| |
| |
| |
| |
Kunstberichten (van onze eigen correspondenten)
Uit Amsterdam
Najaarstentoonstelling ‘Arti’
Deze tentoonstelling van teekeningen hield zich weer op het gewone peil - zij gaf getuigenis van volharden in gelijkmoedige werkzaamheid bij het gros der leden, naast een zeer schrale vertegenwoordiging van de beste krachten onder hen. Gelukkig zond Bauer nu eens twee teekeningen, die hem waardig waren, die het eminente van zijn verschijning tusschen zoo talrijke exposanten kunnen doen uit komen. Vooral Cairo had die bekoring eener uiting à l'improviste, bevallig-expressief van voordracht, wanneer onder Bauer's handen de fantasie vaardig wordt over de daad. Van Dysselhof was er een aquarium-voorstelling, waarmêe hij nóg eens blijken gaf als teekenaar werkelijk lang niet algemeene kwaliteiten te kunnen ontwikkelen; hij bepaalt de vormen zijner visschen, die hij grondig bestudeerd heeft, door vast getrokken, gave contours, met lenige buiging zelfs. Maar zijn werk in die hoedanigheid waardeerende, missen we er ten eene male de verbeeldings volle kijk op de werkelijkheid die hier zoo zeer gewenscht zijn kan. Want een aquarium is toch een wonderlijke wereld met haar geheimzinnige bewoners, de visschen. Witsen heeft plotseling veranderd in keus van onderwerp; men mag verwachten dat de veerkracht in zijn arbeid er mee verjongd werd. Nu dus geen stadsgezicht maar een figuurstuk: een molenaar, die bezig is een zak te vullen. Dit schilderij heeft hij in herhaling gegeven door een aquarel, die nu op Arti was; deze was echter niet zoo vast en helder in de kleur gezet, had in de behandeling ook niet het breede ongedwongene als op het olieverfstuk. Tholen zond twee grondig doorgewerkte aquarellen: gezichten in industrieële werkplaatsen; almee van het deugdelijkste uit de omgeving hier. Maar de met stage energie aangehouden doorwerking van een curieus geval in den algemeenen toonaard van grauw, was toch wat te gelijkmatig en het resultaat van rijpheid wat te eentoonig. Van Hoytema en van Van Oort hing het werk vlak naast elkaar. Hierdoor kon het
duidelijk uitkomen, hoe hij het ontleenen der vormen aan eenzelfde onderwerp, de eerste zijn teekening door meer begrip van vlakverdeeling en door grootscher lijnenstel zooveel belangrijker weet te maken. Van de Zwart een paar teekeningen in zijn gewone forsche manier, maar een forschheid die wel eens te ruw, te bonkig zich uit. Een uiterst uitvoerige teekening van een Boschgrond, onderdeel na onderdeel angstvallig betuurd, van Haverkamp, was toch nog expressiever dan een Boschgezicht van Moulijn. Rueter's bekwame portretten, in litho, waren niet van zijn levendigste. Zijn aquarel van een schrijvend kind was beschaafd en had fijne kleurkwaliteiten. Mejuffr. Ansingh had een zeer bekoorlijk stilleven-figuurstukje: een weelderig uitgedoscht poppetje, aangeduid als 't Herderinnetje, bekoorlijk in het kleine, toch zuiver door de delicaat vlotte en welverzorgde factuur. Van Arntzenius was er een nog al levendige en kleurblije aquarel: het Strand te Scheveningen met het bonte gewoel van badstoelen en gasten. Mejuffrouw Wandscheer's Paddestoelen ingewikkelder
| |
| |
maar tevens minder dan vele harer eenvoudige bloemstukken. Van Huib Luns een voorbeeldig uitgevoerde studiekop van Van Maerlandt, maar nogal droog; en Monniekendam zond nu ook weer, als aquarellist, een staal van zijn on vervaardheid in het ondernemen van gecompliceerde compositie's. Jan Sluyter is een jonge en ontegenzeggelijk niet alledaagsch begaafde schilder. Zijn werk moet echter zooveel zuiverder worden. Vlaanderen, ernstig werker, is te minutieus: de kwade kant van het zich verdiepen in eenig onderwerp Verder waren er nog wel verschillende teekeningen en ook etsen die, verdienstelijk in dit of in dat, konden genoemd worden; presentabele producten van welmeenend streven, en waarover men bij een bezoek aan het atelier van de makers, ook zonder aarzelen een lofprijzend woord kan zeggen. 't Heeft echter te weinig zin die namen hier allen te gaan noemen, daar deze berichten hoofdzakelijk bedoelen vermelding van merkwaardige gebeurtenissen, of officieele verschijningen in de kunstwereld.
W.S.
| |
Uit Den Haag
Waar ik, daarin tijdelijk verhinderd, hier thans mijn werk weer hervat, wil ik beginnen met uit het jongste verleden het een en ander aan te stippen dat mij voor deze rubriek meldenswaard lijkt.
| |
Kunsthandel Biesing
Te noteeren vallen tentoonstellingen van schilderijen door M.W. Mesdag, Th. de Bock en A. Hijner. Waar alledrie representatief mogen heeten, rust op ons de plicht deze laatste schildersfiguur hier nog in te leiden. Hijner heeft zich hier als een schilder met krachtig temperamenten ras-eigenschappen doen kennen. Zijn groote stillevens van schelvisschen, dat we gaarne in een onzer musea zouden zien, is een der levendste en kranigste in de lijn der impressionnisten geschilderd. In mineur-toon gehouden, zelfs in het hoogste licht krachtig en gedempt, planmatig prachtig verdiept door de timiede phosphorescente schijn om een paar mooten, verhoudt 't zich eigenaardig tot de in majeur gestemde figuurstukken en binnenhuizen. Doch men voelt dat 't verschil alleen door de kleur van het onderwerp op zich zelf bepaald wordt, dat het de zelfde spontane, ruige schildersdrift is, die zich in die Noord-Brabantsche kleurige boerentafereelen alleen maar met meer ostentatie uit. Een blij schilder is hij, wiens temperamentvolle vreugd door een schokkende, als rythmische kracht van haar echte spontaniteit getuigd, wiens levensleute aanstekelijk werkt als die van een Jordaens, maar die dooreen neiging tot klaarheid verraadt dat hij uit 't land van Vermeer stamt. Schilders met waar temperament, wien het schilderen is als een daad van de natuur, worden zeldzaam onder de jongeren. Hijner is mooi op weg zich in dit genre een eigen terrein te veroveren. Weinigen hebben deze Brabantsche volksaard zoo goed begrepen als hij, niemand heeft er zoo'n eigenaardige blijmoedige kant van afgewonnen. Een schilderij als ‘de Wonderdokter’ waarin behalve een mysterieuze lichtwerking, zoo mooi het hocus pocus van dien op bijgeloovigheid en wonderdoenerij zoo gemoedelijk speculeerenden kwakzalver zit, wijst op een wézenlijk contact met het leven. Ook openbaart zich in zijn lustige persoonstypeering het streven, hetzelfde koloriet in een fijner toonscala door te voeren, en de bewuste
bedoeling door vollediger karakteristiek, het interieur van stilleven-schildering, tot de beteekenis van milieuschildering te verheffen. Het is het ruige werk van een frissche krachtige persoonlijkheid en . werk met perspectief.
| |
Kunsthandel Schüller
Etsen van Derkzen van Angeren; litho's, koper- en houtgravures van Aarts. Aanrakingspunten bestaan er weinig tusschen hen. Op te merken valt alleen dat beiden den invloed hebben ondergaan van het Fransche impressionistische naturalisme, dat bij beiden een streven naar den eenvoud van groote verhoudingen bestaat, hetwelk zich echter op heel verschillende wijze uit. Derkzen van Angeren, de jong- | |
| |
ste, heeft zich eenige jaren geleden van een sympathieken kant doen kennen door gevoelige etsen waarin hij het intieme karakter van het Hollandsche landschap met kruimige, maar ook teere lijnen wist vast te leggen. Een wintertje maakte hij, waarin de mooi gemouvementeerde zware lucht van een treffende uitdrukkingsvolheid was. De invloed van Van Gogh niet het minst, bracht wijziging in zijn opvatting. Een boerentronie is geheel onder van Gogh's nog sterk nawerkende suggestie geëtst. Het werk is verdiepter maar tevens ook onrustiger geworden, de visie is van een soort helderziendheid die men al spoedig geneigd is op zoo jeugdigen leeftijd wat bedenkelijk te vinden. Men maakt dan zulke dingen niet zonder noodlottige forceering, zonder psychisch en physisch nadeel. De analyse van den kop heeft b.v. hier slechts tot verbrokkeling geleid; het masker is niet in één groot samenvallend begrip tot iets massiefs gegroeid, de synthese ontbreekt.
Doch niettemin is hij iemand van ongemeene begaafdheid, die wanneer hij zijn tijd weet af te wachten er wel zal komen. Een hangende atelierlamp tegen een venster-verschiet getuigt van meer beheersching en heeft als psychisch moment een meer eigen waarde. De twee doodskoppen, voor sommigen misschien een noodelooze herhaling, hebben juist in die eigenaardige groepeering een bezondere waarde; zij hebben niet het vervelende, maar de macht, het zinvolle der herhaling. Zij zijn van een stil ostentatieve kracht. In een Zonnebloem is het gigantische treffend tot uiting gebracht. D.v.A. toont hier verwantschap met de etskunstenares B.E. van Houten
Aarts is een zeer belangwekkende verschijning in de wereld der wit- en zwartkunsten. Hoewel hij ook nog geëtst en geschilderd heeft, heeft hij zich toch als graveur en lithograaf ontwikkeld. Als zoodanig is hij aanvankelijk romanticus, die aan de Grieksche mythologie, ook voor zoover zich die in de Renaissance ontwikkelde, zijn stof ontleende, en gravures vol van een zich in zwierige vormenspraak uitende, vruchtbare verbeelding maakte. Invloed van het naturalisme der Fransche illustrators bracht weer het directe contact met het hedendaagsche leven. De hallucinaire werkelijkheidsvisie zijner Haagsche kermistafereelen herinnert eenigszins aan de prachtige nachtvisioenen van een Van Looy, de monotype: de Verzoeking van den Heiligen Antonius (invloed Félicien Rops), en sommige boekvignetten waaruit een zeldzame grafische aanleg spreekt, sluiten zich aan bij de fantasmagorische, de soms huiveringwekkende fantasiën der Romaansche en Angel-saksische literatuur waarvoor o.m. de vignetten als illustratie hebben gediend, maar er blijft een merkwaardige oorspronkelijke kracht uit spreken. Het is misschien te weinig bekend, maar in dezen samenhang begrijpelijk, dat Aarts, ook als grafische kunst mooie karikaturen heeft geteekend.
Zijn impressionistische kwaliteiten behoudt hij om zoo te zeggen elementair, maar het monumentale dat in den tors van Opheus in de Onderwereld reeds domineert, groeit geheel uit in de reeks prenten welke hij van den polderarbeid graveert. Het is zijn oorspronkelijke verdienste dat hij het graveursprobleem, de mensch in actieven samenhang met de natuur, het eerst in monumentalen zin tot een synthetische oplossing brengt. Zich eerst bij het onderwerp in epischen lijn aansluitend, ontwikkelt zijn kunst van composeeren en groepeeren zich, zonder dat hij streeft het procédé te forceeren, in rustig gestagen groei steeds meer. In een zijner laatste prenten, een groepje vagebonden, waarin mensch, boom, plant en dier meer in dramatische eenheid gegeven zijn, voelen we, nu op meer reëelen grondslag, weer het kosmisch beeld der aarde dat in zijn Renaissance-romantiek reeds in aanleg aanwezig was.
Een reeks etsen van Mej. B.E. Van Houten, die van zoowel technischen als innerlijken groei getuigen. Het zijn voor een deel reproductie-etsen naar Fransche meesters, wier werk zij vond in de collectie van den zeeschilder Mesdag, haar oom.
De Fransche romantiek schijnt den eersten stoot tot haar ontwikkeling te hebben gegeven. Doch iets is daarbij opmerkelijk. Deze kunst welke haar, die uit een zoo hoog begaafde, kunstminnende familie stamt, van huis uit vertrouwd mag heeten, imiteert zij
| |
| |
niet met die plastische zorg welke andere reproductieve etsers ook aan den uiterlijken schijn wijdden; zij heeft zich het wezen er van zoo eigen gemaakt, dat het haar meer dan eens gelukt, die in een meer oorspronkelijken etsvorm weer te geven. Het is alsof zij voor de in olieverfschildering uitgedrukte emotie de nieuwe meest geschikte uitdrukkingsvorm in het etsprocédé zoekt. Dadelijk treft deze eigenaardige noot in haar opmerkelijke interpretaties. Haar eigen persoonlijkheid is het medium dat ons met het oorspronkelijke in contact brengt.
En door dit feit, dat zij niet copieert, maar de emotie als 't ware in een nieuwen vorm overdraagt, geeft aan haar reproductie kunst het zeer levende, dat zeer directe hetwelk de Fransche impressionnistische romantiek onderscheidt. Het contact geschiedt op deze wijze direct langs emotioneelen weg. Het spontane, de ‘schok’, welke de schilder eenmaal zelf kreeg, men voelt ze opnieuw in de reproductie-etsen naar Delacroix, Jules Breton, Daugbigny, e.a. Vooral in de ets naar Daugbigny is treffend de weemoed van het kwijnend zilverlicht in een stil vlottende lucht vertolkt. Het wil ons lijken of in de ets naar Breton, minder zonnig stellig dan het oorspronkelijke, vooral niet minder verdiept is.
Het is eigenaardig te zien, hoe dit bewogen gemoed in eigen werk tot rust is gekomen. Er zijn hier etsen van consciencieuze vorm-voleindiging, naast andere waarin het uiterste van de etsplaat gevergd werd.
Hoe rijk is in zoo oude gebeeldhouwde stoel met overhangend kleed, het voorname karakter, de statueuze rust bewaard. Hoe goed voelen wij de piéteit voor het oude in het diep fluweelen gamma van deze in een rag weefsel van teere lijnen gevangen tonen, hoe intiem is de mysterieuze lichtstemming in andere kleine interieurs vastgehouden.
Breeder is weer de aanzet van Zonnebloemen. Niet alleen het gigantische van deze zonnige bloem, de prachtige fluweelen kleur, het glorieuze van zijn groei, maar ook de tragiek van het verval wordt gevoelig gegeven en het wil mij voorkomen dat in de groote ets van Artisjokken, behalve het mouvement dat daar in zit, maar meer nog in de groote ets van het kaaltakkige bosch of den tuin, iets van eigen psychologie is tot uiting gekomen.
Geen stillevens dus zonder meer. Maar de ziel, het gemoed daarachter, in een vormenspraak die van dieper roerselen spreekt.
We hebben hiermee de lijn van ontwikkeling aangegeven: romantiek, impressionisme, psychologische stillevenkunst. Bewogen kracht van voorstelling, rijkdom, volheid en bezonkenheid van kleur, intensiviteit en eenvoud van zeggingswijze zijn daarvan equivalente waarden.
H. de Boer.
| |
Uit Rotterdam
Kunstzaal Oldenzeel tentoonstelling van werken van W.A. van Konijnenburg en van aquarellen en pastelteekeningen van Belgische meesters. Maand october
Er sta voorop, dat het werk van Konijnenburg voortreffelijk geschilderd is, zoo intrinsiek-goed, als men heden ten dage wel dikwijls wenschen, maar slechts zelden aanschouwen mag. Het is groot en gedragen van lijn en van een uiterlijk weinig-éclatante, maar inderdaad zeer doorgloeide kleur. Het is nòch maar-raak gesmeerd, als het breed, nòch doodgepeuterd, als het minutieus is; zoo bedachtzaam is elke schilderij tot het uiterst van zijn bedoeling volgehouden, dat ze een geestelijk-artistieke daad wordt. Een productief schilder is hij dan ook allerminst. Het werk dat over een twintigtal jaren loopt, vult het klein achterzaaltje bij Oldenzeel ternauwernood.
Dat is wel niet anders mogelijk, omdat Konijnenburg nooit een onmiddellijke weergave van werkelijkheid, maar een reflex van herinnering wil; hij laat laag op laag van ziening bezinken en draagt het beeld in zich om, tot al het toevallige verdwijnt en slechts het transcendentale overblijft, die klaarheid en waarachtigheid, die slechts aan het in heugenis of in droomen geziene eigen is.
| |
| |
Zijn kunst is dus niet ontledend, maar samenvattend, wat iedere op het groote gerichte kunstuiting ten slotte dient te zijn.
En nog in anderen zin is zijn werk reminiscens: zulke schilderijen als het Dal met hooge boomen (No 15), Laan (No 13), Rotslandschap (No 10) lijken niet alleen persoonlijke, maar ook historische herinneringen, synthesen van verleden schildersperioden, in haar verscheidenheid van uitingen als eenheid gezien. Het kleurrijke Rotslandschap, b.v., is niet alleen het bergland, maar het Renaissance-bergland. Men zou van historisch mediteeren kunnen spreken. Zoo krijgen al zijn dingen door hun tijdelijke en plaatselijke vaagheid bij alle picturale preciesheid een moeilijk te omschrijven eigenaardigheid, wekken ze een belangstelling, die verre over het sujet heengaat, zonder dat uit het oog te doen verliezen.
Dat een kunst als deze uit het kader van de gangbare Hollandsche springt, behoeft geen betoog. Maar of ze iets meer is dan nabetrachting, is een andere vraag. Voorloopig lijkt ze mij nog te eclectisch om in een bepaalde richting te wijzen. Dit is echter een overweging, die met de beoordeeling van den kunstenaar in zijn eigen kwaliteit niets te maken heeft.
In het voorzaaltje aquarellen en pastels van Wagemaekers, Uytterschout, Reckelbus, Herremans, Creten, Geudens, Toussaint, Verheyden. Vlotte dingen over het algemeen, al gaat het er soms maar wat op los. Er zijn er van zeer respectabele afmeting, die bewijzen dat de Belgische waterverf-teekenaars wat meer aandurven, dan hun voorzichtiger collega's uit het noorden. Doch wat flinker en royaler schijnt, blijkt bij nadere beschouwing soms alleen lawaaiig. Maar... het was ook wel wat gewaagd, dit leutige gezelschap in de antichambre van een ingetogen man als Konijnenburg te laten vergaderen!
| |
Kunstzaal Reckers - tentoonstelling van werken van N. Bastert - maand october
Een heele verzameling van sujetten uit Gelderland, aan den Rijn, en uit Noord-Frankrijk, Normandië en aan de Seine. Het komt me toch voor, dat ik van Bastert vaak veel betere dingen gezien heb, op verkooptentoonstellingen van Van Wisselingh b.v., waar ze het tegen heel wat uit te houden hadden! Zijn naam wekte in mij een voorstelling van blinkende spiegeling, van tintelende luchten, - van frischheid in elk geval. Die indruk heeft zich op deze tentoonstelling niet vernieuwd. Oppervlakkigheid kan in een zwaarwichtigen tijd soms bijna een deugd worden, maar dit werk is vermoeiend-oppervlakkig, omdat men er altijd meer uit tracht te halen, dan er in zit. Zoo stelt het telkens te leur. Men prijst zijn oorspronkelijkheid; maar zóó is het nu weer niet, dat niet bijna ieder schilderij aan iets anders en, helaas, aan iets beters herinnert. Bij zijn Geldersche onderwerpen moest ik een paar maal aan De Bock denken, bij wien Bastert zich toch vrij nauw aansluit; die was van een andere oppervlakkigheid! Als het erg werd, ordinair, maar nooit vervelend.
Er waren uitzonderingen, o.a. een zeer waardeerbaar kijkje op den Rijn bij Rhenen. Maar dat doet aan den algemeenen indruk niets af, al moet men steeds de mogelijkheid in het oog houden, dat een beperkte verzameling van werken slechts den eenen kant van een oeuvre laat zien en dat de waarheid aan den anderen ligt.
Van de firma Van Meurs en Van Gogh te Haarlem isografieën naar teekeningen en etsen van Mauve. Vincent, Bosboom, Millet, Jaque, Segantini en vooral een geheele serie naar Félicien Rops (kleuretsen, of tenminste etsen met een kleurtje) die voortreffelijk gelukt was. Zooals deze reproducties achter glas en geëncadreerd aan den muur hangen, zijn ze van origineelen niet te onderscheiden. Men kan veilig zeggen, dat de absolute reproductie in de grafische kunst bereikt is; wanneer zal men het met het geschilderde zoo ver brengen?
| |
| |
| |
Rotterdamsche Kunstkring - tentoonstelling van werk van Rotterdamsche schilders en beeldhouwers - eerste groep - 23 oct.-10 nov. 1907
Men zal niet van mij vorderen, dat ik deze tentoonstelling, omvattende 105 nummers ingezonden door 33 artisten, anders dan zeer oppervlakkig behandel. De ruimte ontbreekt en dan - waarlijk van een ander dan Rotterdamsch standpunt lijkt deze expositie ook niet belangrijk genoeg om er veel woorden aan te verspillen: vooralsnog brengt het onder-onsje in den Kunstkring niets nieuws. Brengt het zelfs teleurstelling; want Breitner ontbreekt en het zou toch schoon geweest zijn, hèm op de eereplaats te aanschouwen.
We krijgen dan slechts te zien het miniatuurbeeld van wat er in de laatste jaren in onze vaderlandsche schilderkunst gebeurd is; het bezinksel van de kunststroomingen, die over onze stad zijn heengegaan. Dat daarbij wel het een en ander waardeerbaars is, spreekt vanzelf. Ik teekende enkele namen aan: C.J. Addicks, G. Altmann, R. Bisschop, Mevr. Heyberg-Ledeboer (No 79, een zeer goed Slapend kindje), H. Heyenbrock, Hoynck van Papendrecht, Mej. J. Koster.
De beeldhouwkunst werd slechts vertegenwoordigd door Mej. R.M. van Dantzig, van wie o.a. een zeer goede buste van Pasteur (No 31).
R.J.
|
|