| |
| |
| |
| |
Anton Mauve en zijn tijd
De indrukken wellend uit de onmiddellijke aanschouwing van kunstwerken, zetten zich bij de heugenis aan die impulsieve gewaarwording tot gebondener samenhang, waarbij de verrukking rijpt het begrip, dat van de kleurige ontroering den werkelijken inhoud bepaalt door de vaste omlijning van het oordeel. Een herhaaldelijke terugkeer tot het voorwerp van genotrijke beschouwing is zeer noodig tot overtuigde waardeering. De Mauve-tentoonstelling, dit jaar in Laren gehouden, hoe onvolkomen dan ook, was daarom een verblijdende gebeurtenis. Zoo er van een, het bijeenbrengen van een reeks zijner werken mocht gewenscht zijn, om de waardebepaling te bestendigen door hernieuwd inzicht van de hoedanigheden, dan is het wel van Mauve. Het beeld zijner kunst is niet kennelijk door saillante gedaantevormen, maar fijn gebouwd van leden. Deze kunstuiting is niet op-slag indrukwekkend, nog minder moeilijk doorgrondbaar in hun verborgen zin, maar stil vertrouwelijk en boeiend met zachten drang. Bij de tegenwoordig algemeene vereering van de voormannen der beweging over het midden der 19e eeuw - een tijdvak, dat in de kunstgeschiedenis als zeer belangwekkend zal blijven aangeduid - valt er eenige vervreemding van Mauve waar te nemen. Het is hier wel wat: ‘uit het oog, uit het hart’. Werken van Mauve raken inderdaad uit het oog; ze zijn in hollandsche collectie's veel schaarscher aanwezig, dan schilderijen van de andere moderne beroemdheden. Zijn kunst vond nog meer dan die van Israëls, de Marissen en anderen, aftrek in het buitenland. Die bijzondere voorkeur aan Mauve's werk door Amerikaansche en Engelsche verzamelaars doet gissen naar een verklaring. Al wat hollandsch is, oude meubelen, huisraad en aardewerk, zoowel als oude en moderne schilderijen, wordt door den kunstzin van Engelschen en Amerikanen bijna met fanatisme vertroeteld. De landschappen van Mauve zijn echter niet mèèr hollandsch
dan die van Weissenbruch en Gabriël, maar ze hebben misschien voor het ras dat eens zijn hoogste hulde bracht aan de elegante en fiere schoonheids - vormen der Van Dycksche kunst, een bijzondere aantrekkelijkheid om de distinctie van de voordracht, om het naar het weemoedige zweemend
| |
| |
sentiment, dat daarin tot uiting kwam. In deze hoedanigheden, lyrische opvatting en sierlijke uitingswijze, is ook in zijn afzonderlijke waarde tusschen onderscheiden soortelijkheden, het landschap van Mauve te kenmerken.
ANTON MAUVE: Bosch met schapen, (schets).
(Eigendom Familie Mauve).
Mauve werd geboren in 1838. Toen het dus met de teekenlief hebberij van den knaap zoozeer ernst werd, dat er de beslissing uit volgde tot den keus van zijn levensstaat - laten we zeggen omstreeks 1852 - vond hij tot aanwakkering van zijn vroegste neigingen, tot steun van zijn eerste pogingen, voorbeelden om zich heen, die geenszins hem de ligging wezen van den weg, waarop hij eens zijn gaven tot volle ontwikkeling zou leiden. Zijn opvoeding stond dus onder gelijke bestiering van kunst-tendenzen en praktijkwetten als die van Israëls, Weissenbruch, Gabriël en van de Marissen. Al was hij met deze laatsten wel aanmerkelijk jonger in jaren dan de drie eersten, ze hadden het gemeenschappelijk voordeel, na het verlaten der orthodoxsche
| |
| |
leerschool, een versch ontginden bodem te vinden voor hun eersten uitgroei, een verruimd terrein van kunstformules en een kring vol geestdrift, die wel de gunstigste voorwaarden uitmaken voor de ontwikkeling van een geboren kunstenaar.
ANTON MAUVE: Heide niet sneeuw; zonsondergang.
(Eigendom familie Mauve).
Zoo moest ook Mauve, toen hij het atelier van Van Os verliet, aldra gaan inzien, dat het resultaat der elementaire oefeningen nog slechts een zeer betrekkelijke vordering kan heeten op zijn loopbaan. Al had hij daar ook veel geleerd - alle aangehouden en welgemeende vlijt moet vruchten afdragen - de toerusting tot het schildersbedrijf, hem aangebracht, paste zich aan een kunstuiting met geheel ander richtsnoer dan die der jonge beweging en nu zijn inzicht tot de beginselen hiervan doordrong, had hij voor zijn streven een anderen koers te kiezen. Deze wending van den geest geschiedde welzeker onder stuwing van den frisschen luchtgolf, die de vertroebelde atmosfeer van het kunstleven was komen doortochten, en Mauve met al de anderen vormden de voorbestemde gezamenlijke macht tot verdelging der uitgeleefde traditie's. Maar zij, ieder afzonderlijk en naar hunnen aanleg, waren er op aangewezen de uitverkorenen te zijn tot verwezenlijking in kunstdaad van den drang naar schoonheids-manifestatie in de zich-zelf eeuwig verjongende cultuur van den wereldgeest. We zijn veelal geneigd de
| |
[pagina t.o. 14]
[p. t.o. 14] | |
ANTON MAUVE: KOEIEN AAN DE PLAS. (Eigenaar Mr H.J. Romeyn). Vroeg werk.
| |
| |
daden van uitnemende menschen, die talenten of genieën genoemd worden, in absolute onafhankelijkheid bedreven te achten, als zichzelf richtende machten; inderdaad zijn zij de noodwendige verschijnselen van een aankomstpunt in den gang der evolutie. De tijden zijn na een reeks van inkrimpingen en uitzettingen der totale levensenergie, eeuwig in werking, rijp voor ontspanning, die altijd vervorming beteekent en de getuigenissen daarvan zijn de tot actie gunstig toegeruste menschelijkheden, die onder dezelfde conditie's van hun individuëele geschapenheid, zich in andere tijden ook weer in andere daad-vormen zouden kenbaar hebben gemaakt.
Want de tijden hangen niet af van de menschen, maar de menschen van de tijden, en het laat zich moeielijk aannemen, dat het opleven eener nieuwe kunstverschijning zijn oorsprong nam uit de willekeur van het toeval, dat is, door het plaatsvinden der geboorte van enkele begaafde menschen. Aangenomen mag zelfs worden, dat de moderne hollandsche kunst (om ons nu tot onze omgeving te bepalen), er even glorieus geweest zou zijn als de omstandigheden het hadden beschikt, dat de enkelingen, die ervan nu de roemrijkste vertegenwoordigers heeten, niet het levenslicht hadden mogen zien. Evenzoo is het van den anderen kant moeielijk denkbaar, dat er menschen niet geboren zijn geworden of niet tot rijpheid van jaren gekomen, die veel verhevener kunstdaad hadden kunnen verrichten, dan die we nu als de grootsten der eeuwen erkennen. Omdat in tijdperken van sterkste expansie van den wereldgeest en alom barnende verlangens, er behoefte is aan daadmachtige individuën, zijn deze er als door een regeling van het fatum. We raken hier aan de vastgelegde geëvenredigdheid van het bestaans-wezen der natuur, dat in zich zelven volmaakt en in zijn doelingen niet aan het wisselvallige onderworpen is.
Mauve was leerling van Pieter Frederik van Os, die lid was van een schildersfamilie met Jan van Os tot voorzaat. Evenals zijn vader Pieter Gerardus was ook hij dierschilder. Na geruimen tijd in dit atelier geoefend te zijn, ging Mauve tot zelfstandige ontwikkeling op avontuur uit en koos Oosterbeek tot verblijf, waar hij den veel ouderen Bilders aantrof en diens zoon met zijn vooruitstrevende ambitie's. Daar maakte hij op een goeden dag kennis met Willen Maris, en die ontmoeting ook vooral beteekende een op zijn studie zeer gunstige invloed. Daarna woonde hij eenigen tijd in Amsterdam, ging zich vervolgens vestigen in den Haag, waar de duinstreek in de nabijheid, hem een zeer gezocht studieveld was, om eindelijk voor goed zich neer te zetten in het Gooi en wel in het bijzonder te Laren.
Aldus is in het kort de loopbaan van dezen schilder te beschrijven. Maar deze algemeene gegevens over plaatselijkheid en tijd zijner werkzaamheid, kunnen dan strekken tot inzicht der oorzaken en gevolgen in den gang zijner
| |
| |
ontwikkeling, de inwerking van verschillende invloeden op zijn vorming doen naspeuren om daaruit tot voller begrip van het eigenlijk karakter en de hoedanigheid zijner kunst te geraken. Wijders zal dan ook zijn geheele oeuvre gezien worden als deel van de gezamenlijke actie eener bepaalde generatie.
ANTON MAUVE: Portret
(Eigenaar Familie Savry).
Ik las ergends, dat Mauve in het begin, onder invloed van zijn meester, conventionneele schilderijen maakte. Deze kenmerking van zijn vroegen arbeid, hoewel in het oppervlakkige genomen niet geheel onjuist, is toch betwistbaar als een te veel in absoluten zin aangeduide hoedanigheid. Onder conventionneel hebben we, in korte woorden, te verstaan wat ledig is aan innerlijkheid en dit waren de vroegste werken van Mauve niet, zoomin als van een, die tot kunstenaar van zelfstandig vermogen is kunnen uitgroeien. Een schilder van beteekenis, kan op den duur wel vastraken aan conventie,
| |
[pagina t.o. 16]
[p. t.o. 16] | |
ANTON MAUVE: IN DEN TUIN.
| |
| |
maar is nooit, in volsten zin, conventionneel begonnen. Een schilderij uit Mauve's vroegen lijd op de tentoonstelling in Laren, en hier gereproduceerd, kan daarvoor ten bewijze dienen.
Daar is in dit beginwerk, als in dat uit later perioden, innigheid van intentie, zinnend op uiting in gespannenheid van geestvermogens, doortrokken echter van de toen heerschende schoonheidsidee en met erkenning van de grondwettigheid der methode-voorschriften bij kunstbeoefening. Het wonder van een plotselinge verrijzenis is door geen kunstenaar ooit verricht. Het conventionneele aan Mauve's eerste werken bepaalt zich dus vooral tot de gedaantevorming van de intentie, die zich nog te verruimen en te verdiepen had, aleer de voltrekking tot daad in onafhankelijkheid zich zelf kon regelen.
Het tijdperk van vóór 1850 wordt thans algemeen aangeduid als een van verval of stilstand en het is zeer onwaarschijnlijk ook, dat een komend geslacht een tegenovergestelde meening zal uitspreken. Wel echter is het waar, dat we te veel in kortzichtigheid oordeelen, te onvoorwaardelijk tot algeheele geringschatting overgaan jegens een kunstverschijning, die voor onze keuringswijze geen bevredigende stof tot appreciatie biedt. Er zijn tijdvakken, die hun beteekenis hebben van oorzakelijk verband in de ontwikkeling der kunsten, als tusschenstaat bij den ondergang der vorige en den opkomst der volgende generatie.
De studie van het schoone moet van alle verschijnselen nota nemen, ook van die waarin de kunstdrift gesmoord lijkt, aanmerkende dat van alle menschelijke daad, hoe arm aan geestkracht of verdwaald van zin dan ook, zich de teekenen laten nasporen van het leven, dat zich, hoe dan ook, betuigen wil. Het proces tot schoonheidsopenbaring blijft altijd gaande in de wereldcultuur. En waar die gebracht wordt in een kunstuiting onder dwang van beklemmende regelen, kan die ons wel minderwaardig toeschijnen, maar is het toch ook belangwekkend na te gaan, hoe daar onder den druk van overleveringen de schoonheidsidee verburgerlijkte en de formule er van in scheppende daad blind aanvaard werd, zonder van den inhoud of de redelijkheids-motieven doordrongen te zijn. Die tijdvakken moge men nemen als ruimten waarin het schoonheidsverlangen door uitputting der energie, - wijl de overtuiging verdwaalde - geen daadzaak kon worden. Maar schoonheidsverlangen was er niettemin, want ieder geslacht zette er de manifestatie van voorts op zijne wijze. Het is een zeer natuurlijke levenswel; de actie die om den spil harer beweging eindelijk blind gaat loopen, zich uitput door langdurigheid, zoodat weer een terugwerkende beweging de spanningskracht herstellen moet. Het versmaadde tijdvak van de eerste helft der 19e eeuw is als cultuurverschijnsel zeer belangwekkend. Het openbaart de wisselwerking van vooruitstreving
| |
| |
naar den geest en behoudzucht naar den vorm, waaruit de nieuwe kunstverschijning opbloeiën zou en, - dit moet vooral worden ingezien - aan die werking hadden uitnemende menschelijke krachten deel. De dracht ervan te beseffen zal heilzaam zijn; want, zoo na iedere spontane genieting langs beredeneerenden weg de bewustwording der genieting komen moet, zullen we ook dieper inzicht krijgen van de werkelijke waarde, die het voorwerp onzer bewondering inhoudt, dus in meer volmaaktheid waardeeren kunnen.
De leermeester van Mauve, naar het schijnt meer verdienstelijk als paedagoog dan als produceerend kunstenaar, verpersoonlijkte de kunstopvattingen en aesthetische gezindheden van zijn tijdkring, droeg daarvan dus de traditiën over aan zijn leerling. Deze traditiën had hij georven van zijn vader, den meer bekenden Pieter Gerardus, die de tijdgenoot was van Johannes Kobell, een der bekwaamste schilders van dien tijd, die veestukken heeft nagelaten voor den tegenwoordigen kunstzin nog zeer genietbaar. Kobell wordt wel eens aangeduid als een navolger van Potter (alle schilders uit dien tijd hadden zich een patroonheilige uit de roemrijke schare der xviie eeuw gekozen). Maar dan moet toch opgemerkt, dat zijn navolging zooveel levenskrachtiger was door aanvulling van persoonlijke doelingen, dan de navolging van een schilder als van Strij met zijn naarstig maar doode streven, zijn voorbeeld Cuyp te evenaren. Nemen we nu als toonbeeld der schilderkunst, waaruit Mauve in de goede trouw van zijn aanvankelijk pogen zijn richtsnoer had te vinden, Johannes Kobell, dan vinden we in het hierboven vermeldde schilderij, van uit de oude school vruchtdragend overgaande leerstellingen, die ook heilzaam bleven nawerken op het verdere verloop van Mauve's ontwikkeling.
Allereerst blijkt uit dit veestuk het voordeelig ontwikkelde technische vermogen, en het zal zich ook tegenover de gezaghebbende kritische beschouwingswijze van dien tijd in die hoedanigheid hebben doen waardeeren. We kunnen aannemen, dat het geschilderd werd kort na het verlaten van het atelier Van Os. Of het nu ook als kunstwerk te genieten is? Het is van een uitgedachte compositie, waarbij de scèneering van het onderwerp: eenig vee rustende nabij een plas, - zich voegde naar de toen overeengekomen opvattingen van tafereelvulling in welstandige planverdeeling. Kenteekenend voor dezen conventionneelen componeertrant is het weelderig knotwilgje en het geitje aangebracht om het voorgrondplan rechts te vullen, en de scène te verlevendigen. Maar de waarde van dit stuk draagt toch nog verder dan in zijn hoedanigheid van onberispelijk geleverde proeve eener goed geschoolde en ernstige schilderbeoefening. Want achter de gemaniereerdheid van degelijke atelierkunst, dringt toch reeds iets naar uiting van eigen ontroering en schoonheidsbevinding. Zoo is daar in te bemerken een verjonging van afgeleefde beginselen, niet zoozeer der kunst als der kunstpraktijk.
| |
[pagina t.o. 18]
[p. t.o. 18] | |
ANTON MAUVE: KOEIEN.
| |
| |
De reëele eigenschappen in dit werk doen vooral uitkomen Mauve's begrip van de plastische werking der vormen, zich hier reeds uitend in een nadrukkelijk-aanduidende en uitvoerige teekening. De vormen der dieren zijn niet alleen naar schoolsche regelen nauwkeurig aangegeven in een geacheveerd modelé, ze zijn natuur-ontledend bestudeerd in hun eigenlijk karakter en vormen in hun complex een gedaante, die de realiteitswaarschijnlijkheid aan zich heeft. De teekening is reeds expressief als bij Kobell, geleid door het gezonde streven naar stofuitdrukking. Maar onderscheiden aan het werk der voorgangers is dit veestuk door een meer onbevangen kijk op de toon en kleurverhoudingen in de buitenlucht, waarbij de algemeene werking zich centraliseert op de witte koe. En het doordrongen zijn van de waarde dezer overheerschende lichtpartij in het geheel, openbaart zich in de gevoelige en met gespannen aandacht détailleerende doorwerking, om het wit in het licht substantie te geven en lichtend te doen uitschijnen, de schaduw vast en helder, waar ook deze in de open lucht, en versterkt door reflextie, nog lichthoudend blijft. Kenmerkend voor Mauve's opvatting van vormen, is het sierlijke knotwilgje, dat met zijn welig uitsprietende takkenbos de gedaante aanneemt van een bladerenbouquet. Overigens is de conceptie van dit landschap-met-vee nog aangelegd op een romantisch-landelijke werking, als in de vroegste werken van Gabriël, Roelofs en ook Weissenbruch. Het is niet onwaarschijnlijk, dat de oude Bilders, die met zijn forsch gebouwde en dramatisch gedachte landschapcompositie's, nog een te weinig opgemerkte beteekenisvolle figuur is uit dien tijd, hierbij ook zijn invloed deed gelden. De romantische geest in dit werk, die zich verdiepte in de breede rust van opene wijde velden, met vluchten van wolkschaduwen over de weidevlakten onder donkerende regenbui-luchten en stuitend in de verte op blauwe horizonnen, was reeds aangekweekt in meer
tooneelmatige landschap-conceptie's, toen Gabriel en Roelofs er hun aanvankelijke aspiratie's mee voedden. Het is van belang te overwegen of daar niet het uitgangspunt is aan te wijzen van den bloei der moderne Hollandsche stemmingskunst om verder te besluiten, dat het verschil in kunstrichting bij de vorige en tegenwoordige generatie, meer nog naar den vorm dan naar den geest een kentering van kunsttendenzen beteekent. Want nu het Impressionnisme reeds zijn nakomers heeft, zullen we wel moeten gaan inzien, dat deze beweging niet den boodschap inhield van andere schoonheidsidealen, maar strekte tot hervinden van den rechten zin der verledene, om jong leven te blazen in een geheel tot vormelijkheid ontaarde getuigenis van het schoone. Het Impressionnisme beteekent niet verruiming maar verinniging; de kunstcultuur verkeerde ermee in een stadium van critische zelfbeschouwing.
Daartoe een inkeering tot den geest eener vroegere kunstuiting, een op- | |
| |
richting van het zelfbewustzijn in de begeesterde daad. Maar daar was niet de ontoombare, verdragende levensdrang van omzetting der ideëen, die een nieuwe orde van aesthetische doelingen in de wereld doet ontstaan. Zelfs zal later worden bevonden, dat de kunst van de 2e helft der 19e eeuw, in sommige opzichten een gebrekkige reproductie is van een verledene.
Het verschijnsel van haar kortstondigen bloei, en onbestendigen duur, - ook de afzakking van bijna alle harer grootste vertegenwoordigers na belanding aan het hoogtepunt hunner kracht, vindt daaruit zijn verklaring. Op te merken valt ook, hoe de meesters der voorgaande generatie in hun schetsen en vrije studie's zooveel nader aan hun nakomelingen verwant lijken, dan met hun schoolsch-volbrachte schilderwerk. Het streven naar verzuivering der kunstwijze, het echten van den uitingsvorm, leidde natuurlijk tot eenzijdig opdrijven der zuiver picturale elementen van de schilderkunst en daaruit is het ook verklaarbaar, - en vindt het in zijn ontoereikendheid tot universeele schoonheidsopenbaring reeds een betrekkelijke veroordeeling - dat de voortbrengselen van het Impressionnisme bijna uitsluitend naar hun werkelijke waarde te schatten en als getuigenis der schoonheid te genieten zijn door den zeer beperkten kring der menschheid van vaklieden en érudit's.
W. Steenhoff.
(Wordt voortgezet.)
|
|