Onze Kunst. Jaargang 6
(1907)– [tijdschrift] Onze Kunst. Geïllustreerd maandschrift voor beeldende en decoratieve kunsten– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 47]
| |
Alfred Stevens
| |
[pagina 48]
| |
eenigszins zonderling opgetooid en hoewel nog altijd smaakvol, wat vreemd, bijna armoedig gekleed. En dit is wel de eerste maal dat een van Stevens vriendinnen, die altijd zijn aangedaan in groot toilet, niet omringd is door een solide weelde, die haar beschermt als 't ware, als een parel in een kleinoodiën-schrijn. Zie, omdat ze het leven wél kent, staat ze daar zoo angstig-twijfelend, in gedachten, in de herinnering aan 't genot, aan 't onbezorgde geluk van de vervlogen jaren. Oud worden, oud worden! - Alle dagen te zien verminderen zijn schat, de mogelijkheid van nog wat geluk te grijpen, om zijn horizont te zien begrenzen, zijn hoop armer, de grenzen enger worden, te weten dat de slankheid en de lichaamsfrischheid der jeugd, geweken zijn voor die overrijpheid, waarin jonge, onverbiddelijke mededingsters reeds ouderdom zullen ontdekken en verval. Met welk een intensiteit heeft Stevens dit uur van onherstelbare zekerheid weergegeven en hoe welsprekend is die zachte, droevige verschijning, die onbewegelijk is, met den vinger op de lippen....
* * *
Van een niet geringer mate van inzicht en studie getuigen achtereenvolgens zijne twee verschillende lezingen van de Vrouw in 't Bad (Lhermitte en Dekens) die ons onafgewend aanstaart met den doorborenden blik van haar koude oogen, met flikkerenden weerschijn als van staal. Bleeke oogen van Nixe of Ondine, van de kleur van heel diep water en verraderlijk als water dat stilstaat en slaapt, met de hartstochtelijke bleekheid van een gezicht, dat ons eigenlijk een beetje beangstigt en waar de sleutel van het mysterie in den mond ligt. Dit is wel ditmaal inderdaad de Vrouw, de vrouw met al haar maleficiën.... ze is 't Noodlot, dat men niet ontkomt en dat op heel een leven blijft wegen. De jonge Dumas, heeft dit als bij intuïtie gevoeld, toen hij, na de eerste opvoering van La femme de Claude, waarin de Belgische tooneelspeelster Desclée triomfen had gevierd, het werk van den Belgischen meester zag en zei: ‘Nous étions donc deux à peindre le monstre!’ Hoe ver staan we nu al, ook wat betreft uitvoering en conceptie, van die eerste schilderijen af! De openbare meening begon te wankelen, de meester ondervond den terugslag van zijn eigen leed en allerlei zorgen begonnen hem te kwellen, - banale geldzorgen, zonderde grootheid van een groote smart. Hij schilderde, gedwongen, omdat hij wel moest, eenige zeestukjes, landschappen en ook enkele portretten. Zijn eerste marines, met heerlijke, vloeiende verwen, met kleuren als van zijde, fluweel en edelsteenen, nemen bepaald onder zijn werk een beteekenisvolle plaats in. Later werd zijn tijd geheel ingenomen door | |
[pagina t.o. 48]
| |
ALFRED STEVENS: EEN PARIJSCHE SFINKS.
(Museum, Antwerpen). | |
[pagina 49]
| |
de groote onderneming van het Panorama du Siècle, dat hij samen schilderde met Gervex. ALFRED STEVENS: Badende vrouw.
(Vernield in den brand der Verz. Dekens, te Brussel). Portretten komen zelden voor en zijn overigens van tweede rangsbelang in zijn werk. Stevens gaf altijd de voorkeur aan het type boven het individu en de persoonlijke eigenaardigheden, zonder algemeen belang, waarop een burgermans-gelijkenis eigenlijk drijven moet, maakten hem ongeduldig. Hij generaliseerde liever. Een portret van een jongetje in grijs fluweel, twee groote | |
[pagina 50]
| |
pastels van de dames Prosper C. en de Barones de B. met haar dochtertje, gaven hem echter aanleiding tot het gebruik van uitgezochte kleuren, waarvan de bekoring die van zijn portret-modellen nog overtreft. Hij blijft hier echter een weinig stijf door het al te gewilde, al te nauwgezette bestudeeren zijner modellen. De gezichten, hoewel heel juist geobserveerd en heel gelijkend weergegeven, hebben niet dat mollige, die opperste vrijmoedigheid van schildering, die levendige techniek, van die andere modellen, die glimlachen of wenkbrauwfronsen, - die men op zoovele zijner beroemdste doeken vindt. Maar het met git opgewerkte zwarte kleed van Mevr. C. tegen een fond van heel teeder rose, wreegt toch wel op tegen een verrukkelijk Japansch borduurwerk, dat ik eens gezien heb, met twee kraaien die met uitgebreide vleugelen heênvliegen over een bloeiende witte rozenstruik, tegen het blad van een kamerschut in rose satijn, een soort van chineesch rose, teeder als dageraadsluchten. In het Panorama had men heel wat portretten noodig, maar hier waren de schilders ten minste vrij, hier hadden ze geen gezeten burgers te believen en Gervex zorgde zeker wel voor een uitstekende gelijkenis van al die groote mannen. Stevens heeft tusschen hen, als een bloemengarve, een serie vrouwenkopjes heengestrooid, waarin men zijn hand genoeg kan herkennen. Marie-Antoinette en haar Hof, Joséphine, met haar schoonzusters en haar dames. Verderop vrouwen uit den tijd van Charles X en Louis XVIII, de Hertogin de Berry en Koningin Amélie. Eindelijk de Keizerin, Prinses Mathilde en de schoonheden der Tuilerieën, die Stevens indertijd zoo goed had gekend en die hij nu weervond in al den glans van hun jeugd en hun maatschappelijk succes. Verderop vinden we Sarah Bernhardt en Croisette, vervolgens allerhande groepjes van wereldsche vrouwen.... ledepoppen van de mode. Het was een oogenfeest, een aantrekkelijk werk, wellicht van nog grooter esthetische dan documentaire beteekenis en 't is waarlijk bedroevend dat men ten minste niet getracht heeft om 't voor de na ons komende geslachten te bewaren. In stukken gesneden, ten getalle van het aantal acties, die onder de aandeelhouders werden verdeeld, is het groote doek, waarop twee onzer grootste moderne meesters al hun krachten hadden geconcentreerd, heden niets meer dan een herinnering, een naar alle winden heen verspreide ruïne. En dat is onvergefelijk geweest! De schetsen echter, die er gelukkig van zijn bewaard, vormen nu nog een geheel van stralende bekoring, (Graaf R. de Montesquiou). Overigens ging toch veel van Stevens' werk, als al te teer en verfijnd, gaandeweg verloren of werd door den tijd verminkt, terwijl 't noodlot enkele er van vinnig scheen te vervolgen. Zijn prachtige Vrouw in 't Bad, uit de Dekens-collectie - ik bedoel die welke haar hoofd uit de marmeren badkuip steekt (zie onze reproductie) | |
[pagina t.o. 50]
| |
ALFRED STEVENS: HET JAPANSCHE MASKER.
(Verz. van den Heer A. Sarens, Brussel). | |
[pagina 51]
| |
verdween in den brand van die kostbare verzameling, tegelijk met veel andere prachtige dingen van Theodore Rousseau, Courbet, Daubigny, Corot - in 't geheel een goeie vijftig meesterwerken van Belgische en Fransche meesters, die met veel smaak bijeen waren gebracht. Ander werk van hem werd dof en wischte zich uit, zonder merkbare oorzaak, zooals bloemen verwelken. Soms maakte hij voor zijn alleruiterste kleursubtiliteiten, gebruik van heel vluchtige kleuren, waarvan de heerlijke glans maar al te vaak door de zon werd verteerd. Niets was zoo vluchtig en vervaagde zoo snel als zijn rooskleurige lak, met teere appelbloesem-tinten. Niets werd zoo gauw zwart als zijn topaas en opaalkleurig émail, waar allerlei kleine barstjes in kwamen, omdat het glacis er was opgebracht, eer de verfstof geheel was gedroogd, die volgens een ingewikkeld en savant recept bereid was. Verscheiden meesterstukken van den kunstenaar zijn op die wijze vóor hun tijd ontkleurd en voor hem is het patina van den tijd niet de geliefde medewerkster geweest, die zooveel stukken van anderen vermooide. De beeldige Dame in 't rose in het Museum te Brussel, heeft de rozen van haar blos en van de verfstof, die onder het vernis werd aangebracht, dooreen zien vloeien en de ivoor-achtig doorschijnende tint zien aannemen van een bloem, die lang geleden is gedroogd. Op eenigen afstand gezien, schijnt het werk lichtjes ontkleurd door enkele doffe plekken, die er als 't ware gaten in doen vallen en maar slecht overeenkomen met den teeren geur van den geheelen toon van 't werk. Maar zoodra men er wat dichter bij komt, keert de bekoring terug. De zachte huid en het moesselien, die de kunstenaar zoo zegevierend uitgevoerd heeft, hernemen hun zacht iriseerende glanzen, als van parelen van zuiver water. Het Japansche Kleedje, een van Stevens' meest bewonderde doeken op de historische tentoonstelling van Belgische kunst in 1880, verscheen twintig jaar later op een publieke veiling, zóo gehavend, ontkleurd en dof, dat het nauwlijks te herkennen was.
* * * Alfred Stevens was een werker, die onophoudelijk scheppen, voortbrengen moest en die daardoor nooit voldoende vrije tijd heeft gehad om voor voortzetters of opvolgers te zorgen. Nooit hebben zijn groot succes en vele bestellingen hem meegesleept om, zooals vele andere drukbeklante schilders doen, atelier-werk in den handel te brengen. Hij heeft nooit medewerkers gehad. En we kennen geen andere leerlingen van hem dan de jonge vrouwen, die den doorhem ingestelden damescursus volgden. Ik spreek hier natuurlijk niet van den onmiskenbaren invloed die door Stevens indirect op een groot aantal andere kunstenaars is uitgeoefend, maar van een bepaald professoraat, van onderwijs in techniek of schoonheidsleer. | |
[pagina 52]
| |
Die leerlingen waren de dames Roqueplan, Louise Desbordes, Clémence Roth, Alice d'Anethan, Berthe Art, Georgette Meunier, Marie Schwob en nog vele andere, die echter minder geregeld den cursus volgden o.a. Sarah Bernhardt en nog enkele, die eigenlijk meer uit nieuwsgierigheid kwamen, wier werk hij leidde, wier aangeboren instinkt hij ontwikkelde - wier geestdrift hij ontvlammen deed. Deze cursussen werden eerst op den Boulevard de Rochechouart en later op de Avenue Frochot gegeven. De leerlingen werkten vlak onder het atelier van den meester, en de vlugste, die 't vroegst waren opgestaan, konden hem 's morgens, soms nog vóor zeven uur, zijn ezel hooren verrollen om 't dagwerk te beginnen. Den heelen dag kregen ze hem niet te zien. Ze teekenden of schilderden, waar ze lust in hadden, terwijl hij zelf, vóor zijn model gezeten, nauwlijks zijn penseel neerlei om de onafgebroken stroom van bezoekers, kunstbroeders, koopers, critici, dames van de wereld, actrices en schuldeischers soms ook, te woord te staan. Maar onder het oog zijner leerlingen schilderde Alfred Stevens nooit! Nooit voerde hij hen binnen in het practisch geheim van zijn eigen persoonlijke werkwijze; soms echter, als hij een stukje afhad, dat hij zelf welgeslaagd achtte, riep hij ze boven - nog opgewonden door 't genot van zijn gelukkige virtuositeit om het te laten bewonderen. Maar dat gebeurde maar hoogst zelden en voldeed niet aan de nieuwsgierigheid van haar, die graag hadden willen weten hoe en waarmee het gedaan was! Vier of vijfmaal in de week verscheen hij in het dames-atelier, altijd tegen het vallen van den avond. De bedeesden onder hen kregen hartkloppingen, als ze zijn stap hoorden aankomen op den trap.... Hij kwam binnen, galant, geestig, altijd keurig gekleed, altijd in de puntjes verzorgd, altijd nog een knappe man, hoewel hij al ouder begon te worden. Langzaam liep hij de ezels langs. Bij elke aandachtig luisterende leerlinge bleef hij stilstaan, deelde goeden raad, lof, maar vaker nog afkeuring uit, zonder éene hunner te ontzien of te sparen. Hij wees aan waar men naar te streven en wat men te vermijden had. Altijd drukte hij op de noodzakelijkheid om in de allereerste plaats zijn ambacht wel te leeren: Il faut avant tout être peintre. Pas d'artiste complet s'il n'est un parfait ouvrier. Hij toonde belangstelling voor jonge, werkzame vrouwen, die inderdaad voelden voor de kunst, die hem de talrijke proeven van hun talent kwamen voorleggen: ‘Cherchez d'abord la masse. Clignez des yeux en peignant. Jamais trop de finesse, jamais assez de richesse de couleur.... Votre pinceau doit être manié selon le caractère des choses que vous copiez. Travaillez aussi consciencieusement que possible.... Si vous n'êtes pas sûres de la façon | |
[pagina t.o. 52]
| |
ALFRED STEVENS: HET LIEVE-VROUWENBEESTJE.
(Kon. Musea voor Schilder- en Beeldhouwkunst, Brussel). | |
[pagina 53]
| |
dont le modèle est fait, approchez-vous, regardez-le de près, touchez-le même pour vous rendre compte.... Dans un tableau ne mettez pas trop de choses qui attirent l'attention également. Quand tout le monde parle à la fois on n'entend plus personne... N'oubliez pas qu'une pomme est lisse. Je voudrais vous voir modeler une bille de billard.... Habituez-vous à avoir l'oeil juste.... Recherchez l'élégance. Une belle chose est bien plus difficile à interpréter qu'une chose ordinaire. Si vous peignez un femme du monde il faut que votre peinture sente bon. - Il ne s'agit pas de penser à tel ou tel peintre du Louvre ou d'ailleurs, il faut donner ce qu'on a en soi. Le tout est d'entrer dans leur famille.... Ne négligez pas d'observer les reflets, tout se reflète dans la nature. Ingres n'a jamais vu les reflets. Quand votre main droite devient trop habile, plus habile que la pensée qui la guide, servez-vous de la main gauche. - Cherchez tout le temps à dessiner au moyen du pinceau. Un dessin trop exécuté tout d'abord nuit souvent à la fraîcheur du travail. Un dessin très cherché et très précis ne l'est plus parfois quand il est peint.’ Dan werd vaak het gesprek algemeener en dwaalde van het eigenlijke onderwerp af. Maar telkens keerde Stevens weer tot zijn practische raadgevingen terug: ‘Peignez beaucoup de fleurs, mesdemoiselles. C'est un excellent enseignement. Usez du couteau à palette pour glacer et unir la couleur, effacez au couteau la trace du pinceau. Quand on peint avec une brosse, les touches vues à la loupe sont rayées d'ombre et de lumière, à cause des poils du pinceau. Le passage du couteau à palette rend ces touches lisses comme le marbre, les ombres ont disparu. La matière unie rend le ton plus beau. Le marbre n'est jamais d'un vilain ton. On peut empâter mais pas partout.’ En dan vergeleek Stevens Rembrant's opgehoogde lichten met de zachte, gladgelijke lichten van Memling, die als geëmailleerd zijn en van de uiterste teerheid van stof. Door zijn aandringen op het bestudeeren van bloemen bleef Stevens overigens logisch en aan zichzelf gelijk. Waar kan men beter voorbeelden vinden van fijne, verscheiden en rijke tonen; van onderscheiden en karakteristieke substanties! Want men kan onmogelijk op één en dezelfde wijze schilderen het fluweel van gloxinias of van groote, zachtpaarsche rouwviolen, de lichte, teere zijde van een roos, het was van cameliablaren, het moesselien van windekelken, het gekreukelde krip van een iris, het koraal van een fuchsia, 't onyx van | |
[pagina 54]
| |
een tijllooze, een tulp als wit porcelein, vergeet-mij-nietjes als kleine turkooisjes, kelken, steeltjes, blaren in nefriet, in malachiet, in smaragd, in émail.... Pulpen, stoffen, vleesch en edelsteenen... Tegen dat de avond viel, werd de toon van het gesprek intiemer. Een van de jonge meisjes zou bijv. het oordeel van den meester vragen over een tentoonstelling of een schilderij, die tot de gebeurtenissen van den dag behoorden. Zoo onverwacht, als moment-opnamen opgevat, hadden die losweg gesproken woorden in telegram-stijl een heel eigenaardige bekoring. Van die dagen dateert het begin van het impressionisme, waar toen een heele drukte over werd gemaakt; Manet, Degas, Claude Monet waren een soort van nachtmerrie voor Alfred Stevens. Hij wou er niet voor uitkomen, maar hij dacht er onophoudelijk aan en voelde vaag de bedreiging van die nieuwe kunst, van visie en van formule, waaraan het succes zich vastklampen ging en die het werk zijner tijdgenooten en dat van hem-zelf in een hoek ging duwen. Stevens zelf was hartstochtelijk ingenomen met Corot, met Rousseau, met alle schilders, die met een onberispelijke techniek waren gewapend, wier magistraal geschilderde doeken de proef konden doorstaan dat men ze van zeer nabij bezag. Maar hij was te helderziend om de belangrijkheid der nieuw aangekomenen te miskennen. Hij was een der eersten geweest die bij zijn debuut de verdiensten van Manet had geraden. Hij was 't, die hem aan Durand Ruel, de kunstkooper met een nooit falend flair voorgesteld had en hun eerste onderhandelingen had bemiddeld. Hij was een der eersten die verstaan had de fijnheid en distinctie van een Berthe Morisot en den wensch te kennen had gegeven om enkele harer schilderijen te bezitten. Maar hij vreesde den totalen triomf van de groep, als groep, omdat hij hun streven onvolkomen achtte en het betreurde dat ze, naast ontwijfelbaar geniale ontdekkingen, enkele eigenschappen verwaarloosden of niet bezaten, die volgens hem onafscheidelijk waren van een meesterwerk. Als hij in het damesatelier binnenkwam met een verstrooid gezicht, den hoed scheef achter op zijn hoofd, de handen op den rug en een achter hem aansleependen wandelstok, als hij op spottende wijze, door dicht opéen geklemde tanden sprak, konden zijn leerlingen al wel raden dat het succes van 't een of ander impressionistisch werk hem verontrustte en dat hij tot opluchting zou beginnen te foeteren. Mejuffrouw Schwob ‘coloriste et sympathique’ trachtte gemeenlijk die discussies uit te lokken. Berthe Art schreef op een hoek van haar schetsboek in stenografische notas, de schilderachtige woorden van den meester op: ‘La peinture’, mompelde hij dan, ‘l'art terrible qui subit la mode. Aujourd'hui si on organisait une exposition de Rousseau ou de Courbet elle n'aurait plus de succès. Courbet et Rousseau doivent maintenant prendre place au | |
[pagina t.o. 54]
| |
ALFRED STEVENS: HET JAPANSCHE KLEED.
(Verz. Ad. Huybrechts, Antwerpen; - aangekocht voor het Museum te Luik). | |
[pagina 55]
| |
Louvre. Corot est une exception parce qu'il est le plus fort de tous. Corot qui disait: Je travaille toujours avec le bon Dieu et quelquefois avec Claude Lorrain. Corot qui ne voulait ni exposer ni vendre ses tableaux quand la venue en avait été pénible “je ne veux pas montrer mes douleurs au public”. Oui, oui’, voegde hij er dan bij, ‘placez Corot à côté d'un impressionniste. Corot se tait. Mais est-ce une raison parce que dans un Salon un Monsieur crie: “Sacré Nom de Dieu!” pour qu'il soit le plus fort. Il est le plus malhonnête et fait taire les autre. Voilà tout. Après tout’, zei hij dan, langzamerhand kalmer wordend, ‘j'aime encore mieux le “Sacré Nom de Dieu” de l'impressionniste que la confiture de M. Bouguereau! Ces impressionnistes sont fous,’ besloot hij dan, ‘je dis fous et non pas sots. Ils sont les gamins qui jettent des cailloux dans les croisées - peutêtre pour permettre au Messie d'entrer! Mais s'ils sont les maîtres il faut chasser tous les maîtres du Louvre. Qu'ils étudient les gothiques. Personne ne s'est jamais perdu en étudiant les gothiques. Et quand on leur demande leur avis sur les maîtres, c'est Ingres qu'ils placent au premier rang!’ Dit scheen Stevens belachelijk toe. Hij ook zette Ingres op de eerste rij der schilders van figuur, omdat alleen hij de kunst verstond om een oog of een oor te teekenen. Ingres had eens tegen hem gezegd: ‘Op mijn vijftiende jaar, kende en begreep ik de klassieken. En tot aan 't eind van mijn loopbaan heb ik ze gevolgd zonder mij om iets anders te bekommeren. Andere gaan door 't leven heen terwijl ze voortdurend naar rechts en links loopen te kijken. Ze zullen nooit veel bizonders uitzetten. ‘Il ne faut pas toucher à tout, la vie est trop courte.’ En Stevens gevoelde dof en vaag dat die door de impressionisten open gegooide vensters weer gesloten moesten worden, want een man van den leeftijd, die hij toen had, evoluëert niet meer, en evenals Ingres, deed hij zijn best om trouw te blijven aan zijn jeugd-overtuiging, zonder rechts of links te zien.
* * *
De loopbaan van Stevens beschreef een harmonieuse lijn om eindelijk uit te loopen in het glanspunt van een stralende apotheose. Hij zelf heeft gezegd: ‘Il faut pleurer le peintre, qui par son art, vit trop âgé’. Maar thans, nu het lichaams- en zielelijden van den uitersten ouderdom, den meester eindelijk den levenslast hebben afgenomen, waartoe zou het nu nog dienen om te zeggen dat hij met bloedende voeten den berg weer afdaalde, dien hij zoo vol blijdschap bestegen had? Laten we liever stilstaan bij dat | |
[pagina 56]
| |
uur, een uur van triomf, zooals maar weinigen tijdens hun leven wordt beschoren, toen ‘heel Parijs’ aan den Belgischen schilder, de plechtige hulde van zijn bewondering bracht. In de roemruchtige zalen van de Ecole des Beaux-Arts, waar nog onlangs Fantin-Latour, Whistler, Daumier, een late, maar welverdiende hulde ontvingen, hadden in 1900, de bewonderaars van Alfred Stevens een algemeene tentoonstelling van zijn heele Werk ingericht. Een élite van geboorte, geest en verstand, had zich in liefde en bewondering vereenigd en verzekerde bij voorbaat haar succes. Een onweerstaanbare fee, de meest Parijsche van alle Parisiennes, hoewel ze een geboren Brusselsche is, de Gravin Greffulhe, had het beschermvrouwschap er van op zich genomen. En om haar heen hadden zich al de groote namen der kunst en al de groote namen eener hooge geboorte in éen enthousiasme vereenigd. En dat was inderdaad een schouwspel, dat ons heeft getroffen en goed gedaan. Al de Meesters van Frankrijk, zoowel die van het Instituut als de Independenten, hadden plaats genomen in het comité. De Koning der Belgen, verscheiden musea, talrijke verzamelaars, hadden hun schatten er voor afgestaan. De wanden glansden van louter meesterstukken en - als opperste victorie - al de groote dames van Frankrijk wedijverden om strijd met elkaar om den schilder - hun schilder te verheerlijken en als teeken van dankbaarheid hun klinkende namen te plaatsen op de eerste bladzijde van den catalogus van zijn werk. O, die bladzijde, waarop zich, als in een fantastisch wapenboek, al de in 't oog vallende namen der tegenwoordige wereld, al is ze dan ook een weinig gemêleerd, vereenigden, met 't geklinkklank van namen, die voor ons opriepen een visioen van schoonheid, bevalligheid, hooge geboorte, met een achtergrond van weelde en historischen klank. En meer dan door eenig ander succes, moet Stevens getroffen zijn geweest door deze hulde! Het publiek stroomde naar de tentoonstelling toe. De kritiek was eenparig en uitbundig in haren lof. Maar wat den ouden meester het meeste trof en aandeed, moet de geestdrift van de vrouwen zijn geweest. En 't was of ze alle, die hij in hun verschillende houdingen, onder hun verschillende uitzichten geschilderd had, die hij in al hun verschillende levensfazen, met nooit vermoeide oogen geobserveerd, met zijn toovenaarshand had vastgehouden, uit hun lijsten waren gestapt, om zich om hem heen te scharen en hem de rozen toe te werpen van haar borst.... * * *
Les histoires de la vie devraient pouvoir être arrêtées à volonté comme celles des livres. (P. Loti). Paul Lambotte. | |
[pagina t.o. 56]
| |
ALFRED STEVENS: VERSTOPPERTJE-SPELEN.
(Verz. van den Heer Lepère, Brussel) |
|