Onze Kunst. Jaargang 6
(1907)– [tijdschrift] Onze Kunst. Geïllustreerd maandschrift voor beeldende en decoratieve kunsten– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 157]
| |
Voormalige Nassausche paleizen in België II. Het ‘Hôtel de Nassau’ te MechelenGa naar voetnoot(1)Nabij het Berthoudersplein, een weinig aanzienlijke achterbuurt van Mechelen, verheft zich, als onderdeel van een gebouwencomplex dat vroeger tot kazerne diende maar thans tot magazijnen en dienstwoningen is ingericht, het voormalige Hôtel de Nassau. Aan een vroeger vorstenverblijf doet het nauwelijks meer denken, onherkenbaar als het geworden is door de herhaalde verbouwingen, die het in den loop der jaren heeft ondergaan. Toch trekt het uit een architectonisch oogpunt nog de aandacht. De oudste gegevens omtrent het hier bedoelde gebouw zijn te vinden in het Goedenis Boeck van de stad MechelenGa naar voetnoot(2). Daaruit blijkt dat het in 1477 toebehoorde aan Jan van Bourgondië, bisschop van Kamerijk, die het in dat jaar als zijn woning betrok nadat hij zijn paleis te Mechelen had afgestaan aan Margaretha van York, hertogin-weduwe van Bourgondië. Na den dood van bisschop Jan verkochten diens erfgenamen het hotel aan Margaretha van Borselen, echtgenoote van den heer van Gruuthuysen. Uit de koopacte van het jaar 1482, die nog in het Mechelsche archief aanwezig is, blijkt dat het destijds bestond uit een hoofdgebouw met een hof en verschillende bijgebouwen, benevens een tuin of park. | |
[pagina 158]
| |
In 1494 kwam de geheele bezitting door koop in handen van graaf Engelbert II van Nassau. Wat dezen Nassauer bewoog om, naast zijn talrijke andere bezittingen, nog een paleis aan te koopen te Mechelen, is niet moeilijk te raden. In Mechelen woonde, zooals reeds gebleken is, Margaretha van York. Dáár groeiden ook de kinderen van Maximiliaan van Oostenrijk op: Philips de Schoone en Margaretha, de latere landvoogdes. Nadat Maximiliaan, in 1493 keizer geworden, het bestuur over de Nederlanden aan Philips had afgestaan, bleef Mechelen voorloopig ook de residentie van den jongen vorst. Vóór dat in 1546 Maria van Hongarije de residentie der landvoogden voor goed naar Brussel verlegde, was Mechelen dus in zekeren zin het administratieve middelpunt van de Nederlandsche gewesten, en te verwonderen is het daarom niet dat Engelbrecht van Nassau, die een der meest invloedrijke raadslieden van den jongen hertog was, en dan ook later zijn stadhouder werd toen deze zich na zijn huwelijk met Johanna van Arragon voor geruimen tijd naar Spanje begaf, eveneens te Mechelen een vast verblijf wilde bezitten als regeeringsaangelegenheden hem daarheen riepen. Welk een man van invloed Engelbrecht was, blijkt eigenaardig uit het Mechelsche archief zelf. Door zijn toedoen toch werd Mechelen weder aangewezen als de plaats waar de latere Karel V en diens zuster Eleonora zouden worden opgevoed, terwijl hij er ook de hand in had dat aldaar de Groote Raad, het opperste gerechtshof voor de Nederlanden, zou worden gevestigd. De stadsrekeningen vermelden althans voor het jaar 1502 een belangrijke som in geld, die de magistraat aan Engelbrecht schonk voer sekere diensten die hij der stadt gedaen heeft als hij behulpelic is geweest om̅e te gecrigene onsen jonghen prime ende princessen metten hooighen raede alhier bynnen Mechelen...Ga naar voetnoot(1) Zeker ook uit dankbaarheid wegens aan de stad bewezen diensten was de magistraat in 1494 reeds met het belangrijk bedrag van 1200 gulden bijgesprongen toen Engelbrecht zijn Mechelsche woning van den heer van Gruuthuysen had gekochtGa naar voetnoot(2). Na Engelbrecht's dood in 1504 kwam het hotel aan zijn neef en opvolger Hendrik III. Uit verschillende kronieken van Mechelen blijkt dat in 1514 aan dezen vorst een subsidie door de stad werd gegeven van 400 Philips guldens tot hulpe sijner metselrijeGa naar voetnoot(3). Daaruit volgt wel dat graaf Hendrik belangrijke | |
[pagina 159]
| |
verbouwingen deed uitvoeren aan zijn huis te Mechelen, terwijl zelfs met vrij groote zekerheid kan worden aangenomen, dat hij de eigenlijke stichter is geweest van het bouwwerk zooals we dit nog thans uit zijn overblijfselen kennen. Want het nog bestaande fragment behoort onmiskenbaar tot het begin der xvie eeuw. HOTEL DE NASSAU te Mechelen: Toestand omstreeks het jaar 1560.
(Gezicht op de Zuidzijde). Naar een aquarel in het stedelijk archief. In tegenstelling met hetgeen te Brussel was geschied bleef hier echter bij de verbouwing de oude burcht geheel of grootendeels in wezen. In een acte van schatting van het gebouw van het jaar 1614, die ook later nog zal worden aangehaald, wordt althans onderscheid gemaakt tusschen een oud en een nieuw huis. Onder het eerstgenoemde heeft men dan vermoedelijk te verstaan hetgeen bij de verbouwing der xvie eeuw van de voormalige burcht was behouden gebleven, onder het laatste, dat, hetwelk omstreeks 1514 werd gesticht. Waarschijnlijk was de verbouwing in 1515 reeds zoover gevorderd dat het huis bewoonbaar was. In dat jaar althans deed de graaf, vergezeld van zijn jonge, tweede echtgenoote, Claudine van Châlons, onder allerlei feestelijkheden zijn intrede in de nieuwe woning. Bij die gelegenheid werd door de stad aan de gravin een gouden beker aangeboden, een kunststuk van Machiel de Cramer, dat door Jan de Coster met een beeld van den Heiligen Rombout was versierdGa naar voetnoot(1). Voltooid was het hotel in dien tijd echter nog niet want nog tot 1538 | |
[pagina 160]
| |
blijkt uit de oude Nassausche archieven van verschillende aankoopen van huizen en erven door graaf HendrikGa naar voetnoot(1). Het vermoeden ligt dus ook hier voor de hand dat op de wijze als bij het Hotel de Nassau te Brussel is aangegeven, de verbouwing gedeeltelijk door eigen personeel en dus in het gebruikelijke langzame tempo werd uitgevoerd. HOTEL DE NASSAU te Mechelen: Toestand vóór de verbouwing in 1614.
(De Noordzijde van het gebouw met de galerij). Naar een aquarel in het stedelijk archief. Het stedelijk archief te Mechelen bevat een viertal afbeeldingen - penteekeningen in kleuren - van het Nassausche hof na zijn voltooiïng. Aan de hand van die teekeningen werd vermoedelijk door Schayes in zijn Histoire de l'architecture en Belgique het ontwerp voor de houtsnede samengesteld, die in het 4e deel van dat werk voorkomt. Voorts komen min of meer uitvoerige afbeeldingen van het hotel voor op verschillende platte gronden van Mechelen, die echter, wat de details betreft, met groot voorbehoud moeten worden geraadpleegd en die in hoofdzaak alleen waarde hebben voor de ligging van het hotel ten opzichte van zijn toenmalige omgeving. Aan de hand van de hier genoemde illustratieve gegevens is het echter wel mogelijk hetgeen thans nog over is van het voormalige Nassausche hof in gedachte te voltooien en daarvan de volgende beschrijving te geven. Het eigenlijke woonhuis was opgetrokken van baksteen, met ruime toepassing van blokjes witte steen; de hoeken waren zelfs uit een onafgebroken aaneenschakeling dier blokjes gevormd. De platte grond had een rechthoekige gedaante. Aan een midden- of hoofdgebouw - het gedeelte dat thans nog bestaat - sloot aan de westelijke korte zijde een reeks bijgebouwen aan, terwijl aan den noordkant, loodrecht op het eind der lange zijde, een overdekte galerij was aangebracht. De middenbouw, die aan de beide korte zijden voorzien was van trapgevels, had twee verdiepingen. De gelijkvloersche had, althans aan de oost- | |
[pagina 161]
| |
zijde, hooge dubbele vensters, afgedekt met halfronde togen. De eerste verdieping had rechthoekige vensteropeningen met kruiskozijnen. HOTEL DE NASSAU te Mechelen: Platte grond van het gebouw met omgeving.
Fragment van den plattegrond van Mechelen van de Wit (± 1680). Aan de zuidzijde van het hoofdgebouw was een huiskapel uitgebouwd, die geheel van witten steen was opgetrokken. Zij had, evenals het hoofdgebouw, twee verdiepingen, beide voorzien van tweedeelige spitsboogvensters met traceeringen. Een stergewelf dekte beide verdiepingen terwijl de kraagsteenen waren versierd met wapenschilden, die de kwartieren van den stichter te zien gaven. De hoeken van de kapel waren versterkt door lange slanke conterforten, die van indiepingen waren voorzien en ter hoogte van de waterlijsten versnijdingen hadden. In den westelijken hoek, gevormd door het hoofdgebouw en de kapel, was een vierkant gebouwtje opgetrokken waarvan de heide verdiepingen, die elk niet meer dan éen klein vertrek bevatten, correspondeerden met die der kapel. Waarschijnlijk dienden deze vertrekken tot sacristie voor den bedie- | |
[pagina 162]
| |
nenden geestelijke. Waarom men twee van deze kapellen met bijbehoorende sacristie boven elkander had aangebracht is niet juist uit te maken. De meest voor de hand liggende verklaring daarvoor is wel dat éen der kapellen diende voor het eigenlijke vorstelijke gezin, de andere voor de hofhouding. Aan de noordzijde van het hoofdgebouw, vrijwel symmetrisch ten opzichte van de kapel, was een hooge vierkante klokketoren aangebouwd, oorspronkelijk voorzien van frontons, die op bogenrijen rustten, en waarachter zich de slanke spits verhief. Een hardsteenen wenteltrap in den toren gaf toegang tot de bovenverdieping. HOTEL DE NASSAU te Mechelen:
Plattegrond van het nog bestaande gebouw. Naar een teekening uit het archief van den Commandant der Genie te Mechelen. De galerij verbond het hoofdgebouw met het Berthoudersplein en vormde dus in zekeren zin den toegang tot het hotel want de eigenlijke huisdeur lag aan de noordzijde, voor zoover nog is na te gaan juist onder de galerij. Deze was aan de achterzijde gesloten, terwijl de voorkant van de gewelfde overdekking rustte op een rij bewerkte kolommen van graniet. Van die kolommen is er nog éen te zien aan de noordzijde van het gebouw. (Zie onze afbeelding op bladz. 163). Blijkens een inventaris van den inboedel, die werd opgemaakt toen in 1568 het paleis door Alva werd verbeurd verklaardGa naar voetnoot(1), bestond de gelijkvloersche verdieping van het hoofdgebouw uit de groote zaal met aangrenzende kamer en kapel - alle drie thans nog aanwezig - benevens twee kamers en twee keukens, die vermoedelijk in den bijbouw gelegen waren, welke thans is weggebroken. De groote zaal had een afmeting van 13.40 bij 7.20 M.; door twee kolommen in het midden was zij in twee gelijke deelen verdeeld. Zeer waarschijnlijk zijn die kolommen echter van lateren tijd, wat niet nauwkeurig meer was na te gaan omdat het geheele gebouw inwendig met een dikke laag groene verf was bedekt. De afmetingen van de aangrenzende kamer en van de kapel blijken uit nevenstaande platte grond. Zoowel de zaal als het nevenvertrek hadden hooge schouwen; die beide laat-Gothische schouwen zijn thans nog vrijwel in ongeschonden staat aanwezig. Op de bovenverdieping lagen eveneens een groote zaal met aangrenzende | |
[pagina 163]
| |
kamer en een kapel, en voorts nog eenige andere kamers, waaronder een badkamer (estuve). Onderbet hoofdgebouw was een ruime kelder. De woning was dus niet groot, wat geheel overeenkomt met het karakter van een tijdelijk verblijf, dat zij had blijkens een beschrijving, die bij gelegenheid van dezelfde boedelbeschrijving werd opgemaakt. Daarin toch wordt van het Nassausche hof te Mechelen gesproken als van een... logis (que) le prince d'Orenges reservoit en son temps pour sa commodité et pour y loger en passant et repassant ladite ville... Wat den inboedel betreft bevat uit den aard der zaak, de reeds aangehaalde inventaris vrij volledige gegevens. Er blijkt uit dat ook hier verschillende vertrekken waren versierd met wandbehangsels. Schilderijen, en in het algemeen voorwerpen van waarde, komen in den inventaris niet voor; een uitzondering maken alleen eenige verguld zilveren altaarsieraden. Een bijzonderheid, die nog waard is om te worden aangeteekend, is de vermelding op den inventaris van ijzeren haarden of kachels (cheminaux en fer) voor sommige vertrekken, waaronder ook de groote zaal. We weten dat dergelijke haarden werden gegoten in de Nassausche gieterijen te Siegen en reeds door graaf Willem van Nassau (bijgenaamd de Oude) niet alleen aan zijn broeder in Brabant, maar ook aan andere vorsten werden toegezonden. O.a. werden er in 1521 twee vervaardigd voor den Paltzgraaf ten gebruike op het slot te Heidelberg. Die twee wogen 52 centenaars en 12 pond en kostten 47 gulden en 16 schellingenGa naar voetnoot(1). HOTEL DE NASSAU te Mechelen: De Noord-Oostzijde.
(Tegenwoordige toestand.) Naar een photographie. Om het hier beschreven hoofdgebouw strekte zich een tuin uit waarin eenige bijgebouwen en stallingen lagen. Blijkens de oude platte gronden van | |
[pagina 164]
| |
Mechelen werd het erf aan den zuidkant bespoeld door een der vele zijtakken van de Dyle, die gelijk bekend is, de stad in alle richtingen doorsnijden.
Na den dood van graaf Hendrik, die, blijkens de dagteekening zijner brieven, meermalen op zijn huis te Mechelen verblijf hield, kwam de bezitting eerst aan zijn zoon René en vervolgens, na diens dood, aan prins Willem I. Nauwelijks in diens bezit, trof het hotel een groot onheil. In 1546 sloeg tijdens een hevig onweder de bliksem in een nabijgelegen kruitmagazijn, waardoor een ontzaglijke verwoesting werd aangericht. Niet minder dan twee honderd huizen werden vernield. Ook het Nassausche hof beliep ernstige schade, die echter door den prins van Oranje werd hersteld. HOTEL DE NASSAU te Mechelen: De Zuid-Oostzijde. (Tegenwoordige toestand.)
Naar een photographie. Van de inbeslagneming in 1568 spraken we reeds. De uitvoering ervan werd door Alva, bij commissie van 17 November 1567, opgedragen aan een zekeren Antonie van den Berghe. Deze legde tegelijkertijd de hand op de meubelen, die Philips Willem te Leuven in gebruik had en deed ook deze naar Mechelen vervoeren. Die meubelen komen dus ook voor op den inventaris waaruit reeds ten behoeve van de beschrijving van het huis werd geput. Een groot deel van den inboedel werd publiek verkocht, de rest in het huis gelaten pour non totalement désimer la dite maison, zooals het in den inventaris heet. Eerst bij d en terugkeer van Philips Willem uit Spanje in 1595 kwam het hotel van Nassau te Mechelen weder in het bezit van het Oranje-Nassausche huis. Blijkbaar echter gevoelde die prins, die om zijn prachtlievendheid bekend is - een erfstuk van zijn vader! - weinig voor de eenvoudige woning te Mechelen, althans, voor zoover is na te gaan, vertoefde bij er nimmer, en | |
[pagina 165]
| |
stond zelfs in 1611 het geheele huis met alle de hoven ende stallinghen aan zijn raad Johan Baptiste Kermans af, in puere gifte voor hem, zijn hoir ofte actie hebbendeGa naar voetnoot(1). Kermans, die het huis aldus blijkbaar cadeau kreeg, moest alleen de kosten dragen van de reparatiën, groot ongeveer drie duizend gulden, die tot dusver door hem waren voorgeschoten en zich voorts verbinden altijd een kamer beschikbaar te houden voor het geval de prins of diens echtgenoote, Eleonore de Bourbon, te Mechelen wilden vertoeven. HOTEL DE NASSAU te Mechelen: De huiskapel.
Naar een photographie. Laatstgenoemde bepaling scheen niet te verhinderen dat zeer kort daarop, in 1613 reeds, Kermans zich op zijn beurt van de oude huizing ontdeed door ze voor 15000 gulden te verkoopen aan de congregatie der begijnen. Dezen hadden de bedoeling het huis weder af te staan aan de orde der cellebroeders, wier verblijfplaats tot dusver binnen het grondgebied van het begijnhof was gelegen. Dit plan stuitte echter af op den tegenstand der omwonenden, die terecht niet gesteld waren op de buurschap van een kloosterorde, wier hoofdbezigheid bestond in het verplegen van pestlijders. Ten slotte, door een overeenkomst, die blijkbaar tot genoegen | |
[pagina 166]
| |
was van alle belanghebbenden, werd bepaald dat het gasthuis van St Catharina, ook wel genoemd het gasthuis der Heilige Drieëenheid, in het Hotel van Nassau zou worden gevestigd en de cellebroeders de gebouwen zouden betrekken, die door de ontruiming van het oude gasthuis zouden vrijkomen. Dit geschiedde in 1614, zoodat in dat jaar de naam Hôtel de Nassau feitelijk verdween om plaats te maken voor, zooals het in de officiëele stukken doorgaans heet: het Godslmys van de Heylige Dreyvuldigheyt. HOTEL DE NASSAU te Mechelen: De huiskapel inwendig.
Naar een photographie. Met deze nieuwe bestemming gingen samen verschillende veranderingen aan het gebouw. De gracht werd gedempt; bijgebouwen gewijzigd en andere bijgebouwd. Daar de huiskapel te klein was voor de behoefte werd de groote benedenzaal tot kapel ingericht. Op het hoofdgebouw eindelijk kwam een spits om de godsdienstige bestemming daarvan te doen uitkomen. Uit hetzelfde jaar waarin de hier beschreven veranderingen plaats grepen dateert de acte, die reeds vroeger werd aangehaald. Zij bevat een schatting van het voormalige Nassausche hof, door den stadstimmerman, den stadsmetser en de dekens der gilden van de timmerlieden en metselaars te Mechelen, | |
[pagina 167]
| |
op last van de magistraat der stad verricht. De taxatie van het huis met al zijn toebehooren bedroeg 10,000 gulden. Het gasthuis der Heilige Drieëenheid bleef tot 1797 in het oude hotel gevestigd. In dat jaar werd die geestelijke instelling, als zoo vele in België, opgeheven. Niet onwaarschijnlijk diende het in de woelige jaren die volgden, tot kazerne of voor andere militaire doeleinden, waarbij - het behoeft nauwelijks gezegd - het gebouw er niet op vooruitging. Althans meer dan waarschijnlijk werden omstreeks het begin van de vorige eeuw de galerij, de noord-westelijke vleugel en alle verdere bijgebouwen weggebroken en bleef het hoofdgebouw met de kapel en den toren over in den staat waarin het nu nog aanwezig is. In dien toestand kwam het 1855 in handen van de stad, die het weder in 1875 afstond aan den staat ten behoeve van het kazernement der troepen, die in dat jaar in Mechelen in garnizoen kwamen. Het gebouw werd toen door de zorg van de militaire genie uit- en inwendig wat opgeknapt en bestemd voor cantine en eetzaal der onder-officieren. Men wist mij te vertellen, bij mijn bezoek aan het oude bouwwerk in den afgeloopen zomer, dat in dien tijd in de voormalige huiskapel de tapkast stond. Zelfs - doch ik mag hopen dat het geschiedde in volkomen onwetendheid van de vroegere bestemming - diende tot tafel waarop men de dranken uitschonk, het steenen altaarblad waarvoor oudtijds de vorstelijke bewoners van het oude hot hun devotie plachten te doen. Men vertelde mij dat dit altaarblad nog bestond en in het stadhuis was opgeborgen, maar ik heb het noch aldaar, noch in het Museum op de Groote Markt aangetroffen.
Th.M. Roest van Limburg. (Wordt voortgezet). |
|