Onze Kunst. Jaargang 7
(1908)– [tijdschrift] Onze Kunst. Geïllustreerd maandschrift voor beeldende en decoratieve kunsten– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina t.o. 145]
| |
Fig. 1. - BEKRONING VAN DE HEILIGE MAAGD. (XVe EEUW).
(Sint Gummarus-kerk, te Lier). | |
[pagina 145]
| |
De beschilderde kerkramen van Lier en AntwerpenGa naar voetnoot(1)
| |
[pagina 146]
| |
den glaskunstenaar wellicht een nog minder moeilijke taak zijn dan om op bevredigende wijs de op zich zelf staande schoonheid van elk dier vensters te ontleden. Want door een soort van bovenzinnelijke zelfgeleerdheid componeert, smeedt en politoert de hedendaagsche kritiek al wat het geheel der uit onderscheiden tijdperken bewaarde bescheiden ons heeft overgebracht. Onwillekeurig her- en vervormen wij in hooge mate de gevoelens en het doel der meesters van dien tijd! Deze toestand zou eerst veranderen met den dag toen de ambachtsman-kunstenaar een andere wijze van uitdrukking dan het werktuig bezat, sedert hij, of zijn historiografen ons vertrouwelijke mededeelingen aangaande zijn geheime werkwijze deden en de geleidelijke ontwikkeling van den man in zijn werk openbaarden. Fig. 2. - Fragment van de Bekroning van de H. Maagd.
Noch Vasari, noch Lampsonius, Vaernewyck of van Mander, hebben de vervaardigers dier prachtige glasramen uit de xve eeuw gekend, die men thans nog te Lier bewondert. - Albrecht Dürer kwam eerst tegen 1521 in de Nederlanden en ten opzichte der geschiedenis van die stukken moeten we ons dus bepalen tot den toestand, zooals we die in de bovenstaande beschouwingen hebben geschetst. Overigens zijn de studies aangaande de in België bewaarde glasramen zeer zeldzaam. Indien ze al bestaan, behandelen ze dikwijls deze, 't zij schoone, 't zij eigenaardige, altijd in eenigerlei opzicht opmerkelijke stukken als doode werken, zij die als levende gedichten het stralende rijk van het schoone verlichten als levenlooze en koude dokumenten Het is tot dit levensgebied en de verschillende uitingen er van, dat ik mij bij mijn beschouwingen van de in deze bladzijden beschreven bepaald heb. *** XVe Eeuw. - ‘De stadt van Liere is gheleghen op den kleynen watervloedt Nethe / twee groote mylen van Antwerpen / ende bykants soo verre van Mechelen: zij is sterck van gheleghentheydt / maer noch meer door konste / verstant ende behendicheydt: ende voorwaer het is een fraeye ende lustighe stadt met seer goedt, beleeft ende wel bescheiden volck: ende dese stede wordt dagelyks grooter van huysen ende van rvckdom door middel | |
[pagina 147]
| |
van de stadt van Antwerpen, die haer volck ende profyt bybrengt’.Ga naar voetnoot(1) Lier bezat een aantal bloeiende bedrijven, waarvan de leden, in gilden verbonden, sedert eeuwen aan vorsten en prelaten waren toegevoegd om hun kloosters, kerken en conventen met kunstwerken te versieren. Op een mijl afstands van de droefgeestige vlakten en dennebosschen van de Kempen, door schaduwrijke eikendreven omgeven, omsproeid doorde rivier, die de Florentijnsche edelman ons noemt, had deze stad onder de veelbewogen regeering van den StoutenGa naar voetnoot(2) haar kerk met nieuwe pracht bekleed. Sedert deze verbouwing zijn zeker in de ramen die zeldzaam kostbare en tot hiertoe bijna geheel onbekende schitterend schoone ruiten gezet, wier weerga, wat het stijlvolle der compositie en het bekoorlijke der teekening betreft, men in België vergeefs zal zoekenGa naar voetnoot(3). Fig. 3. - Fragment van de Bekroning van de H. Maagd.
De Bekroning van de Maagd (fig. 1), waarvan ik de groote eer heb, de eerste bespreker te zijn, behoort onder die doorschijnende grijsschilderingen der xve eeuw gerangschikt te wordenGa naar voetnoot(4). Aangenomen het gebrek aan kleur, die omstreeks dit tijdperk aan het glas niet meer dan een door vage, doffe tonen opgehoogde teekening overliet, - en bedenkende hoe destijds de hoedanigheid der teekening de trots van den glasschilder uitmaakte en dat ze juist haar kracht ontleende aan de afwezigheid en de zeldzaamheid der gekleurde tonen, zal onze bewondering voor een dergelijk werk bijna onbegrensd worden. Het middenpunt van een breede | |
[pagina 148]
| |
aureool in velgen-vorm, getint met het van de Venetianen gecopieerde hemelsblauw, vormt tegelijk het glanspunt van dit goddelijk-schoone monument in kristal. Het is het uitdrukkingsvolle beeld der Lieve Vrouw, die zich in letterlijken zin omringt met de liefde van de drie figuren der Drieëenheid, Vader, Zoon, Heilige Geest en met die van Engelen, Heiligen en andere hemelsche boden. De Eeuwige met de driekroon, die den schepter houdt, de Christus, die het voorhoofd neerbuigt en zegent, zijn in een gebeeldhouwden koorstoel gezeten, die door het gevlamde, metaal omringde glas, als met een tapijt van smaragden bedekt schijnt. Deze beelden dragen een groote, goud beschilderde kroon, die in den vorm van een hairband met kostbare steenen en groote gebladerde bloemen geteekend is: ze staan alle op een voetstuk. De Maagd, de Vader en de Zoon, verschijnen ons, als zoovele stralende gedaanten, omringd door slangenlijnen van geglaasd metaal, die de illusie moeten geven van witte draperieën. Boven deze drie-groep is de zinnebeeldige houtduif in regelmatige omlijningen in lood gevat. Vlak van voren gezien ontplooit hij zijn krachtig geschachte wieken, tegen de schijf van het roode glas. Dit laatste is met golvende lijnen van zeer donkerkleurig bladwerk bedekt, dat op al de door de figuren en door het gouden gestoelte met de voornaamste personagiën der hemelsche hierarchie opengelaten vlakken bedekt is. Beneden de hoofdgroep, in aanbidding gebogen, twee engelen, die in hun vlucht den in zware plooien neervallenden mantel der Hemelkoningin op hun armen houden opgeheven. Deze prachtige vensterroset, nog veel schooner dan de glorieuse Maagd van Enguerrand Charonton, is gevat tusschen de heerlijke emblemen der vier heiligen, lofzingend ter eere van de godheid, waaraan dit gedenkraam de herinnering bewaart. De adelaar is bescheiden van afmetingen, maar krachtig gemodelleerd in den vorm van de arenden der koperen lezenaars, - de engel wordt voorgesteld door een kleine figuur met witte tunica, die zijn deelname aan het tooneel uitdrukt, - de Leeuw en de Stier, twee zinnebeeldige figuren van den kopersmid, zijn met korte, gedrongen, zeer fijntjes op het glas gedétailleerde vleugelen voorzien; aan hun voeten is de aarde in den conventioneelen vorm van enkele golvende lijnen voorgesteld. Het hoofd dezer wezens van allegorisch leven wordt, van boven afgesneden door een nimbus omgeven door een gelen verdiepten rand, die op zijn beurt door een looden draad wordt afgebakend; elk dezer levende symbolen is van een banderol met den naam van den Evangelist, die hij verzinnebeelden moet, voorzien. Het onderdeel van de peplumi der zwevende figuren is zooals de engelengewaden op de Zeven Sacramenten van Rogier van der Weyden, veelmaals in eenigszins gewrongen vouwen geplooid. Onder den druk der gulden gordels en de golvingen van den heupband, vallen de stoffen op ongeveer gelijke wijs | |
[pagina t.o. 148]
| |
Fig. 4. - DE MAAGD MET VROUWELIJKE HEILIGEN. (XVe EEUW).
(Sint Gummarus-kerk, te Lier). | |
[pagina 149]
| |
als bij bovengenoemden meester neer. De banden, met de teere, ronde bevallige vingers, den langen, lenigen duim, evenals de vingers aan het uiteinde even aangedikt, zijn dezelide als van de liggende figuur op het graf van Maria van Bourgondië. Evenals bij van der Weyden en den Meester van Flémalle, zijn de, als metaalachtige plooien der van Eycksche school, hier soepeler en eenigszins gewijzigd, zonder echter in het saamgestelde van de draperieën van Dirck Bouts te vervallen, van Dürer, van Van Cleef, noch de stijve hardheid, die we bij de stoffen van van der Goes opmerken. Bovendien valt de vacht der in lange lokken verdeelde haren, op dezelfde wijze als bij de figuren van eerstgenoemden meester neer en we kunnen die als uitgangspunt van vergelijking aanvaarden, zonder daarom te willen beweren dat zijn invloed bij de vorming van den glazenmaker van de Bekroning overwegend is geweest. Overigens is de heer Georges Hulin wel zoo goed geweest om mij op te doen merken, dat de St Jan, over wien we het zoo aanstonds zullen hebben, niet het gewone type, dat Rogier van der Weyden hem geeft, vertoont, dat hij wél van denzelfden tijd schijnt te zijn, maar meer volgens de oudste tradities geteekend en eindelijk dat de kleeding der Begiftigers voldoende is om het stuk onder de werken van het midden der xve eeuw te rangschikken. Merken we verder op dat er tot heden geen enkele goed toegelichte toeschrijving werd voorgesteld aangaande kerkvensters in de Nederlanden, die omstreeks dit tijdstip zouden zijn ontstaan. Le Maistre d'AinstaingGa naar voetnoot(1) meende dat men de veertien glasramen van Doornik aan Lucas Adriaens geven mocht. (Volgens de rekeningen in de St Bricius-kerk, werden de kartons aan dezen meester betaald). Deze was een Antwerpenaar van wien ons geen ander werk bekend is). De schrijver der geschiedenis van de Peinture sur verre en BelgiqueGa naar voetnoot(2), trachtte hun een Leuvensche afkomst toe te schrijven: het vaderschap van deze wonderen berustte, volgens hem, bij Dierick Stuerbout (sic!). De Bekroning te Lier, is van vroeger datum en schooner ook dan deze overigens terecht bewonderde vensterreeks. De onderlinge verdeeling der verschillende groepen der aanbiddenden, de opperste majesteit van het middelontwerp der Incoronata op glas, de rijkdom der omtrekken, de franke vrijmoedigheid der getrokken lijn en de zekerheid, waarmee de proportiën verdeeld zijn, overtreft, uit een oogpunt van stijl, al wat ons van Rogier zelf bekend is. Uit al deze werken ter verheerlijking der door twee figuren gekroonde Maagd, straalt een zeer uitgesproken streven naar ernstigen stijl uit. In de xve eeuw duidde dit motief door de keus zelve het streven aan, zooniet naar oorspronkelijke scheppingen op harmonisch gebied, dan in ieder geval naar | |
[pagina 150]
| |
een verlangen om op symetrische wijze te werk te gaan. Om nu uit een dergelijk onderwerp af te leiden dat het beschilderd kerkraam de hoogeschool is voor den stijl, zou wel wat ver zijn gezocht, maar elke figuur op zich zelf beschouwd, - die van de Madonna is reeds onvergelijkelijk van synthese in de uitdrukking, - zal men opmerken dat stijl de eerste voorwaarde is bij de glazenmakerskunst en dat men daarin ontelbare bronnen vindt voor proefondervindelijke studie. Op de wijde mantels, duiden de loodlijnen de er mee gelijkloopende plooien aan, die slechts éen lange, golvende lijn aangeven, vanaf den lagen, wijkenden schouder, tot onder aan den nevelachtigen kring, die de Driëeenheid omgeeft. (Fig. 2). Enkele lange haarlokken, waarin het sterk aangetinte geel het Vlaamsche korenblond moet voorstellen, vallen wijd-uitgolvend omlaag. De met smalle, ronde geledingen lichtjes gevouwen handen, steken uit de met fijn goud omzoomde mouwen, waarop kleine teekeningen zijn gegraveerd. Het omgloriede en evenals bij van der Goes heel langwerpige hoofd van de Maagd, buigt zich onder de kroon, die door twee heiligen wordt opgeheven. Deze figuren bezitten, behalve hun buitenste rand of portraituur, die over het geheele glas heenloopt en beter dan op eenig ander venster de randen der verschillende vakken onderling verbindt, een binnenverdeeling van smallere draden, die de richting der verschillende bewegingen en houdingen aangeven, de gladde vlakken van het glas zonder eentonigheid verdeelen door een enkele zuiver getrokken metalen draad, de richting der plooien aanduiden, die dikwijls zwakjes door een zwaarder schaduw en frottis worden ondersteund. De lijnenkronkelingen, die de gekreukte stoffen omgeven, zijn dus in elke draperie tot het eenvoudigst herleid. De fronsels in de engelen gewaden, als laatste overblijfselen van het Gothisch tijdvak, geven op de eêlste wijs, een kort overzicht van de verschillende plooi-aanbrenging op andere kunstwerken en deelen aan de figuren een zekere serafijnsche lenigheid mee. De Begiftigers, die dit tooneel aanschouwen, zijn uitgesloten van den paradijsglans van dezen heiligen kring, die even als bij Dürer of bij het engelenkoor van Albert Cornelis te Brugge, door cirrus-wolken afgesloten is. Dit is vooral zichtbaar in de bewonderende gebaren der mannelijke figuren, die alle vroom de vingers vouwen: die 't dichtst bij de nevelbank ligt geknield, richt in zijn bewondering den hals ver naar voren en schijnt iets af te smeeken. De andere figuur, onder Johannes den Dooper, vertoont den prachtigen kop van een patriarch en draagt de insigniën van een geestelijke, met in de armen het goud omstraalde lam. Tegenover deze heiligen, de Patrones van den zachten dood, in het kleed van het tijdvak (gordel en met goud gebrocheerde bandeletten en langs de slapen neervallende lokken), wordt voorgesteld door een dame van rang in | |
[pagina 151]
| |
een eng aanliggend kleed, dat den vorm van de borst geheel afteekent, maar vanaf de heupen ruim-golvend neervalt. (Fig. 3). Zij houdt haar urenboek in de schoone handen; een zedige huive bedekt met een sluier in den vorm van kleine vleugeltjes, reikt bijna lot aan de wenkbrouwen van het jonge, regelmatige gezicht. Dit is het schoonste mij bekende, op glas geschilderde vrouwenkopje. De uiterste geledingen van den langen hals, zijn op de bevalligste en bescheidenste wijze gebogen en deelen er een onuitsprekelijk schoone uitdrukking aan mee. De ideale vorm der oogen, de omtrek van den aan het uiterste puntje, even opgewipten neus, de vorm van den kleinen zuiveren, in de eerste jeugd ontbloeiden mond, de geheele teekening der figuur, is in volkomen overeenstemming met die eene lijn, die op zoo uiterst teedere wijze, de kin met den hals verbindt. Fig. 5. - DE DRIEVULDIGHEID MET DE H. MAAGD EN Ste CATHARINA. (XVe EEUW).
(Sint Gummarus-kerk, te Lier). Overigens, te oordeelen naar den stijl der draperieën, de houding der figuren en der verhoudingen onderling, de dooreenslingering der lijnen; in 't kort, het heele begrip van stijl, is het de teekening zoowel van de | |
[pagina 152]
| |
looddraden als van het penseel, die de meest opmerkenswaardige eigenschap van de Bekroning der Maagd vormen. Alle schoonheidselementen zijn hier aan den zuiveren omtrek ondergeschikt gemaakt. De perspektief van Dürer en Alberti, heeft eerst tegen het begin der xvie eeuw in het beschilderde raam zijn noodlottigen invloed doen gelden. Het eenig verkort, dat we opmerken in dit heerlijke glas, is het resultaat van een wél gemotiveerde conventie, die sedert Jan van Brugge in Vlaanderen bestond. De teekening bestaat hier, zooals we reeds opmerkten, uit een eenvoudige verdeeling van het glasveld in kleinere vakken, een grens die aan de verschillende vlakken door de weinig plaats innemende figuren wordt gesteld. De geschilderde of looden draad, heeft geen andere waarde dan de richting die ze aanduidt, de stof blijft onwezenlijk en is van elke gedachte aan zwaarte afgescheiden. Wat de kleur betreft, dienaangaande heb ik reeds doen opmerken dat de figuren wit zijn gehouden tegen een achtergrond van blauw, purper, rood of groen gevlamde ruiten.
De vensters, op zij van de bekroning, behelzen de figuren van heiligen tegen een blauwen, rooden of purperen grond. Die versieringen van open vakken in een muur zijn ontegenzeggelijk ouder dan die in het eerste raam; dit wordt trouwens voldoende door de wijze van voorstelling der figuren en den vorm van hun attributen aangeduid. Bovendien bewijst de teekening dat indien de kunstenaar bijna de tijdgenoot was van Jan van Eyck, bij toch uit deze openbaringsbron niets geput heeft. De muurschilderingen en beschilderde beelden, waarvan we in geschreven bescheiden de sporen vinden, moeten de modellen zijn geweest voor die reeks teekeningen van heiligenbeelden die in nissen werden geplaatst. Het beeld dat het best den tand des tijds heeft weerstaan, is dat van de Maagd met twee vrouwelijke heiligen. (Fig. 4). Maria is gebuid in een week geplooide draperie, die gedeeltelijk het bolvormig kopje van het Jezuskind dekt, dat met een diadeem van miniem kleine afmetingen versierd is. Het zuivere ovaal van het gelaat der moeder, haar laag op de schouders neervallende haren, die enkel door een paar primitieve loodlijnen worden aangeduid en haar groote, straalvormige bloemenkroon, zijn even zoovele aanwijzingen, dat de veertiende eeuw eerst sedert enkele jaren geëindigd was. Die indruk wordt nog versterkt door het uitzicht van Catharina van Alexandrië, met haar marteltuig en den lijdenspalm. Naar de wijze der steeds nog moraliseerende Middeleeuwsche beeldsnijders, rust ze met de voeten op haar overwonnen vijand: Koning Maximinus Daïa, die haar had doen radbraken. Dezen laatste vinden wij verder voorgesteld in een eenkleurig glas-fragment, waarvan de analyse voor de ontleding dezer kerkvensters even nuttig zou zijn als die van haar techniek en haar teekening. | |
[pagina t.o. 152]
| |
Fig. 6. - BESCHILDERD GLASRAAM MET DE HEILIGE BARBARA. (XVe EEUW).
(Sint Gunimurus-kerk, te Lier). | |
[pagina 153]
| |
De Drievuldigheid, geflankeerd door de H. Maagd en de H. Catharina (fig. 5). In de vijf lancetten van een ander kerkevenster te Lier, vinden we enkele bijna uitgewischte beelden, die ongeveer in denzelfden tijd als de vorige, maar met minder bekwame hand geschilderd zijn. In het midden de Drievuldigheid, God de Vader, waarvan de kop, uitlossend tegen een kruisvormigen nimbus wel schoon moet zijn geweest, is gezeten op een gouden cubus en houdt het kruis met den Grooten Martelaar vast. De duif met den discus der vergeestelijking, fladdert tusschen den Vader en den Zoon. De Heiligen, de Maagd tegen een gouden grond en Catharina tegen den violetten gedamas-cieerden fonds, staan dit motief terzijde. (Het zijn de letterlijke copiëen derzelfde figuren die het zooeven genoemde open vak versieren). Achter het uiterste vensterkruis, houdend een gothiek crucifix, strekt een bisschop de hand uit naar een gezin, dat voor hem knielt. Boven de met veel overleg saamgestelde groep, ligt de man en vader te bidden, die wat zijn houding betreft en de kleur van zijn purperen kleed, veel op den Begiftiger van het Kerkevenster met de beide St Jannen in de Antwerpsche Cathedraal gelijkt. De moeder met haar vier kinderen, zijn op bevallige wijze gegroepeerd en in éen haal, zonder kleuren, geteekend; onder de schare der aanbidders, vormen zij de hoofdgroep. Voorgesteld door zijn beschermheilige en uitlossend tegen een blauw fond, werpt in de laatste lancet een jongeling, schoon als in een legende, zich knielend in aanbidding neer. Een kleine purperen fez, lokken als van een Sanzio en een gewaad van Tyreensch scharlaken, verleenen aan deze teedere figuur met zijn geestig geteekend oog en den kindermond, iets sprookjesachtig onwezenlijks. De pogingen van den portrettist, die op de overige figuren der Begiftiger vrijwel schipbreuk leden, zijn echter bij dit laatste personage in 't oog vallend goed gelukt.
Het beeld van den Begiftiger, een weinig opvallende signatuur op de oudste vensters gewoonlijk weinig zichtbaar, wordt gaandeweg vergroot en verkrijgt meer belangrijkheid. In de zestiende eeuw, laten de aanbieders van het venster, zich veelal geknield voorstellen en zijn van hun heraldieke attributen vergezeld. Honderd jaar later zijn die figuren vaak van de vensters verdwenen en blijven alleen hun namen, titels en blazoenen over. Een korte uitwijding zou voldoende zijn om aan te toonen dat dit verval van het mystieke kerkevenster als genealogisch document (en als zoodanig den vorstelijken ikonograaf zoo kostbaar!) niet enkel toe te schrijven is aan de verslapping van het godsdienst-gevoel in de wereld van adelijke heeren en prelaten. Noemen we dan in de eerste plaats de meer onmiddellijke studie naar de natuur, die tegen het midden der xve eeuw vooral, zich meer en meer bij de glasschilders deed gelden en die groot nadeel berokkende aan de | |
[pagina 154]
| |
schildering op glas, hoewel ze toen, evenals nu deze kunstvorm had kunnen hernieuwen! Fig. 7. - Calvarie met Begiftigster.
Fig. 8. - Abdis, geknield voor St Clara.
Het venster van Elisabeth van Leyre. - De beeldtenissen der Begiftigers, die men in de kerk te Lier in het koorvenster vind, zijn nog van bescheiden, verkleinde afmetingen. Onder de voogdij van bun Beschermheiligen, komen ze ons tamelijk nederig voor, evenals die gevleugelde dieren, als verpletterd onder het gewicht dier reusachtige Assyrische koningen. Overigens, samen met andere kenteekenen, brengen het uiterlijk en het kostuum dezer portretten op glas, ons tegelijk met het venster in de kunst van de vijftiende eeuw. De schenking had overigens in 1475 plaatsGa naar voetnoot(1) door Elisabeth van Leyre (Gest. in 1510). Voor hare bidbank, met zwart fluweelen franjes geknield, is de dame, die een groote weldoenster in haar parochie was geweest, gekleed in een ibisblauw gewaad, en draagt een hoofdtooi van gelijke kleurGa naar voetnoot(2). Tegenover deze verwonderlijk schoone vrouwenfiguur, stelt St Petrus, die van den echtgenoot Godefroid de Vilain XIV, voor, geheel ingeriemd in een harnas, waarvan de ongekleurde glazen den indruk geven van gepolijst staal. In lindegroen gewaad en mantel van rozig purper, toont de apostel, uitlossend tegen een gedamasceerd blauwen grond, een sleutel met geweldig grooten sleutelbaard. Tegenover Petrus is St Franciscus van Assisi een lang uitgerekte figuur met achterover hellende borst en een klein, stevig op den nek vast gewrongen kopje. De biechtvader, die Elisabeth voorstelt, is gehuld in het harenkleed met kap, dat deel uitmaakt van het kostuum der | |
[pagina 155]
| |
derde Minderbroeders-orde, waartoe de Begiftigster behoorde. In de omlijning dezer figuur, vinden we nog den vrijen invloed der tradities van de kuische en een weinig bloedarme teekening van Bouts. In de nabijheid van den apostel, verschijnt St Gummarus in een prachtig kostuum, dat de geheele breedte van het venster tusschen de sponningen bedekt; uit een breede, hermelijnen kraag, valt zijn toga in strenge plooien neer, waartegen een kruisvaardersschild geplaatst is, Met zijn haar naar de xve eeuwsche mode geknipt, verschijnt de patroon van Lier, het hoofd bedekt met een prachtige, met hermelijn gevoerde muts, zooals Dürer er een op het hoofd van Maximiliaan heeft geteekend. In de eene hand draagt hij zijn witte handschoenen, in de andere den staf, die dezen Brabantschen Mozes gediend heeft om de wonderdadige bron uit den bodem te doen ontspringen. Daarnaast ontwaren we de hoog opgerichte gestalte van den vriend van den heilige, bisschop Romuldus, staande op de wit en zwarte zerken der eenvoudige kapel. Deze bestaat uit éen enkel gewelf, dat langs al de vensters heenloopt, Romuldus heft het apostolisch kruis omhoog en zegent. Fig. 9. - Abt in Aanbidding voor 't Jezus-Kind.
Fig. 10. - St Johannes de Dooper en St Elisabeth.
(Met het jaartal 1466). Onder den machtig geribden dom, met korte hangbogen aan de trompen van het hoofdgewelf, onder de vier omgloriede heiligenbeelden, waaruit dit opmerkelijk venster is saamgesteld, vindt men de wapenborden der donateurs in de middenlancetten van het venster. Het blazoen, met de verbonden emblemen van de familiën der beide echtgenooten, wordt door een gevleugelden genius van opmerkelijk schoone teekening omhoog gehouden; een tweede vult het overige der ruimte met een gekroonden helm en het helmteekenGa naar voetnoot(1). | |
[pagina 156]
| |
Niels veroorloofde ons tot hiertoe om Keldermans van Leuven te herkennen als de maker van dit venstervlak. En zelfs zij, die deze toeschrijving hebben voorgesteld, waarschuwden ons aangaande de afwezigheid, tot hiertoe ten minste, van grondige bewijzen. Niettemin vindt de esthetische criticus in de onderdeelen, als in het geheel, gemakkelijk de sporen der Leuvensche schilderschool. En heden zijn we wel in staat om vast te stellen dat Romuldus Van Mansdale, gezegd Rombout Keldermans (gest.: vóor den 14e Maart 1489) die men in de rekeningen zijner geboortestad vaak vermeld vind, er de maker van is.Ga naar voetnoot(1) Er leefden volgens de kronijken omstreeks dien tijd verscheiden superieure glasschilders als: Henrich van Schonenberghe, die nog in 1505 werkzaam was, Van Diependale en Nikolaas Rombaut, van wien omstreeks 1481, een venster in de L.Vr. te Antwerpen werd geplaatstGa naar voetnoot(2). Van deze Leuvensche meesters is niets overgebleven, geen enkel stuk dat uit hun handen gekomen is, kan met zekerheid worden aangewezen: Het zoeken naar punten van overeenstemming is bij gevolg onmogelijk. Alle drie hebben ze zeker de kunstbeginselen van Bouts gevolgdGa naar voetnoot(3), welke we in het door Elisabeth van Leyre aangeboden venster weervinden, en in een anderen erker in denzelfden stijl, welke tot de vijf werken behoort, die de glorie uitmaken van Lier en zijn kerk. Sinte Barbara. - De middelste nis van dezen erker (fig. 6) van den zelfden bouwstijl als de Bekroning met een troonhemel (die van een ander raam afkomstig is) en met een reeks heel kleine nisjes in den vorm van torentjes versierd, overwelft de Ste Barbara, staande naast een wachttoren, die aan het Jerusalem van de xve eeuwsche altaarstukken doet denken. Het stelt een geestelijke voor in gebed, bij wien de fragmentenzijner zeer lange handen voorzichtiglijk door den hersteller zijn bijeengevoegd. De heilige draagt den groenen martelaarstak, haar zeer Gothiek kopje, is met een zeer grooten hoed van | |
[pagina 157]
| |
Hermes den Reiziger bedekt. Terzijde, onder de voeten van St Romuldus, is de afbeelding van zijn moordenaar, een burger uit de xve eeuw, met een lans. Daar tegenover de aartsengel Michaël, met een gloriekroon en een rond schild, staande op een groenen duivel, van wien enkel de kop ongeschonden is bewaardGa naar voetnoot(1). Op de gedamasceerde achtergronden, zijn de figuren in grauwschildering maar weinig met kleuren opgehaald. Medaillons in het Oudheidkundig Museum te Antwerpen. - Het oudheidkundig Museum (Steen) te Antwerpen, bezit eenige vensterruiten in den vorm van medaljons, die ons veroorloven om op ons gemak het ambacht en het materiaal te bestudeeren, waarover de glazenmaker beschikte in de jaren toen de glasvensters van Lier werden samengesteld. Die kleine, ronde schijven toonen ons het roode en het blauwe glas, omstreeks dien tijd in zwang. Het is maar éen enkel rood, dat alleen door 't toeval van 't bakken van toon verschilt. Het zijn twee soorten blauw, het eene, het beroemde hemelsblauw van de achtergronden der vijftiende eeuw en een dunner laagje van een heviger meer outremer blauw. We vinden er ook op weer de drie verschillende groenen waarover de meester tijdens het tijdstip der glorieuse Bekroning beschikte. We hebben ten eerste het natuurlijke groen, waarvan het gebruik reeds verscheiden eeuwen oud is; vervolgens een tweede groen, de uitkomst van een soort kristal-blauw, vermengd met geel glacis; eindelijk levert een somberder geel, waarover we 't later zullen hebben, gemengd met metaal blauw een derde tint van groen; violet en purper, waarin dan eens het rood overheerschte en dan het blauw, werden bij middel van glas met twee lagen in de kunst binnengevoerd, waarvan de uitvinding, m.i. zonder al te geldige reden, aan van Eyck werd toegeschreven.Ga naar voetnoot(2). Onder deze kleurstoffen, die echter zeer levendig van toon zijn, wordt de glans van het ongekleurde glas door een heel dun laagje grijs gewijzigd. Deze eerste apprêteerlaag, wordt evenals een zilverachtig geel over de vlakken uitgespreid, die aan regen en wind zijn blootgesteld d.w.z. aan de tegenovergestelde kant der teekening. Deze twee paletkleuren ondergaan slechts wijzigingen van gewilde intensiteit, zonder zich met vreemde schakeeringen te vermengen. Inderdaad dient het geel, geoxydeerd en gestampt oker, slechts als voermiddel voor zilver chloruur en wordt in twee verschillende vormen gebruikt, waarvan de eene in zekeren zin de overtreffende trap is van de andere. Het is dan eens een kleur als een lichte citroen, dan weer | |
[pagina 158]
| |
oranje geel, volgens de hoeveelheid chloruur, die hoven de brandende kleurstof werd gehouden. Deze gele pigmenten, werden op enkele gedeelten der in het Antwerpsche Museum bewaarde medaljons, tot dikke droppels verdikt, zoodat ze op bloedende tranen gingen gelijken. De uitgedrukte waarde dezer kostbare dokumenten, verheft zich echter niet tot de hoogte van schoonheid. In zijn pogingen als portrettist schoot de maker er van te kort; de begiftigster, die uit een blazoen op het Calvarie-stuk (fig. 7) omhoog stijgt, de Abdis, die voor een Ste Clara met een monstrans in de hand knielt (fig. 8) en de Abt, in aanbidding voor het Jezuskind, bieden geen enkel teeken van een eigen persoonlijkheid. Toch heeft de glasschilder zich wél aangetrokken gevoeld tot de natuur. Want behalve achter St Jan den Dooper en Ste Elisabeth (fig. 10), waarop het achterplan als staal gedamasceerd is, stellen de achtergronden alle landschappen voor. Hoewel nog tamelijk rudimentair en bedeesd volgens een lijnenblad geteekend, leggen de hoomen en de vogels vliegend tegen de blauwe lucht, toch getuigenis af van den lust om waar te zijn. Overigens openbaart zich de begeerte om te behagen ook in de eenigszins kinderachtige omlijning van het kopje van Elisabeth, met haar bloemenkroon van gebladerde twijgen. (Midden in de blaadjes van die bloemen merken we eenige vlekken op van groene en roode kleur). De groene plekken zijn wel op een wijze aangebracht om die schrijvers van de wijs te brengen die weigeren om den datum te aanvaarden, waarop men beweert dat de kleurstof ontdekt werd, die op een glasvlak hield. Verschillende procédés kunnen echter dit resultaat zonder tusschenkomst van schildering op glas hebben bijgebrachtGa naar voetnoot(1). De sappig gedrenkte en verzadigde kleuren van deze kleine gedenkstukken van oude kunst, zijn verwonderlijk schoon. Alleen maar door ze tegen 't licht te houden, brengt iedere schakeering, zelfs afgescheiden van de overigen, een aandoening van bijna zinnelijke verrukking te weeg - iets van de machtige bekoring als van 't inademen van bloemengeur - een kleur die uitdrukking geeft aan deze overigens wel verstaanbare mysteriën die we echter ten nadeele van de ontwikkeling van ons schoonheids-gevoel, nimmer geheel ontleden. (Wordt vervolgd). J. de Bosschere. |
|