Onze Kunst. Jaargang 6
(1907)– [tijdschrift] Onze Kunst. Geïllustreerd maandschrift voor beeldende en decoratieve kunsten– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 207]
| |
Voormalige Nassausche paleizen in België (Slot) III. Het Hôtel de Nassau te DiestGa naar voetnoot(1)In het midden van het stadje Diest, dat er met zijn zware wallen nog zoo dreigend uitziet al is het sedert eenige jaren als vesting gedeclasseerd, ligt een uitgestrekt heuvelachtig terrein, naar schatting wel 20 H.A. of méér groot. Dat is de zoogenaamde Warande. Op het hoogste punt dier Warande lag eertijds, hoog boven de stad en daardoor beheerschend den geheelen omtrek, het oude slot der heeren van Diest. In welken tijd het slot werd gebouwd weten we niet, maar het moet reeds hebben bestaan vóór 1200 want in een oude kroniek van St Truyen wordt in het laatst der xiie eeuw reeds gewag gemaakt van een zekeren heer Otto van Diest, die toen reeds behoorde tot de machtigste ridders van zijn tijd. Verspreide overblijfselen van oud muurwerk wijzen de plaats aan waar sommige onderdeelen van het slot moeten hebben gestaan. Zij laten ons echter omtrent den vorm van het bouwwerk geheel in het duister. Alleen is uit de configuratie van het terrein nog zeer goed op te maken hoe oorspronkelijk het algemeen grondplan van de versterking moet zijn geweest: op het hoogste punt van de Warande stond de toren of het donjon, dat in die oude tijden het eigenlijke hoofdgebouw of juister de hoofdversterking van den burcht vormde. Daaromheen lag een ringmuur van ronden vorm en daarbuiten lagen de bijgebouwen, waarvan enkele verspreide overblijfselen nog aanwezig zijn. Dit gebouwencomplex was weêr omgeven door een tweeden ringmuur en vormde aldus den zoogenaamden voorburcht. Eindelijk strekte zich aan den voet van den heuvel nog een derde omwalling in een wijde boog om het sloterf uit, dat ten overvloede aan den oostkant nog beschermd was door een gracht. Binnen die buitenste omwalling waren uitgestrekte wijngaarden aangelegd, waarvan een charter uit het jaar 1233 reeds melding maaktGa naar voetnoot(2). Zij | |
[pagina 208]
| |
leverden een witten wijn op, die onder den naam van burchtwijn bekend was en blijkbaar zeer gezocht was, want hij werd, naar oude rekeningen uitwijzen, meermalen ook aan hooge personagiën ten geschenke gegeven. De tienden van dien wijngaard kwamen aan de abdij van Tongerloo toe, waarvan de heerlijkheid Diest kerkelijk afhankelijk was. HOTEL DE NASSAU te Diest: De burchtkapel van het oudste slot van den heer van Diest, thans O.L.V. Kerk. (Gezien van het N.-O.)
Naar een steendruk-teekening uit: Raymaekers, Kerkelijk Diest. De hoofdtoegang tot den burcht lag aan de westzijde van de buitenste enceinte en bestond uit een hooge poort van grauwe of ijzersteen, een steensoort die men alleen maar te Diest en in den omtrek als bouwmateriaal aanwendt, en die in hoofdzaak gewonnen wordt uit de groeven van Rotselaar en Langdorp. Die poort, aan de tegenwoordige Graanmarkt gelegen, werd in 1514 afgebroken. Tot burchtkapel (capella de castro) diende de Onze Lieve Vrouwe Kerk, die omstreeks 1211 werd gesticht door een zekeren Arnold III, heer van Diest. Deze kerk, een bouwwerk dus uit het begin der xiiie eeuw, is nog grootendeels in wezen, zoodat het mogelijk is althans van dit onderdeel van den oudsten burcht der heeren van Diest een korte beschrijving met afbeelding te geven. De plattegrond van deze vroeg-Gothieke basiliek heeft den vorm van een latijnsch kruis. Zij bestaat uit een middenschip, twee transepten en zijbeuken. Die zijbeuken zijn smal en laag doch het middenschip met het koor en de transepten zijn breed en verheven. Uitwendig zijn aan de noordzijde der kapel nog sporen te zien van een derden zijbeuk tusschen het linker transept | |
[pagina 209]
| |
en de breede conterfort nabij den toren. Hoogstwaarschijnlijk was oorspronkelijk alleen het hooge koor gewelfd en werd de welving der kruisbeuken eerst in het midden der xive eeuw aangebracht, wat blijkt uit sommige sluitsteenen die met de wapens zijn versierd van heeren van Diest uit dien tijd. Die uitgebeitelde wapenschilden zijn, afgescheiden van hun historische waarde, zeer belangrijke overblijfselen der beeldhouwkunst uit de xive eeuw, vooral omdat er daaronder enkele voorkomen, die met bijbelsche figuren zijn versierd. De koorafsluiting bestaat uit drie zijden van een achthoek, is van twee rijen smalle, enkele spitsboogvensters voorzien en met ondiepe conterforten bezet. Onder de kroonlijst loopt een, ook als ornament sierlijk werkende, bogenrij. Schayes in zijn bekend werk Histoire de l'architecture en Belgique haalt de hier beschreven kerk als een merkwaardig type aan van vroeg-Gothische bouwkunst. HOTEL DE NASSAU te Diest: De burchtkapel van het oudste slot, thans O.L.V. Kerk. (Noordzijde).
Naar een photographie. De burchtkapel was met het slot verbonden door de vroeger zoogenaamde Bar-uyt-straat (de poort-uit-straat), aldus geheeten omdat men langs die straat ook de stad verlaat. Nadat blijkbaar de beteekenis dier oude teekenachtige | |
[pagina 210]
| |
uitdrukking was verloren gegaan werd die straatnaam in den volksmond verbasterd tot Bruidstraat (rue de la Fiancée) welke naam dan ook tegenwoordig, op de gebruikelijke wijze in de twee talen, op het naambordje van de straat is aangebracht. Een zeer ruwe afbeelding van den hier beschreven oudsten burcht der heeren van Diest is te vinden op het oude zegel der Stad Diest: een romaansche poort vóór een gekanteelden ringmuur, waarboven zich drie torens verheffen en waaromheen als randschrift staat: Sigillum Burgensium de Dist.
Omtrent den burcht op de Warande werd in de uiterste wilsbeschikking van een zekeren Gerard van Diest, die in het begin der xive eeuw overleed, bepaald dat hij tot woonplaats zou blijven dienen voor zijn weduwe, Johanna van Vlaanderen. Vermoedelijk was dit de reden dat omstreeks het midden der xive eeuw ten behoeve van de heeren van Diest een nieuwe burcht werd gebouwd aan den zuidelijken voet van den heuvel, op het zoogenaamde St. Jansveld. We vernemen voor het eerst van dien burcht uit een handschriftelijk geschiedverhaal van de Minderbroeders te Diest. In 1364 - wordt daarin verteld - had aldaar een gewestelijke vergadering dier monnikenorde plaats. Bij die gelegenheid werden de afgevaardigden, meer dan 200 in getal, eerst door Hendrik, heer van Diest, op diens slot ontvangen, daarna door zijn moeder, Maria van Ghistelle, in haar hof, gelegen op het St. Jansveld, feestelijk onthaald. Van dit tweede slot der heeren van Diest bestaat nog éen, zij het ook gering overblijfsel: een fragment van een ronden toren van roode baksteen met een plintlijst van grauwe steen, aan het eind van de tegenwoordige St. Jansstraat gelegen. Uit dat fragment is niets meer af te leiden omtrent den vorm of inrichting van het slot. Wel verspreiden eenige rekeningen, die nog in het rijksarchief te Brussel aanwezig zijn, over het bestaan daarvan eenig licht. De oudste dier rekeningen is van 1434/1435. Blijkens dat stuk werd de burcht van Diest, die in vervallen staat verkeerde, in dat jaar hersteld. Bij die gelegenheid werd de groote zaal versierd met geschilderde glasramen wat o.a. blijkt uit de volgende post: Jannen den ghelaesmaker, van Lovenen, van tien gelasen vinsteren bij hem gemaeckt ende geset in de sale op de Borcht te Diest, houdende te samen honderd en dry voeten gelaes te ses deniers groten, ses inghelschen den voet, maect lvii st. ii den groten, ii inghel. Met dien Jannen den ghelaesmaker werd bedoeld een zekere Jan van Schoenberghe uit Leuven, een glasschilder, die in zijn tijd een groote vermaardheid genoot. Tot burchtkapel van het hier bedoelde slot diende de St. Janskapel, eveneens aan de zuidzijde van de Warande gelegen. Van deze kapel is nog een schilderachtige ruïne over, in hoofdzaak bestaande uit een hooge spitsboog, | |
[pagina 211]
| |
gesteund door twee zware pilasters, wier kapiteelen nog duidelijk de sporen dragen van vroegere versieringen met koppen en bladeren. Verder bestaat nog een deel van het koor, dat echter in latere tijden, toen de kerk al in verval scheen, voor verschillende andere doeleinden is gebruikt en daarvoor herhaaldelijk verbouwd en deerlijk verminkt werd. HOTEL DE NASSAU te Diest: Oudste afbeelding van den burcht op het vroegere zegel der stad.
Uit beschrijvingen en afbeeldingen uit den tijd vóór de instorting blijkt echter dat de kapel, die in vroeg-Gothischen stijl was gebouwd, uit een middenschip en twee zijbeuken bestond. De muren waren ook hier van grauwe steen opgetrokken, hier en daar, waar de versieringen zulks eischten, doorwerkt met witte steen. Behalve twee groote kruisvensters had de kapel aan beide zijden zes kleinere vensters. Zes ronde kolommen en even zooveel pilasters tegen de zijmuren droegen het gewelf. Het koor, waarvan de ingang door een ronden boog - de zoogenaamde triomphboog - werd ondersteund, had 9 smalle vensters, die oudtijds versierd waren met geschilderde glasramen. Op de kapel stond een toren, die met een spitse naald was gekroond.
De beide hier beschreven burchten met hun toebehooren kwamen eerst in 1499 in het bezit van de graven van Nassau. In dat jaar namelijk stond Engelbrecht II van Nassau de heerlijkheden Vucht, Gangelt en Millen, die hij in het Guliksche bezat, af aan Willem, hertog van Gulik, in ruil tegen de heerlijkheden Diest, Zichem, Zeelhem en het burggraafschap van Antwerpen. Het blijkt dat Engelbrecht zich aanstonds veel liet gelegen liggen aan zijn nieuwe bezitting. Diest was tengevolge van herhaalde onlusten en het wanbestuur van zijn voorganger verarmd en gedeeltelijk verwoest en verschillende maatregelen werden door Engelbrecht genomen om het weer tot bloei te brengen. Ook schonk hij aan de kerk van Sint Sulpitius een schoon geschilderd glasraam dat door den beroemden glasschilder Nicolaas Rombauts werd gemaakt, denzelfden van wien het mooie Nassausche glasraam afkomstig is dat de kapel van het H. Sacrament in de O.L. Vr. kerk te Antwerpen versiert. | |
[pagina 212]
| |
Onder de fraaie geschilderde glasramen - waaronder nog enkele uit het begin der xvie eeuw - die de St. Sulpitiuskerk te Diest thans nog bezit, werd door mij echter bij mijn bezoek aan Diest geen enkel aangetroffen, dat in wapenversiering of door andere aanwijzingen de kenteekenen draagt van door Engelbrecht van Nassau te zijn geschonken. Het van hem afkomstige glasraam is dus zeer waarschijnlijk in den loop der tijden geheel verwoest. HOTEL DE NASSAU te Diest: Toren van den voormaligen burcht op het St. Jansveld.
Naar een photographie. Na Engelbrecht's dood kwamen de beide burchten te Diest in handen van Hendrik III, wien echter. die middeleeuwsche bouwwerken blijkbaar niet naar den zin waren en die ook hier, als te Mechelen, een woning wilde hebben meer naar de eischen van den tijd ingericht. Aan verbouwing van een der bestaande huizen scheen niet te denken, althans in 1514 werd aangevangen met het sloopen van beide burchten en kort daarna met den bouw van een geheel nieuwe huizing op een terrein aan het voormalige burchtplein, de tegenwoordige Graanmarkt. De uitgestrektheid, die vrij kwam door de afbraak der bestaande gebouwen, en die nog aanzienlijk werd vergroot door den aankoop van aangrenzende erven, werd benut tot het inrichten van een diergaarde waarin herten, reeën, everzwijnen en dergelijke dieren werden onderhouden. Van het nieuwe hof van Nassau - dat, evenals zijn beide voorgangers, in | |
[pagina 213]
| |
Diest nog algemeen bekend is onder den naam van burcht - bestaat thans nog een deel, dat zelfs nog in bewoonbaren staat is, al is het sinds geruimen tijd in particulier bezit overgegaan.
HOTEL DE NASSAU te Diest: Ruïne van de voormalige burchtkapel op het St Jansveld.
Naar een photographie. Het is één vleugel van het voormalig hotel, dat in platte grond den vorm had en in zijn uitwendige architectuur eenige overeenkomst vertoont met het hof te Mechelen. Ook hier werd de roode baksteen onderbroken door waterlijsten en banden van witte steen en treffen we een poort aan van overeenkomstigen vorm als te Mechelen. De beide vleugels van het gebouw waren aan de straatzijde door een trapgevel afgesloten terwijl aan den westelijken vleugel een achthoekige toren was aangebouwd, die met een spitse naald bekroond was. De bovenverdieping van dien toren was grootendeels van witte steen; bij het gedeelte dat van baksteen was opgetrokken treffen we dezelfde versiering van witte hoekblokjes aan als bij het Mechelsche hof. Overigens waren versieringen van eenige beteekenis aan het gebouw niet aangebracht. Dit was dus uitwendig zonder eenige architectonische pretentie, wat een scherpe tegenstelling vormde met andere | |
[pagina 214]
| |
Nassausche paleizen als die te Brussel en Breda, die ook uitwendig weelderige versieringen te zien gaven. Blijkens de mededeelingen van den tegenwoordigen bewoner, die mij met de meeste welwillendheid het gebouw ook van binnen deed bezichtigen, bevindt zich in een der zalen nog een muurschildering, die echter met behangselpapier is overdekt. Ook overigens is van de voormalige inwendige inrichting van het bouwwerk weinig meer te herkennen; wat vroeger blijkbaar een groote zaal was is thans in kamers verdeeld en de balklagen zijn met moderne plafonds bedekt. Alleen de toren is in den ouden staat gebleven; evenals te Mechelen vormde ook hier die toren den toegang tot de eerste verdieping en den zolder door middel van een wenteltrap, hier van eikenhout, die eindigt in een achthoekig vertrek vanwaar men door de lichtvensters, die in elke zijde zijn aangebracht, een schilderachtig uitzicht heeft over het oude stadje. Ook Hendrik III stelde veel belang in Diest en vertoefde er menigmaal. Naar het voorbeeld van zijn oom en voorganger schonk ook hij een geschilderd raam aan de St. Sulpitiuskerk, dat helaas, evenmin als dat van Engelbrecht, is bewaard gebleven. Wie de maker van dat glasraam was weten we niet, wel dat het ontwerp werd geteekend door Jan van de Velde, een schilder van Diest. Dit blijkt uit de volgende post uit de rekening der St. Sulpitiuskerk: Gegeven op 11 April, anno 35, Janne van de Velde, schildere, voer sijn vacatiën dat hij te Tongerloe geweest es by ons genedige heer van Nassau, omme te maken het patroen van den ghelasen vensteren in den thooren, daervan hy dry diversen patroenen gemaect heeft, 35 st. In Juli 1521, tijdens een verblijf van de Nassausche familie te Diest, overleed aldaar Hendrik's tweede gemalin, Claudine van Châlons. Deze Nassausche gravin was de eenige zuster van Philibert van Châlons, prins van Oranje, die in 1530 kinderloos overleed na, reeds bij zijn leven, zijn neef René, den eenigen zoon uit het huwelijk van Hendrik en Claudine, tot zijn universeelen erfgenaam te hebben benoemd. Door dit huwelijk werd dus het prinsdom Oranje met den daaraan verbonden titel in het Nassausche huis gebracht. In zekeren zin kan dus Claudine van Châlons de stammoeder heeten van het Oranje-Nassausche vorstenhuis. Het stoffelijk overschot van deze vorstin, die aldus een zeer bijzondere plaats inneemt in de Nassausche familiegeschiedenis, werd begraven in het koor van de St. Janskerk, die ook, na de voltooiing van den nieuwen burcht, als burchtkapel bleef dienst doen. Dat het aan Hendrik, die een uitnemend bewindsman was, ten slotte mocht gelukken Diest uit zijn verval op te heffen blijkt wel uit de subsidie van 5300 gulden, die de magistraat in staat was hem in 1530 te geven uit dankbaarheid voor zijn diensten aan de stad bewezen, en uit de aanbieding, in | |
[pagina 215]
| |
hetzelfde jaar, van een gouden kop aan zijn derde echtgenoote, Mencia de Mendoza, een geschenk dat de stad op andermaal 700 gulden kwam te staanGa naar voetnoot(1). HOTEL DE NASSAU te Diest: De ‘burcht’ op de Graanmarkt in zijn tegenwoordigen staat. Naar een photographie.
Ook van Hendrik's zoon en opvolger, René van Châlons, vinden we herhaaldelijk vermeld dat hij op den burcht te Diest vertoefde. In 1543 ontving hij er keizer Karel V, die van een tocht langs de Maas terugkeerde en een week te Diest logeerde. De vergadering der Staten, die op dien tijd door den keizer werd uitgeschreven, had in de groote zaal van den burcht plaats evenals een bijeenkomst van Karel met zijn zuster, de landvoogdes Maria, die in die dagen naar Diest werd ontboden. Na René's dood werd Diest uitgezonderd van de rijke erfenis die den 11jarigen Willem van Nassau-Dillenburg, onzen lateren stadhouder Willem I, plotseling tot een der vermogendste edellieden in de Nederlanden zou maken. Het kwam in vruchtgebruik aan René's weduwe, Anna van Lotharingen, die er tot aan haar tweede huwelijk, met den hertog van Aerschot, veelvuldig haar hof hield. Later werd de burcht nog steeds voor haar open gehouden door haar hofmeester Engelbert van der Noot, denzelfden van wien het geschilderde glasraam afkomstig is dat nog in de linkerzijbeuk van de St Sulpitiuskerk te zien is. Na haar dood in 1568 kwam ook Diest in handen van den Zwijger, die echter geen gelegenheid had op den burcht te komen | |
[pagina 216]
| |
vertoeven omdat in hetzelfde jaar al zijn goederen werden verbeurd verklaard. Na den terugkeer van Philips Willem uit zijn ballingschap in 1595 en de teruggave der Nassausche goederen aan dezen oudsten zoon van den Zwijger zag de Diestsche burcht den wettigen heer weder herhaaldelijk binnen zijn muren. De voorliefde van Philips Willem voor Diest was zelfs zóó groot dat hij in zijn testament den wensch te kennen gaf er te worden begraven. In het koor van de St Sulpitiuskerk vóór het hoogaltaar, onder een vlakke zerk die in weinige woorden een eenvoudig grafschrift draagt, rust dan ook het stoffelijk overschot van dezen prins van Oranje, wiens leven, en, bij velen nog, wiens nagedachtenis, weinig meer dan miskenning zijn geweest. Met den dood van Philips Willem houdt het belang op, dat de Diestsche burcht heeft voor de geschiedenis van het Oranje-Nassausche vorstenhuis. Bij den vrede van Munster kwam Diest wel weer in het bezit van dat huis en bleef er in tot de vervallenverklaring van Willem V uit de ambten zijner voorvaderen en de algemeene verbeurdverklaring zijner goederen, maar geen der leden van de Oranje-Nassausche familie hadden er, voor zoover is na te gaan, nooit vertoefd. Blijkens mij te Diest verstrekte mededeelingen kwam omstreeks 1795 de burcht door koop of uit anderen hoofde in het bezit van eene familie Kremer, die uit Fulda afkomstig was. Door aanhuwelijking ging de bezitting daarna over in handen van de familie Beckers om vervolgens bij erfenis over te gaan aan den heer Constant Troosters te Diest, die thans nog de eigenaar is. Wanneer de thans ontbrekende vleugel van het gebouw werd afgebroken en de andere ingericht tot een particulier woonhuis wist men mij niet te vertellen.
Th.M. Roest van Limburg. |
|