| |
| |
| |
| |
Brouwer's aardewerk
HET valt niet te ontkennen, dat door het optreden der moderne richting in kunst in menig opzicht ons oordeel over verschillende dingen veranderd is.
Wel het beste is dat te zien op keramiek gebied! Wie bekommerde zich eenige jaren geleden om aardewerk? Het moest, minstens genomen, zedig overdekt zijn met een bedrieg'lijk wit laagje en beschilderd zijn met bloemen en vogels, of liever bedrukt met zulke snoezige dingen. Zoo een melkkan mocht met eere op de huistafel staan en de aarden kan met zijn soberen vorm en warm-gloeiend glazuur, dat diep rood-bruin kleurde, bleef in de keuken om bij de eerste gelegenheid de beste gebroken te worden. Het banale bazargoed werd voorgetrokken boven het simpele aardewerk, dat toch z'n bizondere kwaliteiten had van gevoelige kleur-effekten en weeke kleivormen.
Dat goedje was een en al fictie! Het had den schijn van mooi te zijn, maar was 't niet, 't zag eruit als porcelein, maar was 't niet, 't scheen beschilderd te zijn, maar ook dat was het niet! Wat het dan wel was? Een compliment aan onzen wansmaak!
In dat opzicht zijn de Japanners ons lang vooruit geweest In Europa verheerlijkte men de prachtige porceleinen, die Hollandsche handelaars uit Japan invoerden, schatte ze als hoogste in kunst, beproefde met moeizaam gepeuter ze te imiteeren. Maar ginds in het oorsprongsland wist men beter! Men waardeerde een goed uitgevoerde Satsoema met meesterlijk schilderwerk en fijn gebrande kleuren op gelig-bruin fond, dat door donkere barstjes verlevendigd werd; maar bij de theegezelschappen, die te zamen kwamen om kunst te genieten toonde men bij voorkeur dat oude aardewerk, voor leeken onaanzienlijk, haast gebrekkig in vorm, maar dat voor fijnproevers de hoogste genieting was.
| |
| |
Dit aardewerk had een zeldzame bekoring in kleur, een stemmig, bruinig grijs, een eigenaardig bruin, waarop de hitte van den oven spelingen tot donker-bruin getooverd had. Een vorm, die even sober was, zonder veel moeite op de draaischijf ontstaan en heelemaal geen versiering! Diezelfde stukken stelde en stelt nog de kunstzinnige Japanner het hoogst; hij bewaart ze zorgvuldig in een mooi zijden zakje van teer kleurend brokaat met kunstige snoeren samengebonden. Zelfs gebroken exemplaren laat hij samenvoegen, de scheuren waardevol met kostbaar goudlak dekken.
Zij wisten 't wel! Het porcelein, hoe teer van doen, heeft toch iets hards, iets koels, nimmer vertoont het de intimiteit, de gevoeligheid van dat oud-Japansche aardewerk.
Ik geloof stellig en zeker, dat deze voorkeur uit Japansche kunstkringen ook bij ons geïnfluenceerd heeft, onze oogen in zekeren zin geopend heeft. Want juist in den tijd, dat Willy Finch, een Engelsche artiest eenige jaren in het artistieke Parijs doorbracht, vormde zich ginds rond de beide Goncourts een kleine kring van liefhebbers, die al studeerend, bewonderaars van goede, Japansche kunst werden. Opgewekt door de verfijning van dit Oostersche aardewerk kreeg hij oog voor het simpele maar natuurlijke werk, dat nog door enkele pottebakkers op het platteland werd gemaakt, liet zijn schilderen
| |
| |
in den steek om in België een kleine werkplaats op te richten, waar hij zijn mooiste dingen maakte. Daar kwam hij in aanraking met graaf Sparre, een Finsch edelman, die hem in staat stelde te Borja een grootere werkplaats op te richten.
Dat oeuvre van Finch, op tal van tentoonstellingen gevierd, heeft heel wat oogen geopend en van zelf kwam men er toe in die kleine winkels van potten en pannen die mooie, groene testen op te zoeken, die grappige spaarvarkens, primitief gemodeleerd, maar toch bekorend van doen. En een enkele ging verder, zocht de even primitieve werkplaatsen op, waar dat volksaardewerk nog werd gemaakt, kreeg dat kleiwerk lief en wijdde er zijn leven aan.
Zoo ging het ook met Brouwer! Al vroeg, op z'n zeventiende jaar verkreeg hij de acte van middelbaar teekenen en daar hij nog te jong was om naar een betrekking uit te zien kwam hij bij mij op het atelier te Leiden, eigenlijk faute de mieux, want zoo iemand, die acte middelbaar had, was toch heelemaal klaar, kon schilderen in olie- en waterverf, ontwerpen maken van alle mogelijke dingen, iemand doodslaan met perspectief en redeneeren over kunstgeschiedenis, dat 't een lust was.
Maar al arbeidend bleek van al die theoriën weinig over te blijven! Arbeid op kunstgebied vraagt meer dan aangeleerde kennis en de nuchtere ‘papierkunst’ bleek niet bestand te zijn tegen de prak- | |
| |
tijk. Zoo kwam voor Brouwer de eigenlijke studietijd van ontwerpen en uitvoeren, van studeeren in musea, van een meer ernstigen arbeid, een dieper ingaan in kunst.
Maar aan aardewerk werd heel niet gedacht. Onze werkkring viel voornamelijk op boekgebied, het maken van houtsneden en schablonen, waarbij later nog eenige kamerversieringen kwamen. Het was toen juist de tijd, dat het eerste werk van Finch verscheen, dat Rozenburg hoogtij vierde met gestileerde bloemen en blaadjes, het eerste al te primitief, het laatste al te gekunsteld!
Daar kwamen we toevallig te weten, dat in de nabijheid van Leiden een pottenbakkerij was, waar men voor geld en goede woorden zelf wat mocht maken. Wij erheen en zagen met bewondering dat werken op de draaischijf, hoe uit zoo'n klomp klei de eene bloempot na de andere werd gedraaid, hoe uit zoo'n vormlooze kleihoop een slanke rioolpijp werd getrokken. Dan die omgeving met lage zolders, alles grijzig bruin onder de klei, die snel-draaiende schijven, de forsche werkers met hun groot-handen-gebaar!
Daar zijn we menig vrij uurtje heen - en met ontwerpen van vaatwerk bezig geweest, die in het begin veel te groot van opzet en absoluut ondraaibaar waren. Maar een paar stuks gelukten en werden ietwat gebogen in de weeke klei, versierd met ingegrifte lijnen en ...ze kwamen heelhuids uit den oven.
Voor Brouwer was zijn werk- | |
| |
kring beslist. Van Leiden ging hij naar Gouda, waar hij in de bekende pijpenfabriek van Goedewaagen een goede oefenplaats vond en hij zijn eerste, mooie dingen maakte. Later werd hij in de gelegenheid gesteld in Leiderdorp een eigen werkplaats op te richten, die zich trots veel tegenspoed tot een fabriek ontwikkelde en sinds eenigen tijd in een naamlooze vennootschap omgezet is, waar Brouwer door een naamgenoot als administratieven direkteur bijgestaan wordt.
AARDEWERK FIGUURTJE.
W. BROUWER.
In deze jaren heeft Brouwer's aardewerk een goeden naam verworven, vooral omdat het eerlijk gebleven is. Het is heuschelijk aardewerk, zonder valsche pretentie van faience te willen zijn.
Aan de draaischijf ontleent het zijn vormen en dit ontstaan verleent een eigen vormkarakter, dat steeds sober voornaam blijft, vrij van de geaffecteerde lijnen, die eerst geteekend en dan in de vorm geperst worden. Zachte, rondende lijnen zijn uitnemend voor dit werk en ze verraden zoo geheel het onstaan: eerst de vormlooze klomp klei, die niets is, neergeworpen op de draaischijf, die de aarde meesleurt in snelle wendingen. Onder vaardigen druk der vingers wordt die massa iets, dat bepaalder wordt van vorm, dat sprookjesachtig oprijst, hooger en slanker. En als de draaischijf stilstaat, is de klomp klei, die niets was, getransformeerd in een vaas van grijze klei, vochtig en glad, rillend bij de minste aanraking. En is van de kleivorm te veel gevergd, het kwaad wreekt zich en snel als de geboorte plaats had zinkt het ineen.
Als de kleivorm ietwat gedroogd is, wordt ze versierd. En ook weer op een eigenaardige wijze. Een kleisoort, die gebrand een andere kleur geeft, wordt met water aangemengd en door doopen in deze vloeibare massa wordt de vorm getabeerd, zooals het in de vaktaal heet. Een gedeelte is met een dun laagje klei bedekt en als dit ingedroogd is, kan men door afschrappen een ornament aanbrengen, waardoor de grondkleur weer te voorschijn komt.
| |
| |
AARDEWERK.
W. BROUWER.
Een andere, even rationeele versiering is het ringelooren. Hier wordt de ringeloor, een peperhuisvormig instrument, met vloeibare klei gevuld en uit de kleine opening vloeit een dunne straal, die zacht rondend en relief op de kleivorm blijft staan.
W. BROUWER.
Dan komt ter vormverfraaing nog het modeleeren, het uitbuigen van de nog weeke klei, het aanzetten van ooren, die niet als vroeger onzichtbaar saamsmelten met de vaas. Zoo'n klei-oor wordt nog op de goede, oude manier gemaakt; een smalle lap klei wordt plat uitgerold. Met beide handen wordt deze strook aan de bovenzijde van het vaatwerk bevestigd door de beide zijden om te buigen en vast te drukken. Dan wordt handig de strook klei uitgetrokken en rond gebogen, waardoor het oor de gebogen strook smaller wordt en in het middengedeelte een diepe lijnpartij verkrijgt. Een stevige duimdruk bevestigt de onderzijde van het oor aan den pot. Dàt is de eeuwenoude toepassing, het echte pottenbakkers-oor, dat een niet te schatten dekoratieve waarde heeft om het echte klei-karakter, de meebuigende, weeke lijnen. Baseerend op deze toepassing kan men door modeleeren verschillende détails
| |
| |
aanbrengen, de aanhechting der kleistrook door ornament dekoratief versterken.
Maar al die goede technische bewerkingen zonden niet baten, als niet in kleur en in glazuur de juiste maat behouden werd. De kleur mag niet opdringerig, het glazuur niet glazig zijn en ook daarin is het aardewerk van Brouwer gelukkig geslaagd en vormt in waarheid een welkome bijdrage tot de jonge, Hollandsche ambachtskunst!
J.A. Loebèr Jr.
Elberfeld, Juni 1907.
VERDEKT OPGESTELD AARDEWERK.
W. BROUWER.
|
|