Onze Kunst. Jaargang 7
(1908)– [tijdschrift] Onze Kunst. Geïllustreerd maandschrift voor beeldende en decoratieve kunsten– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 97]
| |
Tentoonstelling van Rembrandt's teekeningen in de Bibliothèque Nationale te ParijsDe voornaamste indruk dien men van Rembrandt's etswerk en van zijn meer dan 200 teekeningen, uit verschillende verzamelingen afkomstig en thans in de Bibliothèque nationale tentoongesteld, ontvangt, is die van een bijna fabelachtige scheppingskracht. Laten we maar terstond zeggen, dat het bijna uitsluitend de teekeningen waren, die onze aandacht hebben gevraagd. Het gesneden werk, sedert 1750 in catalogus gebracht en door Dutuit en Rovinski weergegeven, vormt zeker het meest bestudeerde en best bekende deel van Rembrandt's kunst: maar het bood derhalve weinig onbekends aan. Zeven prachtige staten uit de collectie van Baron Edmond de Rothschild, waaronder de allerzeldzaamste Tobias met den Engel, van Hercules Seghers, die Rembrandt in een Vlucht naar Egypte veranderd heeft, waren aan de plaatsneden van de Bibliotheek toegevoegd. Eveneens merkten we er enkele oorspronkelijke koperplaten op, die uit 't Basan-fonds afkomstig waren en die we, voor 't meerendeel, in den critischen catalogus van W. von Seidlitz vermeld vinden. Drie jaren geleden hadden deze platen bijna voor een weinig kieskeurige handelsonderneming dienst moeten doen en op dat oogenblik, toen ze, reeds verstaald, in handen van den drukker waren, deed zich de gelegenheid voor om ze nauwkeurig te onderzoeken. Vele waren door retouches geheel onherkenbaar gemaakt; de thans door den heer Alvin Beaumont tentoongestelde hebben het minst geleden. Niet zonder een gevoel van grooten eerbied beschouwden we die relieken, welke de Meester zelf zoo dikwijls in handen heeft gehad. We zouden ze zoo graag voor goed geborgen weten en het is wel jammer dat het Prentenkabinet te Amsterdam niet tot den aankoop er van is overgegaan. De voor een groot deel onuitgegeven teekeningen bieden ons nog een uitgebreid veld tot studie aan en vooral - daar het einddoel van den kunst- | |
[pagina 98]
| |
geschiedschrijver toch het doorgronden van de persoonlijkheid van den schilder moet zijn - lot psychologisch onderzoek. De tentoongestelde teekeningen zijn afkomstig uit de meest beroemde particuliere verzamelingen, zooals Fairfax Murray, Heseltine, Hofstede de Groot, Bonnat en verscheiden andere. De Ecole des Beaux-Arts en het Cabinet des Estampes hadden hun kosthaar bezit afgestaan. Het bestuur van den Louvre was tegelijk op het uitstekend denkbeeld gekomen om in dezelfde zaal, waar al een prachtige teekeningenreeks van Rembrandt hing, al het overige ten toon te stellen, wat nog in de portefeuilles was gehorgen. Rembrandt als schepper en denker, dien vinden we vooral in de teekeningen weer. Roger de Piles, die een groot aantal schetsen van den Meester bezat, sprak al met geestdrift van die ‘Infinité de pensees, dessinées par Rembrandt et qui n' ont pas moins de sel et de piquant que les productions des meilleurs peintres’. Hierbij worden we vanzelf aan Delacroix herinnerd, die in oogenblikken als hij moê was ‘prit sa grosse bible et pensa beaucoup de sujets’. Rembrandt's héel levendige geest dreef hem er toe om onmiddellijk den vorm vast te houden, dien zijn gedachte genomen had, een vorm, bijna stenografisch te noemen, hoewel minder verkort dan wel gecondenseerd. ‘Geteekende gedachten’. Dat is voor vele van die teekeningen inderdaad het rechte woord. De oorspronkelijkheid of de zedelijke waarde van het denkbeeld, treft dikwijls eer men de zuiver esthetische hoedanigheden der schepping heeft bespeurd. En inderdaad Rembrandt is in die schetsen al heel weinig om uiterlijk schoon bekommerd geweest! - zijn eenig doel was om in de hoogste mate uitdrukkingsvol te zijn. 't Raakt hem weinig of de lijnen zwaar of aarzelend, aangedikt of onderbroken en weer voortgezet zijn. De gaaf om zich duidelijk uit te drukken ontwikkelt zich tegen 't midden van zijn leven aanmerkelijk. In plaats van de verwarde schetsen van het begin, die er soms nog wat kinderlijk uitzien, schept hij teekeningen vol krachtige ingetogenheid, waarin geen haaltje te veel staat; het wezen der dingen, waarnaar hij streeft, bereikt hij oogenschijnlijk zonder moeite en met een verbazende besparing van middelen. Het belang, dat Rembrandt zelfs in het geringste stelde, het al omvattende van zijn blik, gevoegd bij zijn gaaf om alles wat verbeelding bij hem was te verwezenlijken, maken zijn talrijke teekeningen tot een waarlijk chaotisch geheel. Bijna over iedere krabbel kan een questie ontstaan. Er valt een bij benadering berekenden datum vast te stellen, uitleg aan een onderwerp te geven, er kan twijfel aangaande de echtheid opkomen. Om die schetsen wel te begrijpen en er alle mogelijke voordeel uit te trekken, moet men ze | |
[pagina 99]
| |
goed van elkaar onderscheiden en er zich rekenschap van geven dat ze dikwijls aan een verschillend doel moeten beantwoorden. REMBRANDT: De Samaritaan betaalt den waard.
(Louvre, Parijs). Niet alle zijn ze de uitbeelding van een oorspronkelijke gedachte of de eerste opzet voor een schilderij. Vooreerst hebben we de teekeningen, die niet meer dan vluchtige nota's zijn, die enkel als herinnering aan iets zeldzaams of zonderlings moesten dienen, dat den meester getroffen had. Tot deze categorie behoort de teekening uit de Verz. Paul Mathey, (Nr 407),Ga naar voetnoot(1) een vrouw, die schijnbaar op een heel wreede manier is terechtgesteld en die met ketenen aan een soort galg is vastgebonden. De verz. Rudolf Kann bevatte een teekening met hetzelfde onderwerp, die echter als uitvoering vrij wat minder was. We denken hierbij aan de schets van Leonardo da Vinci uit de verz. Bonnat te Parijs: Het ophangen van Baccio Bandini, ten eerste omdat deze een gelijksoortig onderwerp behandelt, en vervolgens omdat zij eveneens als memorandum dienst moest doen. De tamelijk talrijke teekeningen, die Rembrandt naar kunstwerken | |
[pagina 100]
| |
van anderen maakte, behooren tot deze zelfde categorie. Het zijn o.a. zijn bekende schets naar Rafaëls Castiglione, naar het laatste Avondmaal van Leonardo, naar een medalje van Genua, naar een Indisch beeldje in hout. Op de tentoonstelling bevond zich een copie naar een teekening vanVittore Carpaccio: De Prediking van St Markus, (Nr 368, verz. Hofstede de Groot), waarvan het origineel in de verzameling van den hertog van Devonshire, te Chatsworth, wordt bewaard. REMBRANDT: Moeder en kind.
(Verz. van den Heer Pereire, Parijs). Vermelden we hier tevens zijn talrijke copieën naar Oostersche miniaturen; den pakkendsten indruk krijgen we wel van den Groot-Mogol, tronend te midden van zijn neerhurkende rijks-grooten, welke zich in den Louvre bevindt. Op de tentoonstelling waren we in staat er verscheiden van te bestudeeren, die alle met buitengewone zorg zijn uitgevoerd; Rembrandt heeft daarin zijn best gedaan om in een, door kleur opgehaalde, gewasschen teekening met héel fijne trekjes er in, den indruk van de miniatuur weer te geven (Nrs 386, 387, 428, 494). Waarschijnlijk heeft hij, vóór den verkoop van zijne verzamelingen, die miniaturen gecopieerd, om er een herinnering aan te behouden. Tot eene tweede categorie behooren de eigenlijk gezegde studies. De tentoonstelling bood ons, behoorend tot de verzameling E. Wauters (Nr 419), | |
[pagina t.o. 100]
| |
REMBRANDT: ZACHARIAS SCHRIJFT DEN NAAM VAN JOHANNES DEN DOOPER.
(Louvre, Parijs). | |
[pagina 101]
| |
een blad studies naar vrouwenkapsels aan, waarop we denzelfden kop viermaal vinden herhaald. Het zijn gewoonlijk slechts probeersels, allerlei verschillende krabbels op éen zelfde blad, veeleer als handoefening, dan met het oog op een bepaalde compositie bedoeld. Die schetsen kunnen met zijn etsen, zooals B. 55, vergeleken worden, die in denzelfden geest zijn opgevat. Noemen we dan verder nog het schetsblad in het bezit van den heer C. Fairfax Murray (Nr 42) en dat van den heer Walter Gay (Nr 416). Bovendien behooren hier dan nog een aantal koppen van mannen en vrouwen te worden vermeld, bijv. de vier schetsen uit de Verz. Bonnat (Nr 422). Een derde groep kan er samengesteld worden uit die teekeningen, welke evenals een schilderij of een ets, een kunstwerk op zich zelf vormen. Dikwijls krijgt men den indruk dat de een of andere teekening niet met het oog op een latere compositie is gemaakt, omdat ze een volkomen afgerond geheel vormt. Dit is bijv het geval met de prachtige compositie in den Louvre: Zacharias, die den naam van Johannes den Dooper neerschrijft. Samenstelling, uitvoering, opvatting, hebben alle hetzelfde toppunt van volmaaktheid bereikt, zoodat een geschilderde herhaling overbodig zou zijn geweest. Onder deze groep kunnen eveneens verschillende naakt-studies worden gerangschikt, teekeningen met voorstellingen van dieren en bijna al de landschappen. Uit den inventaris van 1656, weten we dat Rembrandt in éen boek al zijn naakt-studies had, in een ander al zijne dieren; twee, waarvan een in perkament gebonden, waren met landschappen naar de natuur gevuld. Bij deze groep behooren eveneens te worden ondergebracht de schoone reeks teekeningen, die Rembrandt maakte naar vrouwen, die pas bevallen waren of die hun kindje zoogden. De tentoonstelling bood er ons prachtige specimens van aan. De Vrouw, die haar kind de borst geeft, eigendom van den heer Pereire, behoort hier in de eerste plaats vermeld te worden. Noemen we dan verder de Vrouw in een Bed met Baldakijn, van Dr Hofstede de Groot, de studie naar een jonge vrouw, die met een kind in de armen de trap afkomt, en waarvan de beweging zoo juist is waargenomen, (Verz. Fairfax Murray), en uit dezelfde collectie een andere Jonge Vrouw, die in slaap is gevallen met het hoofd op 't kussen (Nrs 405, 399, 400, 415). Het is waarschijnlijk dat die studies naar vrouwen en kinderen eveneens door Rembrandt in een apart boek of portefeuille werden bewaard. De inventaris der successie van Rembrandt's vriend Jan van de Cappelle, die van 1680 dateert, vermeldt een portefeuille met 135 teekeningen van Renbrandt, die alle het Leven van de Vrouw behandelen. Dezelfde inventaris vermeldt nog: 6. Een portfolio daerin 56 tekeningen van Rembrandt, historyen. | |
[pagina 102]
| |
7. Een dito daerin syn 89 tekeningen van Rembrandt, landschappen. 43. Een dito daerin 188 schetsen, lantschappen, van Rembrandt. REMBRANDT: Landschap.
(Verz. van den Heer Walter Gay). Wat de tentoongestelde landschappen betreft, deze waren alle even bewonderenswaardig. Dank zij zijn machtige synthese, schept hij met drie of vier details telkens een zóo volledig, volkomen en wélingericht geheel, dat ze ons als een rekenkunstige formule in t geheugen blijven hangen. Zeker ‘naar de natuur’ zijn ze gemaakt, maar op welk een wijze! De veelzijdigheid der natuur is als gezeefd door zijn kunstenaarsvisie, waarbij hij alles verwerpt wat niet tot haar innig wezen behoort. Alleen de Japanners in hun houtsneden en Whistler in zijn steendrukken hebben, bij gelijke soberheid van middelen, een gelijksoortig effekt bereikt. Evenals dezen, weet Rembrandt het meest te treffen door wat hij niet heeft voorgesteld en zijn ontwerp heeft bovendien 't voordeel van nooit ledig noch fragmentarisch te zijn. En dan is het de geest van Rembrandt, en zijn eigen, zoo heel persoonlijk gevoel, die ons vóór alles bekoren. De daken van zijn huisjes, de bewegende bladeren, het kronkelend wielslag, 't spreekt ons alles van den Meester. 't Zij hij panorama's voor ons ontrolt, waar provinciën door tallooze riviermonden schijnen doorsneden te worden, 't zij hij een van die schetsen krabbelt, die zoo indrukwekkend in hun eenvoud zijn - maar waar soms een ophaalbrug de | |
[pagina 103]
| |
allure kan hebben van een triomfboog - altijd wordt men van meet aan door bewondering getroffen voor den kunstenaar, die de dingen zoo hoog vermocht te zien en die ze op zoo eenvoudige en tegelijk diepe wijze heeft begrepen. REMBRANDT: Naaktstudie.
(Verz. Dr. Hofstede de Groot, den Haag). Wat zijn naakt-studies betreft, door hun forsche plastiek zoo verrassend, ze bezitten hetzelfde karakter van voltooide composities, hoewel Rembrandt er enkele van in ets heeft gebracht. Noemen we, onder de zes specimens ervan, die op de tentoonstelling waren: De zittende vrow, uit de verzameling Heseltine, afschuwelijk leelijk, dat is waar, - maar hoe menschelijk-levend en in wie Dr. W. Valentiner, en ik geloof terecht, Geertje Dirx, de trompettersweduwe en Rembrandt's huishoudster, heeftherkend; vervolgens de prachtige Zittende vrouw, naar links gewend, bij Hofstede de Groot, stout van houding en breed behandeld, die in 1661 | |
[pagina 104]
| |
voor de laatste ets van den meester werd gebruikt. (nrs 445 en 444). REMBRANDT: Naaktstudie.
(Louvre, Parijs). Een tiental teekeningen vertegenwoordigden Rembrandt als dierenschilder. Naast de Dromedarissen van Fairfax Murray, bewonderden we vooral de Drie Varkens uit de verzameling Bonnat, (nrs 447, 448, 449). De Leeuw was het geliefkoosde dier van Rembrandt. Hoe dikwijls heeft hij den woesten pels en den geweldigen kop geteekend! Noemen we den majestueuzen dierenkoning van Baron Edmond de Rothschild en dat vreedzamer beest, dat met zijn zwaren poot een vlieg van zijn neus schijnt te jagen. (Hofstede de Groot, nrs 452 en 453). Verder dan nog teekeningen als die van den Louvre: De Opstandige Profeet door een Leeuw gedood en Daniel in den Leeuwenkuil (nr 329, Hofstede de Groot). Onder dezelfde rubriek zou dan wellicht kunnen worden gerangschikt die serie naar het leven geteekende vrouwen, die wat uitvoering en opvatting betreft, veel op de vorige lijken. De Bij een venster gezeten vrouw van Dr. Hofstede de Groot en de Slapende vrouw van Fairfax Murray (nrs 396 en 397) zijn in opvatting hieraan bijna geheel gelijk. Denzelfden indruk krijgen we bij die twee prachtige teekeningen van Heseltine: een Staande vrouw, in profiel, die met den elleboog op een ven- | |
[pagina 105]
| |
sterbank leunt en de Ten halven lijve geziene vrouw voor een open venster. (nrs 402 en 403); studiën als de Lezende jonge Man in den Louvre, behooren hier mede te worden vermeld. REMBRANDT: Studie van een Leeuw.
(Verz. van Dr. Hofstede de Groot, den Haag). Een laatste en wel de meest leerzame categorie, zou dan kunnen omvatten de voorstudiën voor schilderijen en etsen. De tentoonstelling bracht ons het Portret van den predikant Cornelis Claesz Anslo, genaamteekend en van 1040 gedateerd (Nr 285), een studie voor het stuk in het Museum te Berlijn van 1641. Het is wel de moeite waard om met deze zeer verzorgde teekening de rood-krijtschets voor dezen zelfden predikant te vergelijken, die zich in Britisch Museum bevindt, en die veel frisscher is dan de ets, waar Rembrandt haar voor gebruikt heeft. Hoe verder de eind-compositie zich verwijdert van de voorstudie, hoe meer deze waarde verkrijgen zal uit een oogpunt van psycbologie. We kunnen dan nagaan welke overwegingen den kunstenaar tot wijziging zijner eerste opvatting bewogen hebben. Noemen we hiertoe in de eerste plaats de ontroerende teekening in het bezit van den heer Truffier (No 351): Christus verschijnt aan Maria-Magdalena, die wanneer men ze met de sublieme Verschijning in het museum te Brunswijk van 1651 vergelijkt, ganseb een geestesarbeid openbaart. De teekening in het Museum te Stockholm, die dikwijls | |
[pagina 106]
| |
voor een voorstudie van hetzelfde stuk gehouden wordt, schijnt maar van twijfelachtige echtheid te wezen, vooral wanneer we ze vergelijken bij die in 't bezit van den heer Truffier. Een andere Verschijning bij Dr. Hofstede de Groot, (No 363) staat in verband met het schilderij van 1638 in Buckingham Palace. REMBRANDT: Jongen met muts.
(Verzameling van den Heer H. Vever). Vestigen we dan verder nog de aandacht op de kleine teekening bij Heseltine(No 353) die nauw samengaat met de aangrijpende ets: Christus in den Olijvenhof en de groote compositie van de Ecole des Beaux-Arts, de Verloochening van Petrus, waarvan het rechtergedeelte zeer sterk aan het schilderij te St Petersburg van ongeveer 1656 herinnert. Het is tevens belangrijk om den Jongen Man bij den heer Henri Vever (no 378), vroeger in de verzameling Esdaile, te vergelijken met een klein stukje uit Rembrandt's werkplaats, dat zich in het Museum te Antwerpen bevindt. Hier staan we voor hetzelfde model, dat op dezelfde manier gekleed is. We vinden dien knaap tevens weer in den Barmhartigen Samaritaan in den Louvre, waar hij, op zijn teenen staand, over den rug van een paard kijkt. Men verwarre hem echter niet | |
[pagina 107]
| |
met den jongen Titus, waarmee hij slechts een vage gelijkenis vertoont. Deze tamelijk vluchtige rangschikking, die we hier hebben beproefd, drong zich als van zelf op, tegenover het aantal en de verscheidenheid der teekeningen. Het is onvermijdelijk, dat de omgrenzingen der categoriëen betrekkelijk vaag zijn. Rembrandt zelf gaf trouwens het eerste voorbeeld van een klasseering. Uit zijn inventaris weten we dat hij zijn teekeningen volgens hun onderwerp en enkele volgens hun verdiensten gerangschikt had; Rembrandt's beste schetsen waren te vinden in een in zwart leer gebonden boek. REMBRANDT'S WERKPLAATS: Jongen.
(Museum, Antwerpen). Een klasseering in chronologische volgorde, is een schoon ideaal, waarvan we echter op heden nog ver verwijderd blijven. De gedateerde teekeningen vormen een nietige minderheid, vergeleken bij de reeks data op etsen en schilderijen; al de jaartallen moeten dus bij benadering berekend worden. Men geeft er zich bijv. gemakkelijk rekenschap van, dat het kleine Winterlandschapje van Dr. Hofstede de Groot (no 474), in verband behoort te worden gebracht met het Bruggetje van Six en den Winter in het Museum te Kassel, en dus van 1645-46 moet zijn, hoewel men dezen datum toch niet onvoorwaardelijk zou mogen aanvaarden. Het Gezicht in Vogelvlucht uit dezelfde verzameling (No 475) staat veeleer met de ets van 1651 in verband. (B. 234). Naast de chronologische kwestie, staan we in de allereerste plaats tegenover het tamelijk hachelijk vraagstuk der echtheid en het veel belangrijker punt van de verklaring van het onderwerp. | |
[pagina 108]
| |
Verscheidene teekeningen schijnen geen volstrekte waarborg voor echtheid op te leveren, maar we zullen ons hier van verdere bespreking dien aangaande onthouden. Tegenover de groote moeilijkheden, die zich voordoen, gaat men een groote terughouding voelen en neemt liefst een afwachtende houding aan. Er zijn prachtige teekeningen onder, maar mogen we ze wel alle aan den meester toeschrijven? En is het daartegenover wel noodzakelijk om altijd een keus te doen, wanneer een teekening in dubbel bestaat? Een schets uit de Verzameling Fairfax Murray (No 415) stelt tweemaal dezelfde jonge Liggende Vrouw voor. De Meester heeft haar zeker herhaald, omdat hij over de eerste lezing niet tevreden was. Wanneer we ons deze teekening door den een of anderen weinig gewetensvollen koopman in tweeën gesneden voorstellen, staan we tegenover twee schetsen, met hetzelfde onderwerp, waarvan de eene beter dan de andere is, maar die toch beide van Rembrandt zelf afkomstig zijn. Eén zelfde onderwerp vindt men vaak in twee zoo precies gelijke exemplaren voorhanden (dit is bijv. met den Onbarmhartigen Dienaar in den Louvre en de Albertina het geval), dat men zich noch voor de een, noch voor de ander kan uitspreken. REMBRANDT: Studie voor een Christus tusschen de Schriftgeleerden.
(Verz. van den Heer Léon Bonnat, Parijs). De kwestie van de verklaring van het onderwerp is minder onvruchtbaar. Hiertoe behoort tegelijkertijd een zeker begrip der stenografische aanteekening van den meester en een volkomen kennis van den bijbel. En het is | |
[pagina t.o. 108]
| |
REMBRANDT: HAGAR IN DE WOESTIJN(?)
(Prenteneabinet. Bibl. Nationale, Parijs). | |
[pagina 109]
| |
niet te verwonderen dat de overigens uitstekende catalogus van den heer F. Courboin, hier en daar heeft gefaald om den waren uitleg aan de onderwerpen te geven. Noemen we bijv. de geestige teekening, die als Man en Vrouw in gesprek staat vermeld, maar die om den doorzichtigen sluier, welke het gelaat der vrouw bedekt, zonder eenigen twijfel, Juda en Thamar moet voorstellen (No 436, Verz. Paul Mathey). REMBRANDT: Pharao's dochters vinden den jongen Mozes.
(Verz. Dr. Hofstede de Groot, den Haag). De mooie teekening, die door den heer H. Vever was ingezonden, toonde ons een te onverwacht onderwerp om niet te trachten den catalogus te verbeteren, die het als Etude d'Homme (No 425) omschreven had. Een jonge soldenier is met het hoofd op de tafel in slaap gevallen, welke met de overblijfselen van een overvloedigen maaltijd is bedekt. Een juffer, achter hem geslopen, steelt onderwijl zijn zakken leeg. Het is een gelijksoortig onderwerp als door Jan Steen in het beroemde stukje in den Louvre behandeld is. Eveneens valt 't te betreuren, dat de Catalogus de door Dr. Martin gevonden uitlegging niet overgenomen heeft van de groote roodkrijtschets, eigendom van den heer Leon Bonnat, en welke als Scène de Sacrifice stond | |
[pagina 110]
| |
opgegeven (no 437). Rembrandt heeft daarin, in vluchtige trekken, een stuk van Lastman, Paulus en Barnabas te Lystra, gecopieerd; uit een opschrift van de hand van den meester zelf, blijkt dat er op het eerste plan een jong kind is te vinden. Het is mogelijk dat de teekening van Leon Bonnat (no 393), de Leidsche Student, die veel op den jongen Titus lijkt, met een muts met franje op 't hoofd, een boek onder den arm en als verdronken in een langen, ruimen kamerjapon, als model heeft moeten dienen voor een Jezus onder de schriftgeleerden. Besluiten we eindelijk deze enkele opmerkingen met die geheimzinnige Zittende Vrouw uit het Cabinet des Estampes (no 394), een buitengewoon indrukwekkende schepping. Wie zou die onbekende zijn, met die droevige, wanhopige oogen, met holle, bleeke wangen, wier geheele houding verslagenheid is? De lange, op haar schouders neervallende sluier, verleent haar iets zigeuner-achtigs. Haar oogen staren in 't leege. De grond, waarop ze zit, is schaars met dorre kruiden bewassen. Zou het niet Hagar de Egyptische zijn, in de woestijn verdwaald en die, uitgeput van vermoeienis en dorst, afzijds is gaan zitten, onbeweeglijk, op een boogschots-afstand, om het kind Ismaël niet te zien sterven? Nadat we dan lang zoo teekening na teekening hebben genoten, blijven we gaarne een wijle stilstaan voor het beroemde Zelfportret ten voeten uit, tentoongesteld door den heer P. Heseltine (Nr 283), om den schepper zelven van al die wonderen nog eens te betrachten. Van de tallooze portretten, die hij naliet, is dit misschien het meest indrukwekkende. Gebezigd, in 1906, voor het affiche der Leidsche tentoonstelling, is de herinnering er aan als 't ware in ons geheugen gegraveerd. Tot op de helft levensgrootte gereproduceerd, deed deze simpele schets, in. plaats van op zoo groote schaal de minste zwakheid te openbaren, de juistheid der verhoudingen, de zuivere techniek en de wálomschreven uitdrukking nog meer bewonderen. Slechts weinige teekenaars zouden een dergelijke proef kunnen doorstaan! Welk een onuitputtelijk document is deze krachtig-eenvoudige opzet van zichzelf, die Rembrandt ons hier naliet! Stevig als een zeeman staat hij op zijn groote voeten geplant en met zijn doordringende oogen ziet hij ons onderzoekend aan. 't Is of hij met de handen op de heupen heen en weer staat te wiegen. Zijn werkpak van alle dagen, een geenszins elegante hoed, diep over de ooren getrokken, en een groven gordel, dat is zijn heele toilet. Het gezicht is glad geschoren, de trekken zijn sterk en scherp omlijnd, de kin, met dicht opéen geklemde lippen, is gekloofd; de zware, vierkante kop staat stoer op het breede, kort gedrongen lijf. Evenals in al de teekeningen rondom hem tentoongesteld, is het vooral | |
[pagina t.o. 111]
| |
REMBRANDT: ZELFPORTRET.
(Verz. Heseltine Londen). | |
[pagina 111]
| |
de schepper, die hier vóór ons verschijnt, heel levenskrachtig en zeer geéquilibreerd, rijk, maar niet kwistziek. Wat een verschil hier met de vreugdevolle vruchtbaarheid van een Peter Paul Rubens! Rembrandt is de onrustige zoeker, die door zijn onderwerp wordt gekweld, die de uiterste spanning des geestes en een soms bijna pijnlijke toewijding kent. Alles trekt hem aan, alles is hem problema, alles vraagt een oplossing, die zijn eigendom is. Het is alsof de eenvoud zelf van sommige onderwerpen, die slechts weinig verschil in arrangement toelaten (Esther en Ahasverus, Abraham en Hagar, Christus en de Samaritaansche), hem hebben aangetrokken om er reeksen van steeds even volmaakte composities voor te ontwerpen. Of was 't misschien een daad van bevrijding, om zijn geweldigen kop van zware gedachtendrommen te ontlasten, dat hij al die schikkings- en verbindings-mogelijkheden, vastlei op 't papier? Schijnbaar eenvoudig en toch vol raadselen, zóo verschijnt ons Rembrandt in de teekening van den heer Heseltine. 't Is of we op zijn gelaat den weerglans zien van de om hem heen tentoongestelde werken. 't Is of hij ons daar innerlijk uit staat te lachen, met die opperste kalmte van zijn houding en het ironische trekje om den dichtgeknepen mond. En dan denken we aan dien Adam en Eva na den val, bij Fairfax Murray (No 288), een schets van ongeveer 1645, die door en door modern van opvatting en tintelend van geest is, waar Eva, als een betrapt en mokkend kind, op haar duim staat te zuigen, naast Adam, die geheel teneergeslagen, met zijn hoofd tusschen zijn handen ter aarde zit, terwijl Satan van achter den boom ze beiden uitsliept. De Jupiter en Antiope, bij Walter Gay (No 370), met het watertandende satertje, dat op de schoone komt toetrippelen, is in denzelfden geest opgevat. Maar het Zelfportret van den heer Heseltine, is ondanks de spotachtige houding van 't hoofd, in den grond toch heel ernstig, evenals de tijden waren (ongeveer 1655), waarin het waarschijnlijk uitgevoerd is. Rembrandt dompelde zich in die jaren in het verhaal van het Lijden van Christus, waarvan hij de verschillende stadiën weet weer te geven met een soort van sobere gruwzaamheid, als had hij zelf die Passie geleden. Twee sublieme teekeningen, bijna geheel aan elkaar gelijk, maar toch, met hoeveel fijne, kleine verschillen, onmerkbare, maar toch zoo véel beteekenende veranderingen, die hier en daar zijn aangebracht (Bonnat en Fairfax Murray): Christus, door de soldaten bespot, leggen getuigenis af voor de zedelijke hoogte van 's meesters opvatting en van zijn innig verstaan van de dramatische uitbeelding; Shakespeare's naam komt ons hierbij op de lippen. De kunstenaar, die zulke gezichten zag en ze in zulke eenvoudige en aangrijpende vormen wist vast te houden, mocht met volmaakt recht zich zelf voorstellen in een houding, die oppervlakkigen hoogmoedig schijnen kan, | |
[pagina 112]
| |
maar die enkel een zeer sterke zelfbewustheid uitdrukt. We voelen het hoe één hij is met zijn kunstenaarsovertuiging. Om hem heen worden wij zijn geheel eigen atmosfeer gewaar, die ondoordringbaar was voor de meesten zijner tijdgenooten. We zijn hier in tegenwoordigheid van een, die de schoonheid voor een groot deel in de gedachte zag en die door krachtige verbeteringen het mooie van een teekening aan de juiste uitdrukking m.a.w. aan de waarheid, opofferen kon. De afbeelding, die deze kolos van zich zelf heeft gemaakt, is voor den nakomeling een ware les in heldenvereering. We herkennen den Rembrandt, die een zoeker bleek naar zielkundige waarheden, die als gedrenkt in 't stellige was en zich toch nooit zag verlaten door zijn koene verbeelding. We vinden hem er in, overal gelijkelijk sterk; 't zij hij een paar varkens bij een stal observeert, waarvan hij 't eigenaardig karakter uit doet komen, 't zij in presentie van een ouden, gevangen leeuw, van wien hij de rustige kracht onderstreept, 't zij nog, en dan geleid door zijn eigen verbeelding, in die landen van het Oosten, waar Abraham de bedroefde Hagar wegzendt met haar onbekommerd kind, of waar op den rand van Jacob's bron de oogen van Christus met langen blik de verwonderde Samaritaansche ondervragen. Parijs, Juni. 1908. F. Schmidt-Degener. |