden jammerlijk heen en weer geslingerd tusschen bouwstijlen die nu eenmaal tot het verleden behooren, en die alleen nog tot een kunstmatig en on-organisch leven kunnen worden opgewekt. Naast Corinthische kolommen en romeinsche arkaden treft men spitsbogen en kruisgewelven aan; naast trapgeveltjes en kijkuitjes, - pompeuse gebouwen à la Mansart. En, bleef het nog bij een zuivere aanpassing van deze stijlen, bij een weder opleven in een tijdvak uit het verleden, - maar niet zelden krijgt men de onwaarschijnlijkste samenkoppelingen, de onhebbelijksle opeenstapelingen te zien, waar alle motieven die ooit uit de werkplaats van een pleistergieter zijn te voorschijn gekomen, worden te pas gebracht. Waagt er zich bij toeval een aan ‘modernen’ stijl, dan wordt het doorgaans niet veel meer dan een poging in de onrustige en barokke van-de-Velde manier, of een variante van prentjes uit The Studio.
Het is hier de plaats niet, om te onderzoeken, waaraan deze betrekkelijk achterlijke toestand ten onzent is toe te schrijven. Voor een deel ongetwijfeld aan een bijna volslagen gebrek aan ernstige kritiek. In België is men algauw tevreden, en zoolang het geen blok-treinen of politiek geldt, betoont het publiek weinig belangstelling. Men bouwt groote protsige huizen, en zware overladen monumenten, en men pakt 'n pint, en men is content. Tot hoeverre de kunst daarmee gediend is, vraagt men zich maar zelden af - en in zelfgenoegzaamheid gaan onze bouwmeester dan voort met andere protsige huizen, en andere overladen monumenten op te richten, tot grooter detriment van ons steden-mooi. Wij doen daarom ons best, om wakker te schudden, wie nog wakker te schudden is, - en wie daardoor minder aangenaam verrast mocht zijn, verzekeren we gaarne, dat we alleen om beters wil en naar ons beste weten handelen.
B.
| |
| |
| |
Uit Brugge
Brugge en haar schilders internationale tentoonsteling van schoone kunsten 15 juli-15 september 1908
Na haar schitterend succes met haar tentoonstellingen van oude kunst, had Brugge ditmaal getracht om een moderne expositie in te richten. Moeten we gelooven dat bij deze onderneming de steen des aanstoots heeft gelegen in de inmenging van zekere kleine lokale belangetjes, ten koste van de hoogte van het algemeene peil en de eenheid die een wélbegrepen Kunstsalon behoorde te kunnen bieden? In ieder geval is 't zeker dat we met smart hebben geconstateerd, en anderen waren van dezelfde meening, dat het gros dezer tentoonstelling, die zich internationaal heeft genoemd, saâmgesteld was uit doekjes die beter t'hnis hoorden in een winkeltje op den hoek van een brug, waar ze prentbriefkaarten aan toeristen en kleine Vlaamsche kanten boerinnenkapjes aan de Amerikanen verkoopen en waar men ‘echte’ Memlings en Rafaëls krijgen kan. Deze wijze van tentoonstellen behoeft hier niet te worden betwist en we bepalen er ons toe om het feit te constateeren. Bedoelen we hiermee dat de expositie van alle belang was ontbloot? Verre van dien, want haar promotors hadden de gelukkige gedachte gehad om haar een kern toe te voegen van uitstekende artisten en in dit opzicht bood het hoog opgehemeld programma toch wel eenige aantrekkelijkheid aan. Het gold hier om uiting te geven aan de ontroering, die Brugge aan onze kunstenaars van heden had meegedeeld. Hierdoor hebben we door een gunstige beschikking van het lot een triptiek en enkele teekeningen van Khnopff te zien gekregen, een inzending van Baertsoen, enkele etsen van Brangwijn en nog ander, niet minder belangrijk werk van kunstenaars, wél bekend bij 't tentoonstellings publiek in 't algemeen en bij de lezers van dit tijdschrift in 't bizonder. Maar omdat er onder deze inzendingen slechts weinig ongeziens was, achten we 't onnoodig om er verder over uit te weiden en wenschen we enkel dat met een volgende tentoonstelling, Brugge in staat zal werden gesteld om een schitterende revanche te nemen
en dat een beter bestudeerde voorbereiding haar nuttiger zal doen zijn aan de zaak der kunst.
J.S.
| |
Uit Den Haag
Pulchri studio van Wisselingh
Voor de fijnproeverstelken jare eene welkome afleiding sleurio tentoonstellingsreeksen. Ze zijn er zoo vele en van zoo weinig verschil in waarde, dat de interresse verflauwt en de bezoekers wegblijven.
Waar het in vroegere tijden een evenement was, eene tentoonstelling van schilderijen, die slechts eens per jaar en later in Pulchri eenige keren meer gehouden werd, daar is het nu eene doodgewone zaak, waar geen of weinig aandacht aan geschonken wordt. Nu alle kunsthandelaars met de verschillende genootschappen gaan concureeren in het geven van exposities, daar zijn deze in aantal enorm gestegen. Zoo zelfs dat het niet meer te doen is ze alle bij te houden.
Was er vroeger nog eene zekere sympathie voor de eene of andere vereeniging, waardoor men deze bezocht; dit gevoel is nu voor goed verdwenen, en alleen die uitstallingen van kunst worden nog bezocht, waar men de beste waar voor zijn geld krijgt.
Blijft het onderscheid dat de vereenigingen het werk van de allerjongsten laten zien, wat dan ook een zekere attractie vormt, welke echter op den duur onder doet voor het meer gedegene werk van die artisten, welke een tentoonstelling als deze ons biedt. Hier geen schokkende emoties, maar kalme rustige voorname stemming, met een cosmopolitisch tintje.
Van den koelen gereserveerden Fantin een wonder melankoliek vrouwenportret, met dat vage in de oogen en om den mond, dat van het leven is. Het is echter niet
| |
| |
anspruchslos van factuur, te onhandig, te peuterig, te veel pointillé, zoodat het van dichtbij gezien te dun, te stoffig aandoet, wat op een afstand eene gewaarwording van atmospherische werking geeft.
Als altijd, is er de aandachtvolle aanschouwing, de liefdevolle doorspeuring in volgehouden, maar deze is zoo broos, zoo weinig soliede vastgelegd, dat de beschouwing van zijn werk steeds tot eene vermoeiïng wordt, hoeveel waardeering men ook moge hebben voor de groote liefde. Het is altijd zoo op het randje van er naast te zijn, zoo aarzelend van doen dat men bang wordt hem zijn equiliber te zien verliezen.
Gedragener en vaster, positiever van schildering, is de symphonie van Jules Dupré. Zoo ook de zeer zuivere Rousseau, tegenover wien de Belgische Stobbaerts een grove natuur blijkt te zijn met zijn dikke zware kleur, die alle doorzichtigheid en vloeiendheid mist.
Mura, de leerling van Jaap Maris, reeds zoolang hier van daan, heeft zijne kleur behouden. Zijn stadsgezicht, hoewel te weinig uit de verf is van een fijne kleurgevoelige geest.
De landschapjes van Dijsselhof hebben niet het rake van zijne visschen-aquarellen, ze zijn niet spontaan genoeg, te veel maakwerk, hebben ook niet dat reëele van zijne geschilderde visschendioramas. Een exemplaar van de Duizend en een nacht door Bauer over de letters heen geïllustreerd, het werk van een artist, die de lust in zich voelde dit wonderwerk te verluchtigen en zich geen tijd gunde het ergens anders op te teekenen, is wel een van de raakste uitingen op deze voor de rest zich niet boven haar gewone peil verheffende, tentoonstelling.
G.D. Gratama.
| |
Sterfgevallen
✠ Jef Lambeaux.
- Zes-en-vijftig jaar oud, op een leeftijd toen Meunier om zoo te zeggen pas zijn weg gevonden had, is Lambeaux heengegaan. Met hem verdwijnt weer een der groote figuren der moderne Belgische beeldhouwschool; dat zullen ten slotte ook zijn hardnekkigste tegenstanders moeten erkennen. Want weinig kunstenaars werden zoo hoog geprezen en tevens zoo heftig aangevallen als hij. Hij zelf had er trouwens den slag van, om zijn naam met een luidruchtige en niet steeds verkwikkelijke reclame te omringen; elk nieuw werk was meestal een aanleiding tot twistgeschrijf, dat met esthetica op den duur niet veel meer uitstaande had, en tot de jammerlijkste dagbladpolemiek ontaardde.
Het schijnt noodig om de gemoederen wat tot bedaren te laten komen, alvorens een eenigermate definitief oordeel over Lambeaux te kunnen uitspreken; en vooral schijnt het noodig, om zijne feilen en tekortkomingen als mensch wat te vergeten, om niet te kort te schieten bij de waardeering van den kunstenaar. We vergenoegen ons dus voor 't oogenblik met dit korte woord, in afwachting dat de gelegenheid gevonden wordt om aan Lambeaux'kunst een meer ingaande beschouwing te wijden.
Jef Lambeaux werd geboren te Antwerpen, den 14 Januari 1852, en overleed te Brussel waar hij sedert jaren gevestigd was, den 5 Juni 1908.
| |
✠ Piet Verhaert.
- Twee maanden later, op 4 Augustus 1908 overleed te Oostduinkerke de Antwerpsche schilder Piet Verhaert, in hetzelfde jaar als Lambeaux geboren: den 25 Februari 1852. Terwijl Lambeaux een versleten man was, sedert lang door ziekte ondermijnd - stond Verhaert nog in de volle kracht van 't leven. Zoo pas nog had hij, in ‘Kunst van Heden’ een dozijn werken tentoongesteld, waaruit zijn onverzwakte scheppingskracht kon blijken. Zijn plotselinge dood heeft dan ook alom een pijnlijken indruk gemaakt.
Verhaert was een der ernstigste werkers in het Antwerpsche kunstenaarsgild. Zijn talent moge niet overweldigend geweest zijn; misschien was zijn persoonlijkheid niet sterk uitgesproken, en bleef zijn trant, evenals de keuze zijner onderwerpen, wat eclectisch: figuren, interieurs, genre- en historiestukken, landschappen, zeegezichten, decoratieve werken, etsen, alles durfde hij aan, en bracht hij ook ten uitvoer, met
| |
| |
een onmiskenbare vaardigheid, waarin men alleen iets meer persoonlijk karakter had kunnen wenschen. Met dat al bleef hij een der meest sympathieke verschijningen onder de Antwerpsche schilders - een, die met hart en ziel gehecht aan zijn vaderstad, er ook zijn beste inspiraties vond; in tal van schilderijen, teekeningen, etsen, heeft hij het meer en meer verdwijnende mooi van de oude stede verheerlijkt. Alleen hiervoor reeds mag men hem dankbaar zijn.
Piet Verhaert was leeraar aan de Kon. Academie te Antwerpen, en lid van den Provincialen raad.
| |
✠ J.H.L. de Haas.
- Op denzelfden dag als Piet Verhaert, 4 Augustus, stierf te Königswinter de 76 jarige J.H.L. de Haas. Voor het jongste geslacht zal deze sedert jaren in stilte levende kunstenaar misschien een onbekende zijn; toch verdient zijn gedachtenis, om meer dan één reden, in eere gehouden te worden.
De Haas was op 25 Maart 1832 geboren te Hedel (Holland); P.F. van Os was zijn leermeester; lange jaren werkte hij als landschap- en dierenschilder te Oosterbeek, te Arnhem en aan den Rijn. Gaarne inspireerde hij zich op Paulus Potter - en tevens op de groote Fransche meesters der verleden eeuw, vooral op Troyon. Voor 't eerst stelde hij ten toon te Parijs, in 1851; sedert 1857 was hij te Brussel gevestigd; sedert 1888 hield hij zich bezig met het inrichten der groote internationale kunsttentoonstellingen, vooral te München, en ook te Dresden, te Stuttgart enz. Hij trad er op als vertegenwoordiger van Holland en soms ook van België, en heeft als zoodanig zeer groote diensten bewezen aan het jongere kunstenaarsgeslacht, dat thans reeds tot roem en eer is gekomen. Te München had hij grooten invloed; de Prins Regent van Beyeren was hem buitengewoon genegen. Zijne werken treft men aan in het Rijksmuseum te Amsterdam, in de Musea te Brussel, te Dresden, te Stuttgart, in de nieuwe Pinacotheek te München, in 't Museum Boymans te Rotterdam, in Teyler's Stichting te Haarlem, enz. Hij zelf laat een kleine doch uitgelezen verzameling na van Fransche, Hollandsche, Belgische, Duitsche en Schotsche meesters; men vindt er namen als Troyon, Daubigny, Fromentin, Israëls, Gabriël, Lenbach, Bakkerkorf, enz.; zijn eetzaal was versierd met gezichten uit Venetië van Vermoer.
De onderscheidingen die hem te beurt vielen, waren legio; geen schilder droeg meer eeretitels en ridderorden; onder deze laatste kwam o.a. het grootlint der Beyersche St-Michielsorde voor.
|
|