Onze Kunst. Jaargang 7
(1908)– [tijdschrift] Onze Kunst. Geïllustreerd maandschrift voor beeldende en decoratieve kunsten– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 9]
| |
Kunst van hedenDe tweede tentoonstelling van moderne kunst, ingericht door de maatschappij Kunst van Heden, werd 21 Maart ll. te Antwerpen geopend. Waar ze belangrijk was door de algemeene inrichting, door de groote hoedanigheden der tentoongestelde werken, - ze onderscheidde zich vooral door het feit dat het Antwerpsch publiek, dat zich tot hiertoe tegenover de pogingen van Kunst van Heden tamelijk onverschillig getoond had, deze tentoonstelling dadelijk met warmte ontving. Ten dien opzichte wil ik in herinnering brengen wat de heer Emmanuel de Bom destijds schreef over de vorige expositie en waarin de schrijver, nadat hij het bestaansrecht van het Genootschap had aangetoond, het maatschappelijk belang er van beschouwd en de tentoongestelde werken besproken, met deze woorden besloot: ‘In elke andere groote stad ware een tentoonstelling als deze eerste van Kunst van Heden een “gebeurtenis” geweest. Te Antwerpen was zij dit ook, maar voor een kleine minderheid! Hoe dikwijls heb ik de uitgestrekte zalen, waarin men de kelderachtige academielokalen niet meer herkende, voor mij en de heeren opzichters geheel alleen gehad!’ Maar hij troost zich over dit échec, beschouwt het slechts als schijnbaar en eindigt met 't uitspreken van zijn vertrouwen in de promotors dezer kunstbeweging, gesteund door de weinigen, die de toekomst zijn, niettegenstaande de geringe belangstelling der menigteGa naar voetnoot(1). Wat een voldoening moet het thans voor de inrichters zijn om eindelijk hun pogingen te hebben zien slagen! De kring van ‘eenige weinigen’ voor wie het vorig Salon enkel scheen te bestaan, had zich aanmerkelijk uitgebreid en men mag aannemen dat het programma der verspreiding van den echten kunstgeest op het punt staat om zich te verwezenlijken. We weten uit de voorrede van den catalogus, dat het streven van de pas afgeloopen tentoonstelling is geweest om het werk van éénzelfden kunstenaar op synthetische manier te rangschikken ‘om hem te vertegenwoordigen op zoo | |
[pagina 10]
| |
volledig mogelijke wijs, ten einde hem te kunnen volgen in de ontwikkeling zijner kunst, in de uitdrukking die hij vermocht te geven aan zijn streven’. En deze schikking gaf inderdaad rust en eenheid aan den algemeenen aanblik der tentoonstelling; de kunstenaars, als vertegenwoordigers van verschillende kunstrichtingen, zagen zich in staat gesteld om hun bedoelingen in hun geheel duidelijk te maken en bleven toch onderling door den band van kunstenaars-eerlijkheid verbonden. Zoo was de kleur, als element der illusie-gevende weergave der dingen en tegelijk als uitdrukking der eigenaardige bekoring, die elk er van afzonderlijk bezit, met zeldzame ooggevoeligheid door Jan Stobbaerts verstaan en door ze recht in hun innige betrekking tot elkaar en in hun opvolgende en als vanzelf in 't oogvallende herleidingen te gevoelen, heeft hij een belangrijk werk geschapen, dat de eereplaats wettigde die men hem op de tentoonstelling had gegund. Als hij eerst in het sujekt het stevig gestel van het geheel heeft opgetimmerd, ieder voorwerp zijn eigen plaats aangewezen, de omtrekken zijner menschenfiguren en dieren bepaald en het stuk op die hoogte gebracht, waarop de meesten meenen het als voltooid te mogen beschouwen, aanvaardt hij 't enkel nog maar als schets! Dan begint hij, met een zeldzame volharding, het in alle deelen en onderdeelen te doorwoelen, ontdekt meer en meer het onderling verband tusschen het trillende licht en de maische kleur van de motieven, waar hij van houdt. Nadat hij dan zoo de hoofdaccoorden heeft vastgesteld, verdeelt hij, altijd in betrekking hiermee, de opeenvolgende kleur-verbuigingen, tot dat hij het onmiddellijk verband tusschen de kleurenaandoening, waaruit ze ontstonden, gevonden heeft. Dit onverpoosde, geduldige, volhardende werk, verwekt stukken van een volmaakte schildersbekoring, door de gemeenschap die er bestaat tusschen den maker er van en de essentie - den geest zelf van zijn geboortegrond, het vruchtbaar sappige land van Vlaanderen, dat hem met zijn onmiddellijk te grijpen schilderachtigheid en uiterlijke welvarendheid, de schoonheid zijner werken ingeeft. Hij doet niets dan haar maar gehoorzamen en volgen als uit instinkt. Hij verduidelijkt wat hij er van heeft te zeggen en doet vaak met al zijn naïeveteit belangrijke vondsten op 't gebied van tooneelmatige schikking en mise en page. Ik heb hier vooral het oog op zijn Antwerpsche Slachtplaats. De os, die gekeeld wordt, ligt opzij, met gebonden pooten; het geheele midden van het stuk is met zijn rossig-geokerde kleuren gevuld. Voeg daarbij den breeden gulp van het roode bloed, dat uit den afgesneden hals vloeit en door een knecht rechts in een lang-gesteelde pan wordt opgevangen. De slachter zit op zijn hurken achter het dier en maakt het af. Het tooneel heeft plaats in een met tegels bevloerd binnenhuis, met effen | |
[pagina t.o. 10]
| |
JAN STOBBAERTS: ANTWERPSCH SLACHTHUIS.
(Verzameling Lequime, Brussel). | |
[pagina 11]
| |
muren, waartegen aan blokken bevestigde takels zijn opgehangen, een open deur ziet uit op een helder belichte binnenplaats, die zeer te pas in de compositie aangebracht is. Onmogelijk om een, op zichzelf afstootend onderwerp, met meer breedheid, meer genereuse veredeling mede te deelen in kunst. Er bestaat verband tusschen deze schilderwijs en die der oude Meesters, vooral Vermeer van Delft en Pieter de Hoogh, want het is Stobbaerts' eerzucht om hen te gelijken, evenals die van Hendrik de Braekeleer, met wien hij samen zijn eerste kunstenaars-opvoeding in het atelier van Leys had ontvangen. De verwantschap, die deze drie kunstenaars in hun werk verbindt, zal zeker eerlang hun namen meer en meer tot elkaar doen naderen; er zou een bizondere studie te maken zijn over hun betrekkingen onderling en met hunne voorgangers uit vroeger eeuwen, een studie die de individueele kenmerken van elk hunner op den voorgrond zou kunnen plaatsen. De beperkte ruimte, waarover we ditmaal beschikken, laat echter niet toe om zoover te gaan en we bepalen ons dus tot het vaststellen van nog éen enkel feit aangaande den meester, die ons thans bezig houdt. Mijn bedoeling is om een parallel te trekken tusschen de dieren, die hij schildert en die van een anderen schitterenden dieren-schilder, die Jozef Stevens heette. Deze laatste schiep vooral behagen in zijn rol van verteller van dikwijls aandoenlijke fabelen, waar het masker, aan de dieren geleend, de menschelijke nooden moest vertolken. Slechts bij uitzondering gaf hij dit mensch-ontleedkundig aspect prijs, bij voorbeeld in dat stuk in het museum te Brussel, Plus fidèle qu'heureux, waar de eenvoudige, recht tot het hart sprekende voorstelling van een aap, die van kou in de sneeuw is gestorven, meer treft door de kracht der vertolkte werkelijkheid dan het ensemble van het stuk, waarin de anecdotische geest overheerscht. Deze geest bestaat bij Jan Stobbaerts niet meer en zijn dieren zijn juist daarom zoo krachtig van uitdrukking, omdat men geen menschen-intellekt bij hen veronderstelt; - we voelen ze hun eigen leven ademen. De ziele-studie is des te belangrijker omdat de kunstenaar het werkelijk leven volgt en diep gevoelt - een leven verschillend van aard met het onze: Dat is het erfrecht van het ras, om in die mate het gevoel der werkelijkheid te bezitten en door verinnigde waarheid, van het schijnbaar vulgeere een werk van schoonheid te maken.
Indien de kunst van Fantin Latour niet de verscheidenheid van aanblik van die van Jan Stobbaerts biedt, indien hij de natuur niet zoo diep doorwoelt, heeft hij daarentegen de werkelijkheid even gewetensvol en met den noodigen eerbied gevolgd om een voornaam picturaal gevoel in sobere zinnen weer te geven. De volkomen afwezigheid van alle aanstellerij, een edele en zuivere smaak, een eenvoudige en volmaakte weergave, zijn er de kenmerkende | |
[pagina 12]
| |
eigenschappen van. De handeling wordt op het doek in zilverige halftonen vertolkt, door verzwaarde zwarten onderstreept, die een mooie tegenstelling met het vleesch vormen; détails van levendige kleur: een lichte doek, een bloemenruiker geven de uitspringende noot, in verband waarmee de nauwlijks merkbare veranderingen in den vorm, zachtkens in den toon zelf aangegeven, met een schijnbaar minimum inspanning worden verwezenlijkt en waarin de zaakkundige verdeeling der groote partijen vooral bijdraagt tot het verkrijgen van het effekt. Twee heel mooie stukken Lektuur en Studie (jong meisje, dat zit te schilderen), geven een duidelijk denkbeeld van deze eigenaardige werkwijs; ze werden heerlijk omlijst door studies van bloemen, teer-fijne stillevens en door enkele dier musikale droomerijen, waarin hij tegen 't eind van zijn leven zooveel behagen schiep en die hem voor een groot deel door zijn vurige bewondering voor Wagner werden ingegeven. Wat we vinden in deze schildering, is de kracht verkregen door besparing der middelen, een factor in de kunst, die onze schilders in hun overborrelende levenskracht en levensmoed maar al te dikwijls verwaarloozen, maar die vooral de Engelsche en Fransche kunstenaars in hooge mate onderscheidt. Evenals bij Fantin Latour springt dit bij Ménard en Sauter in het oog. Fantin, altijd bekommerd om de algemeene, de héele volle noot, dringt allengskens en met steeds toenemende zielkennis in het innigst van zijn onderwerp door; Sauter, hierin meer virtuoos, stelt daar vlug geschetste stukken tegenover met nieuwe, zeldzaam-verrassende en meeslepende kleuren en kleurenharmonieën. Deze verbindingen van eigenaardige tinten en tonen, die als gedroomd zijn op het palet, worden voor ieder nieuw werk vernieuwd, veranderd en frisch gehouden door al de stadiën der uitvoering heen. De afstand tusschen zijn portretten en zijn verbeeldings-composities, is niet heel groot, zooals de Bruidsmorgen, de schoone Dame, Moederschap of Kameraden, waarin we overal weervinden het muzikale contrast en waar het schoonste grijs en blauwachtig zwart, door teergroene en rose waduwen heenspeelt. Als tegenstelling voor deze lieve fantaisieën in groenen toon, de glans op zijde en brokaat, met zilver overloverde stoffen, zijn enkele mansportretten, vooral dat van Prof. F.M. Müller, Cardinaal Rampolla en Prins Troubetzkoy behandeld volgens gestrenger tucht, de vormen zijn neergezet met de begeerte naar het vastleggen der meest kenmerkende trekken en de bedoeling is om het plotselinge, het op eens ontstane van den indruk te handhaven, van het oogenblik der conceptie af tot aan de naamteekening op het stuk. Wanneer we dan overgaan tot het werk van Ménard, bij wien we eveneens het sobere in zijn uitdrukkingsmiddelen op prijs stellen, vinden we daar | |
[pagina 13]
| |
vooral in de picturale ontwikkeling van zekere dichterlijke denkbeelden, in betrekking met heerlijke landschappen, die voor ons oog in schijnbaar doezelige tinten oprijzen. Het heimwee naar antieke schoonheid zingt in die idyllen met droomerig gulden luchten en vijvers als spiegels van metaal, waar de maan zich in baadt, - die landschappen in de opalen uren van den morgen met de baadster in den kleinen poel. G. SAUTER: Portret van Prof. F.M. Müller.
Elke onrustige beweging is vermeden in die stukken, die door een samenwerking van uitdrukkingsvolle lijnen, van zijde-zachte tinten den indruk geven van ver verwijderd zijn, van een innig tot zichzelf inkeeren, van herinneringen aan den klassieken grond. Het pastel Pâris, dat eigenlijk niet meer is dan een fragment van een belangrijker compositie, heeft vóor | |
[pagina 14]
| |
zich reeds de concentratie in de handeling, de vormenzuiverheid van 't een of ander antiek marmer. Daarbij toonen twee portretten ons de eerlijkheid van den kunstenaar aan en dezelfde eigenschappen leven in de doeken die een meer onmiddellijk volgen eischen van de natuur; we vinden er in weer dezelfde voornaamheid, dezelfde instinktmatige zuiverheid, die we in die heerlijke eenzame landschappen bewonderden. E. MÉNARD: Pâris.
Een vergelijking tusschen Ménard en Böcklin, die op de tentoonstelling met eenigszins gelijksoortig werk vertegenwoordigd was, zou wellicht eigenaardig de moeite loonen. Ongelukkig echter zou de vergelijking dan niet ten gunste van den laatste uitvallen; een zekere onsamenhangendheid in de kleur zou leiden tot voorkeur voor den Franschen schilder. Maar we behooren er hier bij te voegen dat aangezien zijn voornaamste doeken in het bezit van musea zijn, men voor de Antwerpsche tentoonstelling alleen eenige eigenaardige stukken los kon krijgen, die echter geen kenmerkende uitdrukkingen zijn van zijn kunst, zooals het Doodeneiland in het museum te Leipzig en de Verblijfplaats der Zaligen in dat te Berlijn. De afstand tusschen de Vlaamsche opvatting der schilderkunst en die van Böcklin, blijft zich echter altijd duidelijk doen gevoelen. Terwille der verfijningen in de kleurschakeeringen zullen de Vlamingen wellicht nog een | |
[pagina 15]
| |
Ménard aanvaarden, maar ze zullen zich tot oordeelen onbekwaam achten tegenover de theoretische kleur-vertolkingen en den berekenden en berekenenden stijl der ordonnanciën, als zoovele aanduidingen van het Germaansche temperament, dat onder een Toskaanschen hemel vertoefd heeft. Hier dringt zich een verschillend criterium dus als van zelf aan ons op, en terwille hiervan moeten we onze aandacht vestigen op de baanbrekerszijde van Böcklin's talent, dat geen onmiddellijke voorloopers had, en dan zal men, in zijn geheel beschouwd, de rijke verbeelding in het werk bewonderen en de dichterlijke zienersgave, die echter nader aan de litteratuur dan aan de schilderkunst is verwant. Uitdrukking hieraan wordt gegeven door een decoratieven smaak, die zich uit bij de algemeene schikking en de kleuren aanbrengt in glacis, welke het pleisterachtig-gemarmerde van Romeinsche encaustieken hebben. Op verschillende plaatsen breken nieuwe kleuren uit, die niet door overgangstonen zijn verbonden; de welbegrepen verdeeling verhindert echter het stuk om druk te schijnen. EMIEL FABRY: Lachésis.
Emiel Fabry, wiens werken wat streven naar stijl en rytmus betreft, niet | |
[pagina 16]
| |
zonder eenige overeenkomst met de voorgaande zijn, toont een scherper omlijnde, meer geserreerde en vaster teekening, die meer streeft naar het behouden van den juisten vorm, dan naar het verhevene der beweging. De tinten: bronsgroen, wijnrood of bister geven de halfvlakken, de uitstekende deelen en de spierbewegingen aan. Men herleeft in zichzelf, voelt en volgt door bemiddeling der voorgestelde lichamen het leidend denkbeeld van den teekenaar. De kleur, in den eigenlijken zin van het woord, is opgeofferd aan de vorming van de lijn en de ontheffing aan de werkelijkheid wekt het kunstgevoel op, zooals het bij wélbegrepen decoratieve werken past. Het paneel Lachésis stelt dit rylmenspel voor in de vereeniging van houdingen, die hoewel eenigszins gedwongen en verwrongen, hoegenaamd niet den indruk geven van vermoeidheid, dank aan het welgeëvenreedigd tegen elkaar Opwegen der verschillende deelen. Uitgaande van de heftig realiste, instinctieve kunst van Jan Stobbaerts, zijn we uitgekomen bij de abstrakte van Fabry, die zoo ver verwijderd is van de onmiddellijke beschouwing der zichtbare dingen, - een ander machtig kunstenaar, Jacob Smits, zal deze beide uitersten voor ons met elkaar doen versmelten; hij vereenigt in zich de zinnelijke waarname van den artiest, die door de levende natuurkrachten is ingenomen en den zin voor synthese, die den ontvangen indruk in den geest vergroot en tot aan het zinnebeeldige doorvoert. Met een zeldzaam vermogen begaafd om tusschen hevige en geweldige tegenstellingen het evenwicht te bewaren, zet hij zijn kleuren tegen elkander, doet ze geweld aan, zonder ze af te doen wijken van hun onderlinge harmonie. Hij aarzelt niet om de grootste moeilijkheden aan te pakken, verlichtingsproblemen, die enkel met die van Rembrandt te vergelijken zijn, zooals het vasthouden van de schitterende witheid van een muur in een interieur in bezonken toon, dat weerstand biedt aan lichtende wolken, door een schuifraam gezien en strijd voerend tegen een enkele, losse lap intens blauwe lucht. De kunst om zich tegen zijn wil verzettende elementen te breken, stelt hem in staat om te voltooien wat minder ervarenen enkel maar kunnen beproeven: de weergave in levende symbolen van het godsdienst-gevoel dat bij hem gewekt wordt in een zeker land, het dorre, elegische land der Kempen, waarvan hij de groote rust geschilderd heeft. Soms, ter weergave van zijn denkbeeld, bedient hij zich van den nimbus of den gouden achtergrond en door het zoodanig beperken van zijn arbeidsveld houdt hij vast al wat kan zeggen de naïeve blik van een Kind der Kempen, of van een gelukkige jonge moeder met een kindje op den schoot. Op de stijlvolle verdeeling wordt nadruk gelegd door de uitdrukkingsvolle teekening van breed opgevatte bloemen, die zich huwen aan het door hem uitgedrukte gevoel, terwijl zijn akwarellen met den breeden penseelslag van een fresco-schilder zijn behandeld. | |
[pagina 17]
| |
JACOB SMITS: Judaskus.
Een andermaal, waar hij elk ander hulpmiddel versmaadt en enkel werkt uit schildersdrang, gevoelt hij al de verschrikking van een dreigend landschap dat hij weergeeft in al zijn pracht; of wel hij formeert, als in den Judaskus als grootsche silhouetten tegen den gloeienden hemel, waar een rouw gordijn is opgehangen over de zwarte heuvelen van Golgotha. Het voorgevoel van den Christus lezen wij in zijn vochtige, in de verte wegziende oogen; bij Judas schijnt de enorm breede slaap het karakter aan te duiden dat we bij hem veronderstellen; zijn zware baard mengt zich met de haren van den Christus in tinten die aan Giorgone's glorieuse tonen herinneren. Hetgeen niet onmiddelijk tot de uitdrukking bijdraagt, wordt enkel aangeduid en het geheel, met zijn vlammengloeiende lucht, is als de levende oproeping van een noodlotsontwerp, zooals hem dat waarschijnlijk door een Onweersavond in de Kempen werd ingegeven. Van datzelfde land, dat hij zoo geerne ziet, geeft hij de levende synthese op het door het Museum te Brussel ingezonden stuk. - Met eenvoudigen zit Christus aan tafel. Er waast iets van innige vroomheid in dit landelijk binnenhuisje, men voelt al die wezens ademen in de stilte van 't warm omhuivende licht, dat door 't schuifraam dringt. Door de zijverdeeling van het licht doet het de omtreklijnen uittreden | |
[pagina 18]
| |
en geeft net als bij beeldhouwwerk iels opgewerkts aan de menschenfiguren. Iets van magistrale grootheid heerscht in dit tooneel, dat met gloed geschilderd en met eerbied gevoeld is. Heel het menschenbestaan in het land der Kempen met zijn zware luchten, het doffe zand, zijn primitieve boeren, wordt ons door dit hutten-binnenhuis met zijn mystieke verschijning verhaald. Het is misschien niet overdreven om te beweeren dat met de stukken van Stobbaerts, het Smits-zaaltje de belangrijkste inzending op deze tentoonstelling is geweest. Bij het doorloopen der zalen merkten we bij de inzenders een aanmerkelijke toename der figuurschilders op. Het feit, waaruit we niet verlangen dat men conclusies zal trekken, is overigens enkel als opmerking in margina van belang; niettemin veroorlooft het ons vast te stellen dat, indien dit ten nadeele van de middelmatigen onder de landschapschilders wezen mocht, het in tegendeel ten voordeele strekt van hen, die als de fysionomisten der natuur zijn, d.w.z. zij die zich niet tevreden stellen met een verbinding van tonen, die enkel door het netvlies vast gehouden wordt, maar die de landschapsziel of het daarin vermoedde karakter weten weer te geven. Jaak Rosseels en Richard Baseleer behooren tot die innige landschapschilders. De zaal, die aan Rosseels was toegewijd omvatte het overzicht van een kunstenaarsleven; hij is een der baanbrekers geweest van de groote kunstbeweging in ons land, waarover we ons heden in den uitslag verheugen. Een der eersten gaf hij vooroordeelen van toenmaals prijs, om volgens de heerschende meening te Barbizon de schoonheden onzer Heiden op te gaan merken. Stille eenzame hoekjes in de duinen, met hun lagen plantengroei, smalle wegeltjes in het dennenbosch, werden de onderwerpen die hij met liefde behandelde en waarvan hij op alle uren de eindeloos verschillende kleurschakeeringen heeft geschilderd. Mysterieuse momenten, zooals zijn Opgang van de Maan getuigen door hun wijze van weergave van de innige liefde van dezen gevoeligen schilder voor de natuur en zijn bekommerd zijn om enkel kunst met de zorgvolste nauwgezetheid uit te voeren. In het ensemble bevat elk werk den echten polsslag van het leven en geeft de warme innigheid van het oogenblik weer. Baseleer, die in zijn zeestukken van den aanvang aan de fundamenteele grondbeginselen heeft vastgelegd van de doorschijnendheid van de lucht, de gesteldheid van het terrein, het vloeiend-transparente van het water, als stevige grondslagen, waar de atmosfeer doorspeelt, heeft er vervolgens toevals-elementen in binnen gevoerd, het geraamte van een boot, de omtrekken van een bewegende figuur, de vlotte beweging van een zeil. Als hij dan zóo zijn factoren heeft neergezet, dat de indruk er van gróot schijnt, werkt hij geleidelijk voort op een wijze om aan den beschouwer mee te deelen wat | |
[pagina 19]
| |
de natuur hem indrukwekkends heeft verhaald. Zoo schildert hij glanzende bladzijden met gebistreerde luchten, die zich terrasgewijs langs de verre einders uitstrekken en breede vlakken water, waar zich de vele bewegende vormen der wolken in weerspiegelen. Deze stukken zijn zeer doorwroet en bewerkt en doen ons de wijze van uitvoering vergeten. Deze merken we echter nog op, in aanmerking nemend de groote moeilijkheid bij 't voorstellen van het onderwerp, in zijn groote gezichten op de Haven, die tot zijn stoute pogingen behooren. RICHARD BASELEER: In het Droogdok.
We zien hem de door zware schaduwen afgebakende massa der kaden omlijnen, de kiel van een schip in het Droogdok vergroot en vervormd in aangrijpend relief naar voren doen treden, wijl zijn veel ervaren blik de geheele scheepstimmermanswerf omvat. Stevig zet hij de zware, zwarte sluisdeur tusschen de wallen van de dijken, geeft ons aan de andere zijde den indruk van een veel hooger gelegen waterpeil, waarop zeilschepen met blanke vleugelen drijven, terwijl op de opzettelijk leeg gehouden ruimte van het voorplan, een menigte figuurtjes in kleine toetsen losjes met de punt van het penseel | |
[pagina 20]
| |
zijn neergezet en de ladder der tonen de grootsche verhoudingen van het geheel wél aangeeft. Die niet te onderdrukken neiging tot het steeds weer opzoeken van nieuwe moeilijkheden, is een der groote punten, die we in Baseleers kunst zeer op prijs moeten stellen. Zijn buurman Marcette, eveneens een zee-schilder, zondigt daarentegen door het telkens, hoewel niet eentonig herhalen van een eenmaal aangestemde landschapsnoot, die zijn persoonlijk eigendom is geworden. Hij brengt ze in toepassing met veel succes en borstelt of wascht met groot gemak vaak heel wel gevonden, schilderachtige hoekjes, die hij weergeeft op zeer aantrekkelijke wijs. Albert Crahay, altijd op hetzelfde terrein, legt evenwel in zijn studies meer verscheidenheid dan Marcette; hij beschikt over een rijke techniek, die hij aan een frissche wijze van zien paart. Door zijn groot stuk de Schelpenvisschers heeft hij ons verbaasd. Het blok der paarden dat de visschers draagt, bestaat de oppervlakte van het doek in de breedte, de groote partijen zijn stevig neergezet en lossen met hun roode, bruine en geokerde kleuren af tegen de diepte van den hemel en de zee, waartegen de figuursilhouëtten als gebeeldhouwd uitstaan. Het geëmailleerde en als gepaarlmoerde vlak van het doek, stemt met het gevoel dat de wazige atmosfeer bij ons opwekt, wél overeen. De voorbereiding tot dit stuk, dat een keerpunt aanduidt in het werk van een kunstenaar, werd door talrijke kleurennoten van aangename samenstelling omringd. We onderbreken hier dit verslag, waarin we getracht hebben om het verband te schetsen tusschen enkele kunstenaars, die in eenig opzicht aan elkaar gelijken, doch we behouden ons de mogelijkheid voor om in een volgend opstel te spreken over andere schilders, die mede belangrijke inzendingen hadden gedaan, zooals James Ensor, Léon Frédéric, Larock, Oleffe, Mertens, Vaes, Vloors, Looymans, Hageman, Luyten, Verhaert alsmede de buitenlanders Bauer en Bracht, waarbij we, in kleiner aantal, de beeldhouwers zullen voegen, zoomede de vervaardigers van teekeningen en etsen, waaronder we verscheiden der reeds genoemde namen weer zullen vinden. Jules Schmalzigaug. (Slot volgt). |
|