Onze Kunst. Jaargang 6
(1907)– [tijdschrift] Onze Kunst. Geïllustreerd maandschrift voor beeldende en decoratieve kunsten– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 14]
| |
Alfred Stevens (Vervolg)Ga naar voetnoot1Zelfs in dien ver-verwijderden tijd van zorgvuldige nauwgezetheid, moet men niet gelooven dat Stevens niets méér was dan een soort boedelbeschrijver - een fotograaf van modezaken. De kleederen en sieraden van zijn vrouwen dragen altijd den stempel van een zeer eigen smaak. De schilder wist tusschen de modes van zijn tijd, met oordeel te onderscheiden en met smaak te kiezen en zelfs allerhande vormen, lijnen van onvergankelijke bevalligheid, aan zijn voorkeur ondergeschikt te maken. Vergelijk bijv. zijn mondainetjes eens met de stijve ledepoppen, waarvan de modeplaten van dien tijd ons het treurige tooisel toonen. Al valt een zekere vage overeenkomst niet te ontkennen, vinden we op die prentjes niet anders weer dan belachelijk ouderwetsche toiletten, terwijl er om Stevens' heldinnetjes daarentegen altijd nog een onbeschrijfelijk waas van elegantie is blijven hangen. Zij alleen doen ons voelen en begrijpen dat de aangeboren bevalligheid van de vrouw, altijd partij heeft weten te trekken van alle nieuwe bedenksels, al waren ze nog zoo grillig en gek - van alle buitenissigheden der mode, en altijd nieuwe en onuitputtelijke bronnen wist te ontdekken, om 't een of ander schoonheids-detail te onderlijnen of beter te doen spreken. Want de niet volstrekte - en niet naakte - schoonheid, maar de gekleede, vraagt achtereenvolgens de aandacht voor verschillende détails. Dan eens is 't een schouder of een arm, die men ziet of verbergt, dan eens schijnt een dun middeltje een erg begeerlijk bezit te wezen, hoewel een andere maal de modegril verlangt, dat 't zich onder een lang-vlottende draperie zal verbergen. En de schepter van 't wereldsch bewind, gaat over van 't handje van de blonde naar dat van de bruine, van de tengere naar de mollige, van de lieve kleine naar de statige vrouw, die skulpturaal is in haar vormen, zonder dat de kleuren en lijnen, | |
[pagina t.o. 14]
| |
ALFRED STEVENS: HERINNERING EN LEED.
(Verz. van Graaf R. de Montesquiou-Fezensac, Parijs). | |
[pagina 15]
| |
die op dat oogenblik toevallig in de mode zijn, de aandacht voor goed op de eene of de andere vestigen. We mogen er overigens aan twijfelen of ze ooit wel precies zóo zijn geweest, volgens de gangbare mode van die dagen, die mooie, sierlijke japonnetjes, zooals Alfred Stevens ze geschilderd heeft. Ze hebben zeker wel altijd, zelfs op den dag van hun verschijnen, den smaak van den eerzamen burgerman van de wijs gebracht! ALFRED STEVENS: Geen weduwe meer.
(Verz. van den Heer R. Warocqué, Brussel. En dat was omdat hij, die in de hooge wereld verkeerde, die op de Tuilerieën en bij de prinses Mathilde kwam, die de dagelijksche gast der Ambassades was, allerlei uitgezochte kleedingstukken onder de oogen kreeg, die door het genie der groote dames-kleermakers, de beroemdste linnennaaisters van het tweede keizerrijk waren ontworpen, stukken, die voor bevoorrechte klanten werden bewaard, die nooit ‘algemeen in de mode’ kwamen en waarvan 't groote publiek niets snapte. De Prinses van Metternich stond Stevens haar japonnen af, waarmee hij dan zijn gewone modellen aankleedde, de lange, magere, wat hoekige en opgeschoten jonge vrouwen, niet mooi, maar veel erger dan mooi, die gewoonlijk voor hem zaten. Hij zei dikwijls: Ik hou niet van vrouwen die iedereen mooi vindt - als de eerste de beste ritmeester van de huzaren. Schoonheid zonder distinctie kan niet bestaan, breng mij maar ‘jolies laides’ voor mijn modellen. Overigens veranderde de mode in die dagen, voor 't minst in haar algemeene lijnen, niet met de duizeligmakende snelheid van onzen tijd. Er werd | |
[pagina 16]
| |
toen nog niet aan gedacht om wijzigingen te brengen in de ronding van het vrouwenlijf, om bijv. de plaats van de borst te verleggen, om het middel langer te maken, de heupen te verbergen of het lichaam in te drukken. ALFRED STEVENS: De Psyche.
(Verz. van Graaf R. de Montesquiou-Fezensac, Parijs). De mooie dametjes van het tweede keizerrijk, leefden nog niet zooals de mooie dametjes onder het presidentschap van Loubet of Fallières. De cocodettes van 1865, verkeerden nog in volslagen onwetendheid aangaande de bekoring van den Sport. Zelfs football was nog niet in de mode. Een werkelijk elegante vrouw, stelde baar bell koorlijkheden nooit buiten het salon of den schouwburg ten toon. Het hoorde tot den goeden toon, om zich nooit anders dan in rijtuig op de straat te wagen, de verschijningen te voet in 't openbaar, behoorden tot de zeldzaamheden en kwamen niet met het onnatuurlijke, kunstmatig opgevoerde leven van die dagen overeen. Heel laat opgestaan, werd de jonge schoone met een beeldig déshabillé bekleed en ontving in haar kleedkamer het bezoek van haar essayeuses. Na het tweede déjeuner maakte men toilet voor een bezoek of voor een rijtoertje, een toilet dat 's avonds nog eens weer voor het groot tenue van soirée of bal werd verruild. Er was toen nog geen sprake van ‘voetvrije’ rokken, tailormade-costuums, ondoordringbare regenmantels, hoeden voor alle weer en allen dag. En wel te verstaan droomde men nog minder van sportpakjes, aangezien tennis, golf en automobielen nog niet bestonden. Alleen stelden enkele weinige uitverkorenen in paardrijden belang. Deze zag men dan Onder de accacias, in héel lange, wijdgolvende amazones paradeeren, met den hoogen heerenhoed, goed stevig op den chignon geplant en | |
[pagina t.o. 16]
| |
ALFRED STEVENS: HET ATELIER.
(Kon. Musea voor Schilder- en Beeldhouwkunst, Brussel). | |
[pagina 17]
| |
een langen, vlottenden gazen sluier. Dat was echter op lange na nog niet als 't tenue van onze sportswomen van tegenwoordig, die op de lange jacht gaan en achter de honden aan over de hekken springen. ALFRED STEVENS: De Bezoeksters.
(Verz. van den Heer Durand-Ruel, Parijs). Enkele schaatsenrijdsters ook, waagden zich op de bevrozen vijvers van het Bois de Boulogne, in elegante combinatietjes van fluweel en bont, uiterst chique pakjes, hoewel dit toch altijd min of meer excentriek gevonden werd. | |
[pagina 18]
| |
Een mooie, jonge vrouw was in dien tijd bijna nergens anders te zien dan in haar eigen huis, in haar rijtuig, in haar loge, of in de drukte van een feest. En het ligt dus voor de hand dat de omtrek van haar silhouet er weinig op aan kwam en dat haar geheele kleeding er op was ingericht, zonder eenige bijgedachte, om op de gunstigste wijze te doen uitkomen, een nieuw of aardig détail, de een of andere rijke versiering, die bizonder voordeelig was voor 't teint en alleen was bedoeld om van héel nabij beschouwd te worden. De belachelijke crinolines zag men hun bol uitstaande, zotte omtrekken nooit uitstallen tegen een vergezicht of uitlossen tegen park of hof. Maar wél vormden ze een gemakkelijken steun voor de zware pracht der rokken, waarop allerlei aardige garnituren konden worden uitgestald. En 't verveelde onze vrouwen toen nog niet om bijna onveranderlijk denzelfden snit van japon te dragen, en enkel hun snuisterijen te veranderen. En iederen winter deden ze de onvermijdelijke cachemiren sjaal om en zetten hun kapothoedje met keelbanden weer op. Ze besteedden evenwel fortuinen aan allerhande prullen, - aan chiffons. Maar toch voert de dwaze mode van het bont, dat alle jaren op nieuw moet vernaaid worden, de overdreven liefhebberij voor bijouterieën en de begeerte om zich met allerhande prutsen te behangen, om voortdurend wat anders aan te trekken, en naar de letter een mode te volgen, die alle drie maanden verandert, het vrouwelijk budget tegenwoordig tot een hoogte op, waarover de lionnes van vroeger dagen zich zouden verbaasd hebben. Wat zouden ze wel hebben gedacht, als ze gezien hadden hoe hun kleindochters zich maar weinig meer bekreunden om onverslijtelijke zijde - om prachtig fluweel, dat gewoonlijk bij 't stuk gekocht, en onveranderlijk naar hetzelfde patroon werd gesneden, maar dat ze ze op winteravonden, zoo maar in mantels met kant hadden zien uitloopen en vijftig nieuwe hoeden lanceeren in éen seizoen? * * *
Het is zeker niet overbodig om er nog eens met nadruk op te wijzen dat, hoewel Alfred Stevens ontegenzeggelijk smaak bezat, dit volstrekt niet de overkeurige of peuterige smaak was van een dandy en nog minder van een grooten couturier. Het was de heel eenvoudige en natuurlijke smaak van een schilder, die veel hield van al wat schilderachtig was en vooral van mooie, heldere kleuren. Bij ieder nieuw stuk gaf hij de modegekken aanstoot door zijn gebrek aan ingetogenheid en deed hen om zijn bedenksels glimlachen, terwijl zij in duizend kleine details een bewijs meenden te vinden voor wat hun van slechten smaak scheen. Ze vermoedden geenszins, deze critici, dat Stevens zich al heel weinig bekreunde om correcte toiletten en stijlvolle meubelen. Hij had enkel maar een aardig schilderseffekt op 't oog. En - er | |
[pagina t.o. 18]
| |
ALFRED STEVENS: DE SPIEGELBOL.
(Verz. van Mevr. Edouard Jacquet, Brussel). | |
[pagina 19]
| |
kan hier niet te veel nadruk op gelegd worden - om dit te verkrijgen schrikte hij niet terug voor schijnbaar niet bij elkaar passende kleedingstukken of onverwachte accessoires. Als bij instinkt bracht hij op de juiste plaats op zijn doek, waar ze haar partij meespeelde in de symfonie der kleuren, de juiste noot aan die iederen toon op het juiste plan bracht, het zeldzaam mengsel der nuances saamverbond en heel de teere harmonie van een compositie samensmelten deed tot een zuiver, trillend slotaccoord. En om deze accenten aan te brengen, was elk voorwendsel den kolorist goed genoeg. Hij plaatste een daagsche hoed, die men zoo maar even voor een morgenbezoek opzet, naast een gekleed avondtoilet en op 't kleed zelve 't een of ander nooit gezien garnituur of vreemd kleinood. Waarom heeft hij bijv. in dit of dat salon een bonten papegaai opgehangen, waarom had hij het een of ander waardeloos bibelot half verborgen tusschen die bloemen, of die kristallen vaas op dit tafeltje neergezet? Om dit te weten te komen heeft men deze dingen maar even te bedekken, door een vinger tusschen het oog en 't voorwerp in kwestie te houden. Terzelfdertijd dat het kleine rose, groene of zwarte puntje verdwijnt, is ook alle bekoring weg van het stuk. Wat er van te zien blijft, is flauw of schreeuwerig, dof of gemeen van toon. Maar trek den vinger weer weg en die opwekkende middeltjes hernemen hun rol en wat ge vóor u ziet is een meesterstuk van Alfred Stevens! Zoodra ze treden buiten het harmonieus geheel van het stuk, worden die alledaagsche binnenhuisjes, waar de schilder de fatsoenlijke dametjes van zijn eerste manier heeft neergezet, inderdaad alledaagsch burgermanachtig genoeg. En ik betwijfel, als de verschillende stijlen der afgeloopen eeuw ooit weer in de mode zullen komen, of de huismoeders van dan, ooit weer een salon ‘Keizerin Eugénie’ zullen inrichten naar het model van zijn schilderijen, zooals ze ze tegenwoordig hebben in style 1er Empire, aangezien ze elders daarvan veel zuiverder en volkomener voorbeelden zullen vinden. Alfred Stevens zelf had de opeenvolgende homes, waar hij zijn fortuin en zijn glorie op zag bloeien, niet op die wijze ingericht. Eerst in de Rue des Martyrs, - hij had daar, in 't hartje van Parijs, een prachtigen tuin - en later in de Rue de Calais, had hij zijn atelier, zijn salons, zijn gangen en vestibule volgepropt met schilderijen en ‘curiositeiten van allerlei aard’, een soort van museum van kostbaarheden, maar tegelijk een prettig en allervriendelijkst t'huis, waar iedereen zich op zijn gemak voelde. Daar had de Meester allerlei mooie en vreemde dingen bijeen verzameld, want niets wat inderdaad mooi was, liet hem onverschillig. Op enkele zijner doeken heeft hij er hoekjes van bewaard o.a. zijn Schildersatelier in het Museum te Brussel en het Salon van den Schilder, (een op spiegel geschilderde schets in het bezit van den Heer Antoni Roux). Paul Lambotte. (Slot volgt). |
|