Onze Kunst. Jaargang 7
(1908)– [tijdschrift] Onze Kunst. Geïllustreerd maandschrift voor beeldende en decoratieve kunsten– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina VI]
| |
[Deel XIII]ADRIAEN BROUWER: ZELFPORTRET.
(Mauritshuis, den Haag). | |
[pagina 1]
| |
Adriaen Brouwer en de ontwikkeling zijner kunstIn 1905 noodigde ons Antwerpen op de mooie Jordaens-tentoonstelling en het volgend jaar gaven de Rembrandt-feesten in Holland aanleiding tot een spontane uiting van geestdrift. Middelerwijl ging het derde eeuwfeest van Adriaen Brouwer in stilte voorbij. De geboorte-datum van den kunstenaar (1605 of 1606), staat nog niet geheel vast, maar dat ware toch al een heel weinig afdoende reden om dit buitengewone genie de eer te onthouden, die hem toekomt. Brouwer is, al klinkt zijn naam gemeenzaam, over 't algemeen toch weinig bekend. In de meeste musea zijn z'n werken zeldzaam en wie de Pinacotheek te München niet heeft bezocht, kan zich maar een onvolledig denkbeeld van den schilder maken. Hij wordt dikwijls als een genre-schildertje beschouwd en men sluit hem buiten de rij der heel grooten. Nu er van een tentoonstelling van 's kunstenaars werk, de eenige doeltreffende hulde, niets is gekomen, scheen het mij gepast om, naast enkele meer beroemde werken, een aantal onuitgegeven of weinig bekende stukken openbaar te maken, waarvan de meeste zich in beroemde verzamelingen te Parijs bevindenGa naar voetnoot(1). De Pinacotheek in München, met haar zeldzaam geheel van achttien stukken van den Meester, heeft den naam van de eenige plaats te zijn waar men Brouwer's kunst in haar volle ontluiking kan bewonderen. En toch is de Parijsche reeks, die we hier afbeelden, zeker niet minder belangrijk, eerstens wat betreft hun aantal, want in welke andere hoofdstad vindt men zooveel stukken van den Meester bijeen? en vervolgens om hun verscheidenheid, die alle zijden dezer machtige en afwisselende kunst doet uitkomen. Het landschap bijv., een der verrassendste kanten in het werk van Brouwer, dat in München geheel ontbreekt, is er goed vertegenwoordigd. | |
[pagina 2]
| |
We hebben getracht onze afbeeldingen in ongeveer chronologische volgorde te rangschikken, hetgeen ons veroorloven zal om Brouwer na te gaan in zijn opeenvolgende overgangen, van den aanvang af tot aan zijn laatste dagen. Niets is aantrekkelijker dan om de geleidelijke ontwikkeling van dezen kunstenaar te volgen. Brouwer's loopbaan was maar kort, zeker niet langer dan 17 jaren, maar die zich binnen een der belangrijkste tijdvakken van de kunstgeschiedenis afspelen. Het was het tijdstip, waarop de Vlaamsche en de Hollandsche kunst meer en meer hun karakterverschillen uit deden komen en zich in onderscheidene en vaak tegenovergestelde richtingen bewogen. Het levenswerk van Brouwer heeft van deze belangrijke crisis de sporen bewaard. Zijne zwerftochten door beide landen stelden hem aan de meest uiteenloopende invloeden bloot. Een keur van Hollanders en Vlamingen heeft meegeholpen bij de vorming zijner kunst, die, zooals we zullen zien, geheel op traditie berustte. Het was Frans Hals zelf die zijner voorzichtige techniek meer lenigheid en gemakkelijkheid leerde. Rubens heeft hem vervolgens een meer objectieve opvatting ingegeven en vooral dat streven naar een afgeronde compositie, die soms aan den ‘grooten stijl’ raakt en zelfs aan zijne platste onderwerpen iets heldhaftigs en beslissends verleent. Door het feit van deze dubbele opleiding kan geen der beide landen hem geheel tot de zijne rekenen. Brouwer was nog een Nederlandsch Meester, zooals de vorige eeuwen ze hadden gekend. Hij is een der laatsten geweest die met éen penseel de Hollandsche teerheid en de vurigheid der Vlamingen wist te vertolken. Zoo stelden dan ook Vlamingen en Hollanders hem gelijkelijk op prijs. Hij werd ontvangen met éen zelfde geestdrift door de meest merkwaardige geesten van beider ras. Rembrandt bezat tusschen de verbazende schatten van zijn particulier kabinet acht stukkies, waaronder toen reeds twee copieën en een boek vol van de tegenwoordig zoozeer gezochte schetsen. Rubens van zijn kant telde in zijn verzameling 17 stukken van Brouwer, die zoo'n beetje zijn beschermeling was. En wat hij was in zijn eigen tijd, is Brouwer na zijn al te vroegen dood gebleven: de lieveling van een kenners-keur. Alleen de Engelschen hebben hem nooit op de juiste waarde geschat. Men vraagt zich af of hun puritanisme ditmaal hun breed en open oordeel bedroog. Met uitzondering van twee landschappen, zijn de weinige, zich in Engeland bevindende stukken onbelangrijk. Alleen de prachtige Tabakskroeg in het Museum te DulwichGa naar voetnoot(1) is van allereersten rang. Maar men behoeft zich niet te verbazen dat een volk, dat Ruskin | |
[pagina 3]
| |
heeft voortgebracht een schilder verwaarloosde die de knip slechts verliet om het rookershol binnen te treden en wiens leven naar alle waarschijnlijkheid alles behalve stichtelijk verliep.Ga naar voetnoot(1) ADRIAEN BROUWER: De Dorpsbarbier.
(Verz. Maurice Kann, Parijs). De anecdoten zijner biografen, onjuist in allerlei bizonderheden, geven niettemin, zooals uit betrouwbare bescheiden blijkt, een tamelijk juisten indruk van dit Zigeunersleven, dat in zekere trekken herinnert aan dat van François Villon en zooveel anderen en waarin het tooneel, de krijg en het gevang een belangrijke plaats hebben ingenomen. Niettegenstaande dit kortstondige, ongeregelde leven liet Brouwer een tamelijk belangrijk oeuvre na, dat geschat mag worden op een 125 à 150 schilderijen, met inbegrip van enkele composities, alleen in plaatsnede bewaard of vermeld in boedelbeschrijvingen. Tot onze spijt beschikken wij niet over de noodige ruimte om over Brouwer als teekenaar genoegzaam uit te weiden. Wij zullen enkel zeggen dat zijne teekeningen door hun techniek en hun geest tegelijk aan Rembrandt en aan het beste wat Japan voortbracht, doen denken. Adriaen Brouwer werd te Oudenaarde geboren in 1605 of 1606. Volgens | |
[pagina 4]
| |
een goed gestaafde overlevering schilderde zijn vader kartons voor de tapijten die in die stad geweven werden; men mag dus veronderstellen dat sinds zijn eerste jeugd Brouwer met schildersgereedschap leerde omgaan. Dezelfde overlevering deelt ons mee dat jonge Adriaen vóór zijn zestiende jaar het ouderlijk huis had verlaten ADRIAEN BROUWER: Boerenrondedans.
(Verz. A. Schloss, Parijs). Eerst in Maart 1625 vinden we hem weer te Amsterdam. Waar heeft hij de twee of liever drie tusschenjaren gezeten, die ongetwijfeld van het hoogste belang voor de vorming van zijn kunst geweest zijn? Dit kan, zijn eerste werk bevestigt het duidelijk, nergens anders dan te Antwerpen zijn geweest. Overigens ware het vrij onwaarschijnlijk dat Brouwer naar Holland zou vertrokken zijn zonder zich op te houden in deze stad, die de bakermat der Vlaamsche kunst was. In zijn eerste stukken spreekt duidelijk de invloed van den grooten schilder der vorige eeuw: Peter Bruegel den Oude: het is waarschijnlijk dat de zoon Peter Brueghel de Jonge, hem de opvatting en zelfs de techniek van zijn beroemden vader heeft meegedeeld, wiens compositie's hij herhaalde of kopieerde, waardoor te Antwerpen, in volle xviie eeuw een eigenaardig archaïstische richting levendig bleef. | |
[pagina t.o. 4]
| |
ADRIAEN BROUWER: DE MOERDIJKSCHE BOEREN.
(Verz. Maurits Kann, Parijs). | |
[pagina 5]
| |
Het voorbeeld van Rubens integendeel heeft Brouwer's debuut geenszins beïnvloed. Op dat oogenblik was de Grootmeester in beslag genomen door zijn werken voor Maria van Medicis in het Luxembourg, waardoor een herhaaldelijk verblijf te Parijs noodzakelijk was. Alleen voor Bruegel de Oudere, van wien Brouwer zonder twijfel origineelen gezien had, ontstak hij in geestdrift, en zijn talent kreeg daardoor zijn beslissende richting. Zoo betrad Brouwer het traditioneele pad; hij werd een Boerenschilder. Het kan dus niet verwonderen, dat twee karakteristieke scheppingen van zijn eersten tijd eenmaal, volgens de uitspraak van Bürger, als ‘ellendige copieën naar Peter Bruegel den Ouden’ beschouwd werden. Het zijn twee kleine paneeltjes in het Rijksmuseum te Amsterdam, authentieke werkjes van den Meester. Verder kan men uit verschillende musea en collecties een klein aantal gelijksoortige stukjes vermelden, die nog te Antwerpen of onmiddellijk na zijn vertrek uit die stad werden geschilderd. Alles er in is Vlaamsch: kleur, teekening, opvatting; onmogelijk om er eenigerlei Hollandsche invloeden in te ontdekken. Een Boerengezin, onlangs overgegaan in de verzameling van den Heer L. Nardus te Suresnes, behoort tot dezen tijd, evenals een Interieur van een Herberg, door Dr. A. Bredius aan het Museum van Cassel ten geschenke gegeven. We geven er drie van weer, waarvan het eerste, uit de collectie van wijlen Maurice Kann, de Dorpsbarbiers, zeker tot zijn heel vroegen tijd behoort. Evenals bij Bruegel den Ouden, merkt men er een neiging in op naar de karikatuur en naar franke, krachtige, tegenover elkaar gestelde kleuren. De Boeren-Rondedans, uit de verzameling Adolf Schloss, een traditioneel onderwerp dat Brouwer in den eersten tijd dikwijls herhaald heeft, dagteekent waarschijnlijk kort na zijn vertrek uit Antwerpen. Om dit stukje laten zich dan eenige werkjes groepeeren die ons enkel uit oude plaatsneden of teekeningen zijn bekend. In een mooi groen of warm bruin, doel de aanstaande kolorist zich reeds hier en daar kennen. De twee doedelzakblazers links en de geschoren gezichten herinneren over 't algemeen nog aan den Ouden Bruegel. Het conventioneele landschap, met het kunstmatige groen schijnt wél van de hand van den meester zelf te zijn. De Moerdijksche Hoeren uit de verzameling Maurice Kann, zou ik integendeel willen plaatsen in het begin der eerste Antwerpsche periode en vóor de aankomst van den schilder te Amsterdam. Opvatting en uitvoering verraden een welbeslagen handwerksman, maar zijn gelijkelijk archaïseerend. Men waant zich in een vorige eeuw, in de buurt van Jeroen Bosch. De kleurschakeeringen zijn dezelfde als op de overige vroege stukken, de licht roomkleurige of helder kersroode kielen, de groene broek, de donkerblauwe mutsen. | |
[pagina 6]
| |
Men voelt dat Brouwer al meer kunstenaar wordt, vooral in zijn behandeling van kleine voorwerpen. Een poes, neergezeten op een aarden test, is een vermakelijk detail. Op een mooie koperen vijzel ziet men, in het midden van de fries, de voorletters van den kunstenaar. We hebben aan dit stuk de oude benaming teruggegeven, die men op een plaatsnede van P. Maleuvre leest en die ongetwijfeld van goede traditie is. Deze titel heeft het voordeel dat het dit kapitale stuk, dat alles behelst wat de jeugdige Brouwer reeds had verworven op het oogenblik dat hij den Moerdijk ging oversteken, wèl situeert. De uitsluitend Vlaamsche inspiratie van een dergelijk werk springt in 't oog. Ook vereischt de loopende meening een verbetering, die de loopbaan van den kunstenaar eerst in Holland doet beginnen d.w.z. op zijn twintigste jaar ongeveer. Door enkele jeugdwerken uit Antwerpen te dateeren, verdeelt men beter Brouwer's werk volgens de invloeden, die hij achtereenvolgens ondergaan heeft. Uit dit alles mag men besluiten dat Adriaen Brouwer van een merkwaardige vroegrijpheid is geweest, hetgeen overigens in die vruchtbare tijden niets ongewoons was. Onnoodig om hier het klassieke voorbeeld van Lucas van Leyden aan te halen; men denke hier slechts aan Gabriël Metsu en Paulus Potter - van dezen laatste herinner ik mij in South-Kensington-Museum een teekening op velijn te hebben gezien, van de hoogste volmaaktheid, die in 1642 was uitgevoerd; de kunstenaar was toen zestien jaar! Men neigt er toe om een dergelijke vroegrijpheid toe te schrijven aan den jeugdigen Brouwer, waarvan hij reeds blijk had gegeven, toen hij zoo vroeg zijn vaderlijk huis verliet. Het was veeleer om staatkundige redenen en geenszins om les te gaan nemen, dat Brouwer zich naar Amsterdam begaf. Er wordt verteld dat hij bij het beleg van Breda aan Hollandsche zij zou hebben gevochten, een overlevering, eigenaardigerwijs ondersteund door een kaart van hetzelfde beleg, die later in zijn boedelbeschrijving vermeld wordt. Opmerking verdient evenwel dat Breda zich niet overgaf vóor Juni 1625, na een beleg van tien maanden, en dat Brouwer in Maart van hetzelfde jaar al te Amsterdam was. Enkele bescheiden duiden aan dat Brouwer vanaf zijn komst te Amsterdam, een zekere autoriteit deed gelden die zich gemakkelijk verklaren laat, als hij ‘stukkies’ van de hoedanigheid der Moerdijcksche Boeren met zich mee bracht. Hij gedroeg zich ook volstrekt niet als leerling; we vinden hem in gezelschap van schilders en tooneelisten; 't schijnt dat hij er opgang heeft gemaakt. Het spreekt van zelf dat Brouwer na zijn aankomst te Amsterdam niet onmiddellijk zijn Vlaamschen stijl heeft prijs gegeven. Het was waarschijnlijk | |
[pagina 7]
| |
omstreeks dezen tijd dat hij het geestige stukje de Huiselijke Twist uit de Verzameling Schloss heeft geschilderd. Het kersroode buis en de donkerblauwe muts vinden we er nog op, de uitvoering er van is nog minutieus, maar de kleur al somberder en gedempter. Een variante dezer compositie, die dezelfde kwaliteiten toont, bevindt zich in het Dresdensche museum; dàar is de man met het intiem toilet van een zuigeling bezig, een drollig tooneeltje dat tot een reeks, de Vijf Zinnen, behoort en dat de Reuk moet voorstellen. Een tamelijk platte anecdote, door Houbraken vermeld, schijnt door dit tafereeltje te zijn ingegeven. Het zou niet de eerste maal zijn dat men uit een kunstgewrocht een stukje levensgeschiedenis van den schilder had getrokken. ADRIAEN BROUWER: Huiselijke Twist.
(Verz. A. Schloss, Parijs). In het begin van 1627, Brouwer was toen 21 of 22 jaar, droeg een zijner Amsterdamsche vrienden hem een gedicht op en spreekt van zijn ver verbreiden roem. Op dat oogenblik is Brouwer te Haarlem, waar hij reeds in 1626 wordt vermeld als ‘Beminnaar’ eener Rederijkerskamer. Klaarblijkelijk was hij niet lang te Amsterdam gebleven, maar naar Haarlem verhuisd, waar hij zich na een verblijf van vijf of zes jaar zoozeer had ingeburgerd dat | |
[pagina 8]
| |
men meende dat hij in die stad geboren was. De opdracht van 1627 noemt hem reeds ‘Schilder van Haarlem’. En in deze stad valt een der meest curieuse gebeurtenissen der Kunstgeschiedenis voor: de ontmoeting van Brouwer en Frans Hals. Op het eerste gezicht waren er tusschen die beiden enkel verschillen op te merken. Een echte schilder van ras, door de stevigste traditie gevoed, hebben we den jeugdigen Brouwer het pad zien volgen, dat door Jeroen Bosch en Bruegel den Oude, zijne groote voorloopers, was gebaand. Hij heeft hun wijze van opvatting, ja zelfs hun techniek nagevolgd. Frans Hals daarentegen is een spontaan genie, geen enkele draad verbindt hem rechtstreeks met de voorafgaande tijden. Van geheel modern levensbewegen trilde zijn kunst, waarin alles nieuw was: opvatting, uitvoering en kleur. Hij hield van groote afmetingen, en hij werkte met den eersten slag, op een vaste, breede wijze. Brouwer van zijn kant kende enkel kleine paneeltjes en een uitvoerige techniek werkend met ‘glacis’ en fijn gepunte penseeltjes. Een enkele omstandigheid zou over zooveel kontrasten zegevieren: tusschen den geest van beide kunstenaars was groote gemeenschap; ze waren gemaakt om elkaar te begrijpen. Men stelle zich voor wat er van Brouwer zou zijn geworden zonder tusschenkomst van Frans Hals! Zou hij ooit iets anders geweest zijn dan een uitstekende archaïsant, heel rijk begaafd weliswaar, maar die er wellicht nooit zou in zijn geslaagd om zijn eigen persoonlijkheid te bevrijden? Want dat is wel het werk geweest van Hals. Hals een ‘vierendeel eeuws’ de oudere van Brouwer, kreeg natuurlijk een zeker overwicht over den jeugdigen artiest, maar toonde zich, als bij andere gelegenheden, een uitstekend opvoeder. Bij zijn kontakt verloor Brouwer geen enkele der grondkwaliteiten, die hij uit Vlaanderen had meegebracht. Hals gaf alleen wijzigingen aan, die echter voor het vervolg van kapitaal belang zouden wezen. Hij sneed, om zoo te zeggen, zijn jongen vriend den tongriem los. Hij maakte hem oneindig meer bekwaam om zijn eigen sensaties te vertolken, door hem te begiftigen met een versoepelde techniek. Toch verliet Brouwer nooit geheel de schilderwijze die hij in Vlaanderen geleerd had, hetgeen aanduidt dat hij niet aan Frans Hals de elementen van zijn kunst verplicht is en dat hij nooit, zooals Houbraken beweerd heeft, zijn onmiddellijke leerling is geweest. Tot aan het eind van zijn leven zal hij gebruik maken van zijn paneeltjes met bruinen ondergrond, van zijn voorzichtige doorschijnende overschilderingen. Toch heeft, zooals men weldra zien | |
[pagina t.o. 8]
| |
ADRIAEN BROUWER: BOERENFEEST.
(Verz. A. Schloss, Parijs). | |
[pagina 9]
| |
zal, op een gegeven oogenblik, de magistrale factuur van Hals hem verblind en van de wijs gebracht. Een der eerste schilderijtjes die onmiddellijk na Brouwer's aankomst te Haarlem schijnen geschilderd te zijn, is het Boerenfeest van den heer F. Kleinberger, een belangrijke compositie, die Holland onlangs verlaten heeftGa naar voetnoot(1). Bruegels invloeden doen zich nog van verre gevoelen, maar de vrijere techniek verraadt reeds de nabijheid van Hals. De uitdrukkingen zijn levendiger en geestiger geworden, vooral op de vier tronies in den achtergrond. Om zijn omvang en het aantal der figuren is het een kapitaal stuk, maar waar het vooral door bekoort, is de kleur die een reiniging onlangs te voorschijn heeft doen treden en die men niet had vermoed. Schakeeringen van rood, rood van kersen, rood van baksteenen, purperrood naast roomkleur, gelen, olijf-groenen, stellen een geheel te saam van uitnemende rijkheid. Het is Hollands eigenaardige atmosfeer, die in de plaats der vroegere droogheid, aan Brouwer's coloriet een ongeëvenaarden, vochtigen en tegelijk innigen glans verleent. De weergave van het rechts opgehoopte stilleven is van buitengewone volmaaktheid. Een Herbergintérieur, dat in 1890 op den verkoop van de verzameling Rothan voorkwam, van een merkwaardige stoutheid in de uitvoering, toont aan hoezeer Brouwer heeft getracht om van het voorbeeld van den grooten Haarlemmer te profiteeren. Het is dan ook volstrekt niet te verwonderen dat dit schilderwerk verkocht is op den naam van Frans Hals. Maar er zijn nog treffender voorbeelden, die aantoonen hoezeer op een zeker oogenblik Brouwer in geestdrift raakte voor de kunst van Hals. Men bezie den beroemden Rooker uit de verzameling La Caze. Het is een overdreven Hals. De makelij van dit eigenaardig stuk, waarvan men ten onrechte de toeschrijving heeft willen betwijfelen, heeft vooral in de haarpartijen een allure van groote vrijmoedigheid, maar in den grond is ze vrij onsamenhangend. Men ziet er de verlegenheid van den schilder in, die niet meer weet wat hij met zijn doorzichtige frottis aanvangen moet, die zich in z'n impasto's vastwerkt en in zijn streven om zijn model nog te overtreffen, barbaarsch van uitvoering wordt. De lichten zijn daarentegen voorzichtig, met een fijn en scherp penseel aangebracht. Door zijn brutaliteit moet dit onaangename, maar karaktervolle stuk een grooten indruk gemaakt hebben. Men vindt dit grimassen trekkende gezicht herhaald op een stuk van de Haarlemsche school in het Museum te Dresden, hetgeen de onderstelling bevestigt dat de Rooker wel inderdaad te Haarlem werd uitgevoerd. | |
[pagina 10]
| |
Dichter bij Hals nog staat een stuk dat men de Vroolijke Gezel zou kunnen betitelen, onlangs in de verzameling Adolf Schloss opgenomen. Hoewel dit stuk - dat zeker eerlang de aandacht der kenners zal trekken - zijn weerga zoekt in het werk van den Meester, schijnt me de toeschrijving aan Brouwer er toch niet minder zeker om. Men merke op in het gezicht die curieuse kleine toetsjes, uit een uiterst fijn en soepel penseeltje, die zoo goed als een onderteekening zijn. Voeg hier nog bij de factuur van den snor, de heel eigenaardige aanbrenging van de lichten in de oogen, de teekening van de hand en meer dergelijke détails. Hoewel geschilderd met minder impasto en zonder glacis, is dit stuk zeker van dezelfde hand als de Rooker in de La Caze-collectie. Maar het is niet enkel de kritiek van den stijl, het is ook de gezichtsuitdrukking en de bijtende geest van de opvatting, die ons overtuigen dat we deze machtige schildering aan Brouwer danken. FRANS HALS: De Rooker.
(Verz. A. Schloss, Parijs). Klaarblijkelijk zou, zonder het voorbeeld van Hals, dit schilderij nooit ontstaan zijn. In de uitvoering der kleedingstukken is Brouwer hem van nabij gevolgd. Het is het een weinig verdofte koloriet van den Nar en den zoo-gezegden Mulat van Hals, die in verschillende exemplaren voorkomt en die tegen 1625 op 't eigen oogenblik toen Brouwer in Haarlem aankwam, is ontstaan. | |
[pagina t.o. 10]
| |
ADRIAEN BROUWER: DE VROOLIJKE GEZEL.
(Verz. A. Schloss, Parijs). | |
[pagina 11]
| |
Deze groteske tronie is door zulk een felheid van hevig leven doortrild, dat daar naast de werken van Hals een weinig oppervlakkig schijnen. De alcohol doet de kleine, kwaadaardige oogjes flikkeren en om den neus heeft het vleesch de krijtachtige bleekheid van een, die zich aan tabak te buiten is gegaan. Er bestaat een prachtige harmonie tusschen de lichtgrijze achtergrond en het dofroode, met uitgewischt geel omzoomde kleed. Niettegenstaande de invloeden van Hals, heeft Brouwer in dit buitengewone werk heel zijn geestes-onafhankelijkheid weten te handhaven. Het is curieus de Vroolijke Gezel met dergelijke werken van Hals te vergelijken, bijv., met den vermakelijken Rooker, eveneens in de verzameling A. Schloss. Men geeft er zich rekenschap van hoe, niettegenstaande schijnbare overeenkomsten, de opvatting van beide kunstenaars verschillend is gebleven. Na deze afwijking naar het domein van Hals, liet Brouwer niet na om naar zijn eigen, meer gematigde manier terug te keeren, zooals het stuk in het Museum te Frankfort aantoont, een tegenhanger van den Rooker in de La Caze-collectie en eveneens te Haarlem uitgevoerd, zooals Hollandsche nabootsingen bewijzen. F. Schmidt-Degener. (Wordt voortgezet.) |
|