| |
| |
| |
| |
Nationale kunst?
Goethe zegt: ‘Vaderlandsche kunst en vaderlandsche wetenschap bestaan niet, kunst en wetenschap toonen ons het Goede, Schoone en Ware van de geheele wereld’. Het universeele wat iedere ware kunst omsluit, is veel meer dan de nationale schijn. Waardoor iets kunst is, heeft met land of geboorte aard niet veel te maken, hoogstens kan het nationale van invloed zijn op de onderdeelen van het kunstwerk.
Als er gesproken wordt van nationale kunst, spreekt men slechts over de onderdeelen. Een kunstenaar kan zóó op den Vaderlandschen bodem gesteld zijn, dat hij, hoewel op andere plaatsen vertoevende, wel een zelfde soort, een zelfden aard van kunst kan voortbrengen als hij dat in eigen land zal doen, doch bij voorkeur en dààr het gemakkelijkst zich in zijne kunst verstaanbaar kan maken.
De moedertaal blijft de liefelijkste, de innigste om de gewaarwordingen der ziel, in mede te deelen. Een dichter hoe begaafd en hoe knap ook in allerlei vreemde talen, zal bij voorkeur zijne gedichten in eigen taal schrijven. Dat neemt niet weg dat hetgeen hij dicht met het vaderland niets uitstaande behoeft te hebben. Het algemeen menschelijke zal uit zijn gedicht spreken. Immer zal het streven zijn de gezichtseinder te vergrooten. Met vleugelslag verheft het genie zich boven alle grenzen, deze vervagen; de aarde blijft!
De kunstenaar moet volkomen in harmonie zijn met zijne omgeving. Die harmonische omgeving zal hij zich vaak zelf kunnen scheppen, ook op vreemden bodem al is dat niet de harmonie van eigen Vaderland. Een te dikwijls verplaatsen kan gevaarlijk zijn voor den aard van zijn kunstuitingen.
Mag de kunst, als essentiëele uiting, geen grenzen erkennen; de verschijningsvormen waarin ze zich openbaart, zijn vaak zoo sterk sprekend dat wij de landaard van den kunstenaar die ze schiep onmiddellijk zullen herkennen. Wij doen dan beter te spreken over individueele, dan over nationale kunst!
Nu kan men zeggen, wat doet het woord er toe! Het karakter is er, en
| |
| |
daardoor herkennen wij den landaard van den vervaardiger van dat karakterhoudende kunstwerk.
Tentoonstelling van Ambachts- en Nijverheidskunst in den Haagschen Kunstkring.
W. PENAAT: Eikenhouten huiskamer-ameublement.
(Uitgevoerd door ‘De Woning’ te Amsterdam).
Ik kan mij best voorstellen, en de feiten bewijzen bet, dat een Hollandsch kunstenaar, in zijn kunstwerken niet die algemeen erkende Hollandsche eigenschappen vertoont en b.v. veel meer een Fransche of andere landaardneiging aan den dag legt. Zoo 'n kunstenaar zal zich in het land waar hij de meeste neiging van vertoont veel gemakkelijker verstaanbaar kunnen maken. Denken wij aan onzen Hollander, die onder den Fransch klinkenden naam van Georges de Feure in Frankrijk werkt.
De kunst als kern, blijft echter hetzelfde, want dat begrip is in alle gelijk ontwikkelde landen hetzelfde. Ja! bij alle volkeren der aarde is de kunst, dat is de heilige rythme, evenmaat, begrip van Schoon, Goed en Waar als grond in variaties aanwezig. Dat is het bovenmenschelijke of beter het echt zuiver menschelijke dat uit hunne werken spreekt, waardoor het tot een universeele uiting wordt.
Beelden van Michel Angelo, schilderijen van Rembrandt, hoe zeer wortelende in hun land en tijd van oorsprong, blijven aantrekken en bekoren
| |
| |
juist doordat ze van dat algemeene, dat zuiver menschelijke zoo schoone getuigenis afleggen. Of de genoemde kunstenaars deze beelden in Italie of die schilderijen in Holland tot stand brachten, zal er weinig toe gedaan hebben.
Tentoonstelling van Ambachts- en Nijverheidskunst in den Haagschen Kunstkring.
H. ELLENS: Tafelgerei van nieuw-zilver.
(Uitgevoerd door ‘'t Binnenhuis’, Amsterdam.
Dürer, de kunstenaar die in Duitschland, zoo wel als in Italië en de Nederlanden arbeidde, overal waar hij zich bevond, drukte hij zich op de hem eigen individueele wijze uit.
Of Niewenkamp een houtsnede snijdt in zijn bekende woonschuit op een Hollandsche binnenvaart, of in de warme broeikasatmosfeer der tropen, en of hij daar dan die vaart met brug in hout snijdt of een afbeelding geeft van een Waringin boom, de wijze waarop hij gewoon is dat te doen, verandert daardoor niet, althans niet veel.
De wijze van etsen van Bauer is zoo geheel in harmonie met het eigenaardige sprookjesachtige van den Oriënt, dat hij zich als vanzelf daartoe voelt aangetrokken Of hij echter die Oostersche tafereelen of een cathedraal etst, hetzelfde karakter ligt er in.
Zeer zeker kunnen kunstenaars op elkander van invloed zijn en zal er bij herhaalde aanraking en gewekte sympathiën een geesteswisseling plaats hebben, en daarvan iets in hun werk overvloeiën.
Er zijn kunstenaars, die in een bepaalden engen of wijden kring hun grootheid vinden. De een zal groot zijn op een klein deel van eigen bodem, anderen zullen de wereld noodig hebben en derden een bepaald ander deel der aarde om hunne gaven te kunnen toonen en tot grootheid te brengen. En toch zal in alle drie gevallen hun kunst, als zoodanig, universeel zijn.
In de kunst is het solidariteitsgevoel der volkeren het beste uitgedrukt! Of de mensch, Europeaan, Aziaat, Afrikaan of wat ook is, het goed zijn van hen is overal ongeveer hetzelfde. Kwaad en goed staan ongeveer in gelijke verhoudingen tot elkander. Onverschillig waar de mensch zich bevindt, op
| |
| |
deze aarde gelden voor hem de wetten van de eeuwige harmonie, de evenmaat, waardoor kunst als uiting van het Goede en Ware, universeel is.
Tentoonstelling van Ambachts- en Nijverheidskunst in den Haagschen Kunstkring.
JAC. VAN DEN BOSCH: Mahoniehouten ontvangkamer-ameublement.
(Uitgevoerd door ‘'t Binnenhuis’, te Amsterdam).
Traditie en geschiedenis, bodem, klimaat en voedingswijzen zijn op groepen van menschen te zamen getrokken in een bepaald land van invloed. Uit al deze eigenaardigheden zijn soorten van samenlevingen ontstaan, in harmonisch verband daarmede.
De kunstenaar levende in volkomen harmonie met deze omgeving, zal zijn kunst in verband met die harmonie te voorschijn brengen. En al is hij soms zijn tijd iets voorbij, toch zullen zijn kunstwerken van zijn tijd en aard blijven getuigen.
Een factor, die daarbij van grooten invloed is, is de wonderbaarlijke kracht, welke Goethe noemt de ‘Erdgeist’, een kracht in beweging zijnde, waaraan niet te ontkomen is, zonder dat men met het harmonische geheel in botsing zou komen. Ieder die zijn tijd begrijpt en niet beklemd is door de studie onder de lamp, zal aan dien ‘Erdgeist’ een willig oor leenen, en er aan gehoorzamen.
Over een deel van Amerika en geheel het westelijk deel van Europa is de
| |
| |
tijdgeest over de kunst in het algemeen, en dus ook over het kunstambacht en vooral ook over het technische mechanische gebied gevaren, groote revoluties daarbij verwekkende. Alle bestaande verhoudingen hebben daardoor reeds groote veranderingen ondergaan, of zijn in nog groote overgangs stadiums. De snelle communicatie middelen verbroederen de volkeren meer en meer, het solidariteitsgevoel wordt meer en meer bij de volkeren gewekt. Grenzen bestaan of zullen nog slechts politiek bestaan, ze zullen alleen door de zoo even genoemde eigenaardigheden van bodem, klimaat enz. bepaald blijven.
Tentoonstelling van Ambachts- en Nijverheidskunst in den Haagschen Kunstkring. S.H. DE ROOS: Boekversiering uit Kunst en Maatschappij, door William Morris.
(Uitgave van W.L. & J. Brusse, te Rotterdam).
Verder alle factoren na te gaan en te ontleden welke de huidige beweging veroorzaken, ligt eenigszins buiten het bestek van dit opstel. Slechts nog even zullen wij deze verder aanstippen. De groote veranderingen zoowel op technisch als mechanisch gebied, welke zelden in eenigen tijd zóó belangrijk zijn geweest als in de onze; het snelle wereldverkeer, zoowel als de enorme kracht die uitgaat van de drukpers en de vermenigvuldigingskunst, door de fotografie, zoowel als de met dit
| |
| |
alles gepaard gaande omwentelingen op sociaal-economisch gebied, zij hier genoemd.
Geen kunst is echt die niet streeft naar het absolute. Als wij dus verlangen naar een kunstuiting welke onzen tijd kenmerkt, ligt het in onze bedoeling te verlangen naar een in den tijd levende kunst geworteld in het absolute.
Tentoonstelling van Ambachts- en Nijverheidskunst in den Haagschen Kunstkring.
H.P. BERLAGENz.: Eiken ameublement voor kamers en suite.
(Uitgevoerd door ‘'t Binnenhuis’ te Amsterdam).
Wat de groote massa gewoonlijk onder ‘Moderne Kunst’ verstaat,is gewoonlijk niet meer dan een modegril, ontstaan uit opgewelde sympathieën voor deze of die periode, gemengd met een iets van den tijdgeest en zeker niet beantwoort aan de genoemde kenmerken van echtheid, en niet een nadere beschouwing waard.
* * *
De afbeeldingen van werken van Ambachts- en Nijverheidskunst uit Engeland, Duitschland en Holland, welks wij uit tijdschriften hebben leeren kunnen of op tentoonstellingen als van Turijn, Milaan, Dresden, enz., hebben kunnen aanschouwen, doen ons zien dat de ‘Erdgeist’ in alle drie deze landen op dezelfde wijze van invloed is geweest. De herleving der Ambachts- en Nijverheidskunslen had bijna gelijktijdig in die landen plaats. De tijd van verslapping heeft voor dezen tijd zwaar gedrukt. Al het schoone dat tot ons spreekt uit de voorwerpen van dagelijksch gebruik in de Musea bijeen gebracht, was bijna geheel verdwenen. Hebben wij het aan die verzamelingen te danken dat de behoefte aan die oude schoonheid is blij ven leven?
| |
| |
Er gaat van dat oude huisraad en van die sieraden een groote bekoring uit, een bekoring waaraan wel is waar de tijd heeft mede gewerkt, een bekoring welke wij echter totaal missen in de massa goederen waar wij gewoonlijk in onze samenleving mede toe moeten. De laatste tien a vijftien jaren is daar wel reeds verbetering in gekomen, doch te veel overheerschend is nog het leelijke.
Tentoonstelling van Ambachts- en Nijverheidskunst in den Haagschen Kunstkring. Kijkje in de tentoonstellingszaal. Op den voorgrond de inzending borduur- en weefwerk van Mej. MARY VERWEY.
De opvoedende kracht van de Musea en verzamelingen is niet bij benadering na te gaan. Waarom bepaalt men dan tot nog toe die verzamelingen ten onzent tot den verleden tijd? Waarom even als men dat reeds op het schilderijen gebied heeft gedaan, legt men geen verzamelingen aan van de kunstnijverheidsvoorwerpen van onzen tijd? Wel is waar, enkele kleine instellingen zijn daarmede begonnen, doch dat is zoo op kleine schaal, dat het de naam van verzameling niet mag dragen; althans er niet dat overzicht mede gegeven kan worden om een duidelijk beeld te vormen van het reeds aanwezige goede materiaal! Zoo lang die verzamelingen er niet zijn, zullen wij het eenvoudig met onze geïllustreerde tijdschriften moeten doen en daar het willen en kunnen van onzen tijd in moeten nagaan.
In de drie hier genoemde landen zijn de ontwerpers voor gebruikskunst in Hinken opmarsch.
Hoe geheel anders is de verhouding dezer ambachts-kunstenaars in het
| |
| |
leven, dan die uit den Renaissance-tijd. De kleine bijna huiselijke schaal in het kunstambacht van vroeger is verdwenen. Toen leerden groepen van Ambachts lieden in gilde vereenigd, hun vak grondig bij de meesters, terwijl hun verdere ontwikkeling nog al beperkt bleef; de moderne ambachtskunstenaar geeft zich moeite voor een veelzijdige en algemeene ontwikkeling en leert het eigenlijke vak, waarvoor hij op wil komen aan den buiten kant kennen. Want een diep doordringen door zelf te arbeiden, wordt hem door de economische verhoudingen moeilijk gemaakt. Een wijze van arbeiden als de ambachtsmeester uit de gilden-tijden, was toch al uit den aard der zaak een dure, en in onzen tijd een zoo goed als onmogelijke.
Tentoonstelling van Ambachts- en Nijverheidskunst in den Haagschen Kunstkring.
MEJ. J. VAN EYBERGEN: In tombak en koper gedreven vaasjes en deurknoppen.
(Uitgevoerd bij Dikkers & Co, te Hengelo, O.).
De arbeid van een gilde-meester was lang niet altijd in de puntjes maar het was toch geschoolde arbeid, met liefde gedaan. Het menschelijk hopen en vreezen, is onwillekeurig in dat werk tot uiting gekomen, en schonk het de bekoring welke er nu nog van uit gaat.
Met de tegenwoordige werkwijze is onberispelijk werk te verkrijgen, de eischen aan de techniek gesteld zijn hoog opgedreven, en worden den arbeider streng toe gemeten, doch wat wij zoo gaarne in het werkstuk zien is vaak daardoor te loor gegaan.
| |
| |
De bekoring, die van het nieuwe werk uitgaat, is van een anderen aard, dan die van de oude voorwerpen gemaakt door een gildebroeder. De nieuwe bekoring moet gezocht worden in de nieuwheid van de gedachte en de zuiverheid van de onderlinge verhoudingen van het voorwerp, terwijl de kleuren de juiste harmonie het overige doen.
Het materieel voortgebrachte voorwerp, hoe schoon van verhouding, hoe juist van samenstelling, zal niet die innige bekoring kunnen wekken, welke de hand des kunstenaars in een door hem vervaardigd werkstuk kan leggen.
Moet dat zoo blijven? Wij hopen van neen, want op den duur zou het toch den ondergang van alle kunst in het ambacht kunnen beteekenen. Voor het werkelijke Ambachts-en Nijverheidskunstig voorwerp, is de individueele invloed van den vervaardiger van te groote beteekenis en te zeer met het tot stand komen der voorwerpen onafscheidelijk.
De wijze waarop onze ambachts-kunst door de kunstenaars van dezen tijd wordt voortgebracht, kan nimmer den vervaardiger die voldoening schenken, die de gildemeester gesmaakt moet hebben, als hij de dingen onder zijn handen zag groeien en gereed komen.
Verstaat mij wel, niet dat ik verlang dat men weer de werkwijzen van den gildemeester met zijn geheele herarchie gaat invoeren, en den tijd waarin wij leven daardoor zoude veronachtzamen. Maar wel wensch ik in het belang voor den bloei van ieder ambacht, dat het mechanische, zóó ontwikkeld mag worden, dat al het werk dat noodig is om een voorwerp te maken, en den mensch te veel tijd rooft, en even goed door de machine ja misschien door deze zelfs beter, gedaan kan worden, doch dat de afwerking waardoor het voorwerp pas een gedachte-stuk, een levend kunstwerk wordt, absolut door den kunstenaar zelf gedaan wordt. Daardoor is het alleen mogelijk een kunstwerk te verkrijgen, waarvan bezieling uitgaat. De machine, of de louter reproducerende ambachtsman, kan nimmer dat in het werkstuk brengen, wat er door de bezielende hand van den denkenden kunstenaar met liefde in uitgedrukt wordt.
Dan zullen wij weer van de voorwerpen inderdaad kunnen gaan houden en zullen ze ons van het leven verhalen op eene wijze gelijk aan de bekoring van oude voorwerpen.
De voldoening van den modernen kunstenaar bepaalt zich, indien hij zooals veelal niet tegelijk de uitvoerder is, tot het resultaat van zijn ontwerp, als teekening in de eerste, en in de tweede plaats na de voltooïng door den uitvoerder. Gedurende de uitvoering naar zijn ontwerp kan slechts de kunstenaar een sugestieve kracht op den uitvoerder uitoefenen, en daardoor nog iets van het door hem doorvoelde in die voorwerpen, overbrengen. Vaak gebeurt
| |
| |
het echter dat door de onverschillige handen der uitvoerders, de liefde, welke de denker in het werk legde, wordt omgebracht.
Allen die weten en begrijpen wat kunst is, zullen het met mij eens zijn, dat de voldoening van het met liefde arbeiden aan een kunststuk, den ambachtskunstenaar niet onthouden mag worden. Het genoegen in het werk moet altijd samen gaan met het kunstwerk.
Jac. van den Bosch.
(Wordt voortgezet).
Tentoonstelling van Ambachts- en Nijverheidskunst in den Haagschen Kunstkring.
C.W. NIJHOFF: Eikenhouten spiegelkast
(Uitgevoerd door de Firma Haag & Zoon, Amsterdam).
|
|