maken is, hoezeer van toevalligheden kan geprofiteerd worden en hoe men het technisch karakter moet laten meespreken. Dat zijn altemaal dingen, die alleen de geestelijke werker kan beoordeelen en beheerschen, hij alleen! Geen keurig uitgevoerd ontwerp op papier kan een soortgelijke werking in uitvoering verzekeren. Evenmin als het mogelijk is, dat een schilder door een handwerker zijn schilderij naar zijn ontwerp laat schilderen, een beeldhouwer zijn groep naar zijn teekening laat modeleeren, evenmin kan dit op ander en toegepast kunstgebied het geval zijn. Zelfs met de beste technische krachten zou het resultaat heel anders geweest zijn, als - evenals bij de schilderkunst denker en uitvoerder in één persoon belichaamd waren geweest.
Dit nu is veelal niet te doen. De meeste technieken vereischen, behalve een jarenlangen leertijd, uitgebreide inrichtingen met werktuigen en materiaal en sluiten alzoo elke gedachte aan eigen uitvoering uit.
En dit is het belangrijk voordeel bij batikken; het technische deel is bescheiden, wat den eisch van hulpmiddelen betreft. Men kan, zooals onze school te Elberfeld, een mooi ingerichte ververij gebruiken, maar ook volkomen uitkomen met eenige geëmailleerde pannen, een gootsteen en een waterleidingkraan. Voor een geoefend ornamentteekenaar is het leeren allerminst moeilijk; in 8-14 dagen tijd is het met eenige goede methode zeer wel mogelijk een eenvoudig ornament te batikken, terwijl het verven evenmin tijdroovend in leertijd is.
Technische bezwaren staan dus allerminst in den weg en de kunstenaar is daardoor in staat, zijn artistieke gedachte zelf in doeltreffende wijze in materiaal vast te leggen, zonder van anderen hinderlijk afhankelijk te zijn. Zijn arbeid zal van dieper, hooger waarde worden!
Daarbij komt aanmoedigend het bekoorlijke van het batikken. Het is iets heel moois, waarvoor men steeds meer gaat voelen. Zelf batikkend gaat men begrijpen, hoe die Javaansche vrouwtjes geduldig weken aan weken aan één doek werken kunnen. Het is iets, dat niet loslaat, steeds verrassend blijft en telkens nieuwe vondsten voortoovert. Ik merk het meermalen bij mijn eigen leerlingen; als ze door de een of andere oorzaak een tijdlang den tjanting niet gehanteerd hebben, dan vragen ze verlangend weer te beginnen.
Daar is allereerst die teekenarbeid, dat spelend voortglijden over het doek, weeke, vloeiende lijnen gevend, die weer ingevuld worden met sterker vloeiende was, gulzig de aangegeven ruimte bedekkend. Zienderoogen ontstaat het ornament, mooikleurig goudgele was, zacht glimmend op het doffe, witte doek.
Dan het verven, dat al die blankheid wegneemt, de wasglans doet verdwijnen in een doffe, donkere kleur. Het schijnt dan of al die arbeid te vergeefsch is geweest. Maar in den ketel met het borrelend water komt een nieuwe sensatie. De was lost zich op, in vettige blaasjes drijft ze naar boven, vormt een vieze, onsmakelijke laag. Doch als die afgeschept is, ligt in het