| |
| |
| |
| |
Kunstberichten (van onze eigen correspondenten)
Uit Amsterdam
Tentoonstelling St. Lucas
Welkenzin het heeft, dat in Amsterdam naast Arti een ander kunstgenootschap jaarlijks een tentoonstelling van schilderijen en teekeningen opdischt, zal wel niemand recht duidelijk zijn, die niet begint met de zaak aan den praktischen kant te bekijken en overweegt, dat tien wanden meer ruimte tot uitstalling van schilderijen bieden dan vijf. Die verklaring ligt nog gereedelijker voor de hand als in aanmerking wordt genomen, dat er gaandeweg vermenging van Arti en Lucas-leden plaats vindt, zoodat de een voor een filiaal der andere vennootschap kan worden gehouden en er aldus een dubbele kans is wat van den overvloedigen kunstvoorraad aan den man te brengen. Want waarlijk, als men van Arti naar Lucas gaat en keert, moet de bevinding van het gehalte der geëxposeerde werken zich uitspreken als van een dergelijke soort; alleen valt bij Lucas een minder nauwe keuring der inzendingen waar te nemen, allicht omdat er in 't Stedelijk Museum meer ruimte is! Van eenig principieel verschil der kunstsoort, echter geen spoor. St. Lucas was voorheen, jaren geleden, niet anders dan een gelegenheid tot samenkomen van academieleerlingen, die wat vertier zochten in kameraadschappelijk verkeer; aan hun vereeniging wilden zij ook een cachet van degelijkheid geven en ze meenden hun intellectueele ontwikkeling te kunnen dienen, door beurt om beurt over een kunstaangelegenheid wat te lezen of voor te dragen. Het was aldus een sympathieke ontspanning in het vrije van het dagelijksch verblijf in de duffe pleister- en gewichtige schilderklas, en die van dien kring deelgenoot waren, zullen nog aangename jeugdherinneringen daarvan hebben, en terugdenken aan geanimeerde discoursen bij lange pijpen en potten bier. Hoe de ....ontaarding is gekomen weet ik niet mee te deelen; de kring van stamgasten breidde zich daar uit waarschijnlijk, toename van kunstlievende leden, aanblijven van hen, die van academieleerling ‘gevestigd’ schilder
werden. Ik vermoed, dat vooral door dezen, in het besef hunner volwassenheid, den doorslag werd gegeven aan de verandering van het oorspronkelijk karakter der Lucas-vereeniging, die zich nu aan de wereld ging vertoonen als een heusch kunstgenootschap, dat op denzelfden voet en van gelijk gehalte ongeveer als Arti, jaarlijks met een schilderijtentoonstelling kan uitkomen.
Nu de zaak echter tot dezen bloei is gekomen, mocht ik wel wenschen dat de leden gingen inzien de overmatige kwistigheid van het aanbod hunner producten. Zoo'n uitpakking van honderden schilderijen is niet te zien met sporadische merkwaardigheden door de overgroote meerderheid weinig zeggende middelmatigheden. De vereeniging heeft immers, meer dan Arti, nog een huishoudelijk karakter? Als dan voor het exposeeren een ander stelsel gevonden werd Niet meer zoo'n plotselinge stortvloed van zoogenoemde kunstwerken, maar het organiseeren van permanente tentoonstellingen van wèlgekozen groepen uit het ledental, waaronder er toch meerderen zijn die voor waardeering of althans voor scherper
| |
| |
beoordeelen in aanmerking kunnen komen.
Zoo zou de vereeniging eenige belangstelling voor haar werkzaamheid kunnen verwerven en ook bereiken dat, wat verschillende leden presteeren, nadrukkelijker werd aangewezen.
| |
Tentoonstelling in Arti
Deze tentoonstelling had op die van Lucas al vast dit voor, dat er minder overdaad van ‘kunstwerken’ was. Ook waren hier enkele krachten opgekomen die de verschijning van een tentoonstelling heeten te kunnen opfleuren. Maar ook dit viel niet mee dezen keer. Breitner was er met een vrij groot schilderij: Schuiten in het dok, gezien tegen den avond; een belangwekkende compositie en klaarblijkelijk ook grootsch van opzet, maar met ongenoegzame macht doorgevoerd. Van Bauer een teekening ombestemd en mat en van Mesdag een zeestuk, als eenieder het al droomen kan. Dysselhoff zond een nieuw exemplaar voor zijn serie aquarium-schilderijen, uiterst bekwaam geschilderd, zonder meer echter, en Karssen twee stemming-schilderijtjes, waarin de hem eigene stamelende uitzegging van een emotie nu overging in een gemelijke voordracht, en de schildering erger dan onbeholpen, knutselend was. Dan was er van Bastert een schilderij, niet van zijn sympathiekste uitingen, maar Dupont vertoonde een gewichtige proeve van zijn geestkrachtige beoefening der graveerkunst, met de bekende reproductie van Potters' schilderij Dit en een stilleven van Verster waren in hun technische beteekenis de achtbaarste werken der tentoonstelling. Het stilleven van Verster was weder van die simpele samenstelling, waarmee hij zich in de laatste tijden vergenoegt, om een nieuw schilderij op te zetten; 't zijn wat eieren in een zinken of houten bak, geplaatst op een met zink beslagen tafel en dan tegen een effen gepleisterde witten muur. Dezelfde simpelheid ook in de belichting, die steeds vlak en zeer gelijkmatig is. Er is niets dat werken moet naar eenig effect; alles er in, tot aan de minutieus waargenomen spijkertjes in het zink, moet zijn eigene waarde krijgen. Ik weet onder de modernen weinig voorbeelden van hoogen ernst als bij dezen schilder, die het vermogen heeft de spankracht uit zijn vroegere uitingen van een gepassionneerden kleurzoeker, te onderhouden in zijn
tegenwoordige werk van geheel tegenovergestelden aard, dat volkomen vrij van onstuimige bewegingen, uit bezonnenheid en ingehouden kracht geleid wordt. Zijn kunst heeft bij deze inkeering aan intensiteit er bij gewonnen, zooals een reflex dieper van kleur is dan een fel uitschijnend hooglicht. Het zal blijken hoe belangrijk Verster's streven is als kenteekening van het verloop in een kunstbeweging.
Het is niet verwonderlijk dat veel tentoonstelling bezoekers dit voortbrengsel van vaste overtuiging en sterken wil voorbijzien, om de aloude rede, dat het onderwerp er zoo onbeduidend is. Voor een behendig opgesmukt schilderij, doortrokken van conventie, Slapedoe - dat wil zeggen een jonge schoone vrouw met een kind op schoot - van Simon Maris, verwijlen zij in verrukking. Een der belangrijkste schilderijen verder, op Arti, was een landschap van A.R. Mauve: een gezicht over wat, even welvende, akkers begrensd door kreupelhout De lucht was er niet gelukkig bij, maar dit was eens een landschap met kwaliteiten buiten de lijn der gelijktonige verdienstelijkheden van een heel leger beschaafde schilders uit onzen tijd. Een figuurstuk van Hart Nibbrig trok aan door een aardig geslaagde typeering, het idealistisch opgezette landschap van Moulijn en ook die van Wiggers worden al te bleekzuchtig. Een Stilleven van Van der Valk, te rauw en met oppervlakkige gemakkelijkheid geschilderd; Briët daarentegen, die zijn schilderijen zoo deugdelijk doorwerkt, raakt te vast op honk met het genre: binnenhuis. Een bosch met sneeuw, van Van Soest, hoewel van zuiveren aanslag, was mij te veel bij den aanhef gebleven. Monniekendam gaf zoowel in Lucas als in Arti bewijzen, dat zijn kleurrijkheid te zwaar opgeladen en zijn doortastende schilderwijze te bruut van beweging is. Er konden nu nog wel verschillende werken als het betere deel van deze tentoonstelling genoemd worden, maar de onderscheidenheid van gehalte of de verhoudingen in de te waardeeren verdien- | |
| |
sten, zijn te subtiel om ze afzonderlijk aan te duiden.
W.S.
| |
Uit Antwerpen
Tentoonstelling Frans Hens Kunstzaal Forst van 2 tot 12 mei 1907
Buiten zijn deelneming aan enkele groote tentoonstellingen, had Frans Hens in de tien laatste jaren niet veel meer van zich doen hooren.
Een eigen tentoonstelling van een vijftigtal grootendeels nieuwe werken, was dan ook een niet alledaagsche kunstgebeurtenis. Men vond er de gelegenheid om de zeer bijzondere verdiensten van dezen schilder weer eens ten volle te waardeeren.
Hens is vóor alles een gevoelig kolorist. Hij weet niet enkel kleur te zien - maar hij weet haar ook te kiezen, d.w.z. ieder stuk geeft bij hem een volmaakt kleuraccoord, een kleurenstemming waarin één toon overheerscht, gesteund en gedragen door de meest verscheiden nuancen. Hij behoort niet tot dezulke, die maar het eerste 't beste landschap of zeestuk naschilderen, zich weinig bekreunend om den zin, den geest van het onderwerp. Hens voelt iets eer hij aan 't schilderen gaat, en dat is reeds zeer veel; hij voelt het mooie en bijzondere van een kleurschakeering, die in de natuur misschien maar één minuut aanhoudt, om dan te vervagen, te verbleeken als een regenboog. Maar juist dat vluchtige moment weet hij te kiezen in zijn meest intense pracht, om het vast te houden met een forsche, gespierde hand, die den ook technisch volmaakten schilder verraadt.
Men kan niet zeggen, dat hij daarbij sterk dramatiseert, dat hij in de natuur een overvloeiend zieleleven uitstort, dat hij haar een laaiende passie of een grenzeloozen weemoed vertolken doet. Maar dat is ook niet noodig. Hoeveel hooger bevrediging geeft ons dit klare, eerlijke werk, waarin enkel de stille vreugde leeft van een fijn bewerktuigd mensch, - dan het machtelooze geworstel van sommigen, die misschien diepe ontroering kennen, maar ons die niet weten te openbaren.
Wat bij 't binnentreden van deze expositie al dadelijk treft, is de groote verscheidenheid der kleurstemmingen. Verre van alles met een zelfden toon te overgieten, zooals zekere schilders die de natuur steeds door een gekleurden bril schijnen te bekijken, is ieder doek bij Hens weer een nieuwe verrassing, een nieuwe vondst. Het wije, vrije waait er u uit tegen, als uit een open raam, de frissche Scheldebries vooral, waarin reeds iets van de pekelige zeelucht prikkelt. Want Hens is vooral de schilder van de Schelde, om en bij Antwerpen. Als geen ander heeft hij haar gezien, gevoeld, begrepen, in haar strakke klaarheid, haar felheid van kleur, haar scherpte van licht. Het jachtende, zwalpende water, dat langs de breed kronkelende oevers schuurt, of in schuimkoppen opspat tegen de botte visschersloepen weet hij in zijn soepele levendigheid weer te geven. En ook de luchten, de fantastische windluchten, die nu eens als een dreigend onheil boven de wereld hangen - en dan weer versmelten met het spiegelvlak van 't water tot één parelmoerig waas, waardoor de zon even een zachte iriseering heenblozen laat.
Zoo wij den schilder een verwijt wilden maken, zou het zijn dat hij in zijn gewetensvolle natuurobservatie soms wat zwaar wordt. Zekere kijkjes aan 't ‘Vlaamsche Hoofd’, aan Burcht, zitten wat al te log in de kleur. En zijn wolken zijn soms te massief, te tastbaar. Ik zeg niet, dat die dingen er op een gegeven oogenblik niet zóó hebben uitgezien - maar dan waren ze zeker niet mooi, en dan was dat oogenblik ook niet gelukkig gekozen. Men vindt bij Antwerpen van die hoekjes met roode daken, gele wanden, groene boomen, blauwe lucht, die de zon door een vochtige atmosfeer beschijnt en de kleuren in schrille, verblindende contrasten doet spreken - en die men kwalijk een dankbare stof kan noemen.
Overigens voelt Hens zich pas op 't deinende water in zijn ware element. Hij heeft het geheel in zijn macht, hij heeft het door- | |
| |
voeld en doorleefd, en de oneindig verscheiden indrukken die hij er opdeed in kleurenrijke schilderijen voor ons bewaard.
| |
Vierde tentoonstelling der schilders-etsers Kunstzaal Forst van 14 tot 26 mei 1907
Een voornaam en stemmig zaaltje, waar enkel de doffe tonen der ingelijste ‘prenten’ fluisterend spreken....
Een keur van degelijk werk, waaronder reeds veel van ouds bekend was, maar hier in het ensemble toch weer gaarne werd teruggezien.
Hier zijn de knappe etsen en een groote akwatint van Baertsoen, stedehoekjes uit Brugge, uit Zeeland, uit Amsterdam en elders, - onovertroffen in hun aard, en die men enkel wat minder eenvormig, wat minder eentonig van behandeling zou willen zien. Baertsoen systematiseert zijn kijkjes uit de meest verschillende streken op een wijze, die ze allen aan elkaar doet gelijken. Dat spreekt nu wel voor de sterke persoonlijkheid van den kunstenaar die overal zichzelf blijft, - maar toch zou wat meer verscheidenheid hier zeker niet schaden.
Daarnaast zien we de fijntjes geteekende figuren van Armand Rassenfosse, die in dit tijdschrift onlangs uitvoerig behandeld werd. Uit de in verschillende tinten en op verschillende manieren getrokken afdrukken van eenzelfde plaat, blijkt de bezorgdheid van dezen volbloed etser voor de techniek van zijn kunst; men ziet dat hij haar volkomen meester is, en kan het alleen betreuren dat hij altijd maar met studies of enkele figuurtjes, nooit eens met completer en meer voldragen werk voor den dag komt.
Eugeen Laermans laat zich aan de techniek minder gelegen liggen; het is er hem meer om te doen een indruk vast te houden, een boerentype te schetsen. Hij doet het zeer handig, met zijn bekende neiging tot het karikaturale. De eenigszins gewijzigde opvatting, die we tot ons genoegen in zijn jongste schilderijen bespeurden, vonden we in de meeste van deze etsen nog niet weer.
Consciencieus en nauwkeurig blijft steeds Charles Mertens. Deze zeer talentvolle schilder schijnt het maar niet met zichzelf eens te kunnen worden. Van jongs af tot fijnschilderen geneigd, begaafd met het oog en de hand van een Gothiek, heeft hij zich laten overhalen om zijn trant geheel te wijzigen, om het preciese van zijn teekening te vervagen en om zijn scherpziende blik moedwillig met een waas te verdooven. Natuurlijk heeft hij ook in die manier uitstekend werk geleverd, daar hij nu eenmaal kunstenaar was bij Gods genade; maar... chassez le naturel.... En wij apprecieeren Mertens steeds het meest, wanneer hij geheel zichzelf is, d.w.z. wanneer hij een fyzionomie, een figuur - zooals hier in tal van etsen - met bezonnen uitvoerigheid nateekent.
Van heel ander temperament is de tweede Antwerpenaar van de bent, Frans Hens - óók een door en door beslagen etser, die er echter heel wat forscher op loskrabbelt. Bij voorkeur werkt hij in ‘vernis-mou’ dat zich tot vrijer behandeling leent. Magistraal is de hierbij afgebeelde prent naar zijn eigen schilderij het Wrak.
Voor de zooveelste maal kregen wij hier de etsen van James Ensor weer eens onder de oogen; terwijl men enkele dingen, als het kijkje op Mariakerke, en de Kathedraal gaarne terugziet, kunnen ons op den duur zijn akelige kwasterijen toch niet bevredigen. Die dingen zijn hoogstens goed genoeg om ons eens aan 't lachen te maken - en daarna wordt men ze van harte beu.
Met ingenomenheid vermelden we echter het werk van een nieuweling: J. de Bruycker, uit Gent. Volkstypen, drukbewogen markt-pleinen, kromme Gentsche straatjes, geeft hij ons te zien. Ook hij neigt wat al te zeer tot de charge, maar toch nog binnen de grenzen van het genietbare. Het schijnt ons dat van dezen jongen kunstenaar veel te verwachten is, wanneer hij zich door zijn neiging tot grappenmaken niet al te zeer van den weg laat brengen.
Ten slotte een woord over den ‘genoodigde’ van dit salonnetje: den Franschman Félix Bracquemond, een celebriteit, die ons echter, buiten een paar studies van een ouden haan, niet erg is meegevallen. Het is
| |
[pagina t.o. 276]
[p. t.o. 276] | |
FRANS HENS: HET WRAK. (Vernis-mou naar zijn eigen schilderij).
| |
| |
braaf, academisch werk, waarin niet veel ‘poot’ en heelemaal geen ‘ziel’ zit.
B.
| |
Uit Brussel
Tentoonstellingen in den kunstkring
De Salonnetjes en tentoonstellinkjes blijven elkaar opvolgen, bijna met de snelheid van een cinematograaf... Nauwlijks heeft de eene schilder zijn doeken aan den wand gehangen in een der beide zalen die de Cercle ter beschikking zijner kunstenaars-leden heeft gesteld, of de tweede wacht reeds ongeduldig op het oogenblik dat hij de zijne mag ontpakken. Wat zeg ik? t' is niet alleen de eene schilder, die den ander er uitdringt, zooals de spijker in het spreekwoord. Tegenwoordig volgen ze elkander op bij koppels, er wordt in deze, onze dagen bijna altijd door twee te gelijk geëxposeerd en vaak zelfs komen ze met hun drieën. Wat een gedrang en geduw en wat een vinnige concurrentie! Ik weet tegenwoordig bijna geen enkel beroep, waar die laatste zoo koortsachtig is.... Maar dat van den rampzaligen kritikus is waarlijk ook niet te benijden! Hij wordt in waarheid overstelpt - overstroomd door dien overtoevloed van schilderwerk; ... hij smeekt om genade, hij raakt er mee in de war en vliegt als een halve gek van de eene expositie naar de andere - het kan niet anders of eerlang zullen zijn oogen, zijn hersenen zelfs er onder lijden! Nauwelijks heeft hij den tijd om eens tot zich zelf in te keeren, om de stof te verwerken en aan al die verschillende producties de aandacht te wijden, die ze verdienen of waarop ze in ieder geval aanspraak meenen te mogen maken. Noodgedrongen moet men kiezen - een zekere schifting bewerkstelligen, zich tot een zekere keurkeuze bepalen. Bij 't naslaan van mijn nota-boekje ontdek ik o.a. enkele aanteekeningen aangaande J.P. Taelemans, die een goeie maand geleden in den Kunstkring geëxposeerd had, tegelijk met F.G. Lemmen en Frans Gaillard. Reeds dikwijls heb ik de lezers van dit tijdschrift mogen wijzen op 't eerlijke, gewetensvolle, solide talent van den heer Taelemans, op zijn groot doorzettings-vermogen, zijn enorme werkkracht, zijn kennis van zijn eigen kunnen, de vele hulpmiddelen, die hem ten dienste
staan, zijn getrouwheid aan het eenmaal voor oogen gestelde doel. De afwisselende grillen der mode hebben op hem niet den minsten vat. Hij heeft nooit in het zog van het vóor hem uit stevenende schip gevaren! Hij houdt zich aan de goede, oude, gezonde traditie en laat zich niet overduvelen door den bluf, die in onze schilderskringen meer en meer den boventoon begint te voeren. Zijn werk verraadt niet de minste weifeling of zwakheid. De factuur er van is stevig en consistent. In den afgeloopen winter heeft hij ons enkele hoekjes uit de Brusselsche voorstad getoond - die voorstad, die hij boven alles op prijs stelt en met echt vaderlandslievende warmte koestert en verzorgt. O.a. exposeerde hij zijn Vlaamsch Dorp, Zondagmorgen en Vesperluiden, drie heerlijke stukjes, vol innigheid en emotie onder hun krachtige en vette pâte. Deze wijze van schilderen is éen met 't echte, gezonde, Brabantsche leven. Zij bezit er van een stoere hartelijkheid die vrij is van alle ondeugd of moedwilligheid. Met niet geringer meesterschap behandelt Taelemans de intieme hoekjes van onze goede stad. Hij schetst er ons de geheele fysionomie van, met de tot in de kleinste kleinigheden afdalende zorgen van den portrettist. Zijn Entrepôt, zijn de Brouckère-plein in den Morgen, zijn Wintermiddag zijn even zoovele brokjes werkelijkheid, waarnaar men niet moede wordt te kijken omdat ze ons niet enkel vertellen het uiterlijk, maar van 't intieme zieleleven onzer stad.
Frans Gaillard daarentegen bezit niet de sereniteit, de kalmte, de rustige kracht van den heer Taelemans. Hij schijnt tot heden zich zelf nog te zoeken, maar dat tasten in 't onzekere is toch dat van den echten artist en men vindt geen enkel onder zijn doeken dat onze aandacht en zelfs aan onze sympathie niet verdient. Hij trilt van hartstochtelijke lust om te leven. Dikwijls ook
| |
| |
komt hij met een volkomen geslaagd werk voor den dag, zooals bijv.: 't geval is met zijn triomfboog, die door Sander Pierron, de kritikus der Indépendance terecht met de beroemde Marmeren Poort van Thaulow in verband gebracht is. Een uitstekend doek in een ander genre draagt den titel Midi en toont ons de werkers in de open lucht bij hun middagslaapje. Deze compositie verdient inderdaad allen lof; de houding der brave lieden is natuurlijk, naar 't leven genomen en met al de scrupuleuse zorgvuldigheid van een vriend der nederigen en der moeitevolle tobbers op 't doek gebracht. Uit zijn Las d'aller, Claque-dents, Roulottes, ademt een heel nobele, heel diepe sympathie voor al wat ellendig is en lijdt, en wat 't eigenlijk ambachtelijk kunnen betreft, maakt de heer Gaillard voor deze aangrijpende tooneelen reeds een zeer handig gebruik van de impressionistische procédés, vooral van die van Theo van Rijsselberghe.
Op deze zelfde expositie had Lemmen enkele zeer oorspronkelijk geteekende, gespierde portretten, die echter niet erg aantrokken door hun kleur.
Daarna heeft een ander schilders-trio de zalen van den Kunstkring in beslag genomen, te weten de heeren Marcette, Melsen en Merckaert. Marcette is een zeeschilder van allereersten rang. Sedert Artan heeft er geen met zooveel nauwkeurigheid en devotie, het spel van 't licht, de grillen der kleur, de subtiele schakeeringen en oneindige gradaties van de Noordzee met haar eeuwig-wisselende horizonten bespied en als een wellust voor onze oogen gelooverd. In een wonderbaar mooie reeks akwarellen, een geheel, zooals we maar zelden te zien hebben gekregen, heeft hij de wolken en golven bezongen met de geestdrift van een dichter, met de virtuositeit van een technicus, die al de geheimen van zijn vak doorgrond heeft. Wat een weelderige en teedere harmonieën, wat een verscheidenheid en toch welk een homogeniteit in dat gedicht, dat even suggestief is en hallucinant, als 't schouwspel zelf, dat 't ons voor oogen toovert. Men zou uren vóor die schilderijen kunnen staan, waarin de schilder geslaagd is om iets te leggen van de vreemde, alles overheerschende bekoring, die op ons arme stervelingen wordt uitgeoefend door den Oceaan en die aanleiding gaf tot de legende der Sirenen. In dit opzicht is Marcette's Noordzee, bijna als een illustratie op de Nordsee van Heinrich Heine. Evenals de stof in dit geweldig lyriesch gedicht, hebben deze stukken al de wijde breedheid der drijvende wolken, Marcette's penseel regelt zijn rytmus naar dat der golven; zijn palet geeft op verwonderlijk schoone wijze weer de opaalkleurige schaapjes, de prachtig hoog opgetooide wolkgevaarten, het fluweelige van de deinende branding, die een zilveren franje langs onze kusten borduurt, heel den oneindig verscheiden aanblik van hemel en water, bij kalm weder en in den storm.
Maarten Melsen is de schilder van de Polderboeren aan de Schelde, ten Noorden van Antwerpen. Hij vertelt ons, met eenige karikaturale neigingen wellicht, van hun werk en hun vreugde, van hun bijeenkomsten en vergaderingen, van herbergtooneelen, van de wake aan den huiselijken haard, hun processies en hun kermissen. Die stukken, geborsteld in de volle pâte, borrelen en zieden net als 't leven zelf van die groote zware menschen, bezitters van dien vettigkleiïgen, aangeslibten grond. Er is iets van den bodem en ook iets van 't vleesch van al dat sappige en al dat vruchtbare, overgegaan op 't mollig palet van den schilder; zijn kleurvlekken liggen er dik op gesmeten en zijn penseel heeft de brutale exuberantie, het kernachtige, een beetje gewrongene en gedrongene, van die looze en oolijke kerels. Wellicht zouden we echter van hem ook een weinig meer vast ineengedrongen, geserreerde teekening mogen verlangen. Melsen's landelijke tafreelen komen ons vaak als zoovele pikante en humoristische schetsen voor, kluchtig maar uitstekend gedocumenteerd, met 't oog op later saam te stellen en te voltooien schilderijn. Men heeft dikwijls en m.i. terecht Melsen met Laermans vergeleken, onder dien verstande dat de een Jan die lacht is en de ander Jan die schreit. Beide neigen ze, door dat op zoek gaan naar 't karakteristieke, wat een kenmerkende eigenschap van al onze figuurschilders
| |
| |
is, naar die zekere overdrijving der leelijkheid hunner modellen, zoodat ze ons niet veel anders dan verdraaide monsters doen zien. In dit opzicht neigen ze beide naar Breughel en naar Teniers. Een vreemdeling die België alleen uit 't werk onzer schilders kende, zou zich allicht kunnen verbeelden dat onze landstreken uitsluitend bevolkt waren door bultige, bochtige mannekes en kromme, verdraaide ouwe moedertjes... een echte Cour des Miracles, van het blanke ras! Op enkele, héel zeldzame uitzonderingen na, schilderen onze kunstenaars maar naar 't eerste beste model en als ze al eens een keus doen, zullen ze eer 't volmaakt leelijke dan 't volmaakt schoone kiezen!
Onder de best-geslaagde van deze tooneeltjes van Melsen noem ik zijn Boerenbinnenhuis, dat niet enkel onze aandacht verdient door de pittige behandeling, maar vooral door het treffend natuurlijke der houdingen. Die van den kwajongen bijv. die lui in een stoel ligt, is een ware vondst. Zijn Boerengezin, bestaande uit vader en moeder met hun elf kinderen, zou een goeie parodie kunnen zijn op de allegorie der vruchtbaarheid van Jordaens. In dit stuk zijn de lichaamsgewoonten, die zekere draai en zwaai, dat wat de schilders in hun dieventaal la dégaine des rustres noemen, vooral uitstekend weergegeven. De kinderen zijn naar 't leven gesnapt. 't Zelfde kan gezegd worden van de jongetjes op de Processie van St. Ambrosius. Varkens en in den Stal, openbaren in Melsen een dierenschilder die geroepen schijnt te zijn om in dit genre, op voorwaarde dat hij er zijn volle kracht aan wijdt, de traditie van Verwee en Stobbaerts voort te zetten. In 't kort, we staan hier tegenover een temperament van erkende kracht, van een oog, een poot, een meesleepende geestdrift, die inderdaad geheel en echt Vlaamsch zijn, maar waaraan men niets poëtisch, elegants of pathetisch vragen moet.
Merckaert gaat met reuzenschreden vooruit. Sedert enkele jaren al schilderde hij goeie schilderijen, maar zijn laatste zijn bijna volmaakt. Hij munt vooral uit in 't weergeven van verafgelegen stadsgedeelten, van de barrière, van de uiterst getrokken grenzen tusschen stad en land, van de buitenwijken, waar de werklui wonen, tot aan het plekje buiten den ouden wal waar een trekvaart in haar drabbig water de verwaarloosde oude krotten van de voorstad weerspiegelt, die toch niet zonder een zekere eigenaardig wilde bekoring zijn. Ook de heer Merckaert is van temperament en van ras een geboren schilder. In tegenstelling met Melsen assimileert hij zich niet enkel aan het schilderachtige van een oppervlakkig gezien decor, maar vertolkt hij ook de droomerige droefgeestigheid, de geheime gedachte, het mysterieuse, dat onder de oppervlakte der dingen ligt. De ziel die de een bijna aan zijn boeren ontzegt, heeft de ander tot in zijn oude, armelijke huisjes gelegd, - zijn verlaten kaden, zijn vervallen steegjes, en bij Merckaert wordt de zeer begaafde schilder nog verdubbeld en aangevuld door den dichter-kunstenaar.
| |
In den kunstkring, Jan van den Eeckhoudt en Omer Coppens
Uitstekend, in alle opzichten merkwaardig, die portretten van Jan van den Eeckhoudt. Deze schilder vat, begrijpt en assimileert zich geheel aan de menschelijke natuur. Hij heeft de gave der sympatie; hij bezit die objectiviteit, die meer en meer zeldzaam wordt onder onze artiesten, waarvan de meeste tot aan nevrose toe, subjectief zijn en zonder welke er geen ware kunst bestaat. Jan van den Eeckhoudt echter dringt binnen in zijn model, welke de leeftijd er ook van moge wezen. Hij noteert en verrast evengoed de aanbiddelijke onschuld van het kind, de koketterie van de vrouw, als de ernst van den grijzaard. Vooral hebben we bewonderd een buitengewoon mooi portret van Mevrouw Constantin Meunier, de echtgenoote van den grooten beeldhouwer, die haar man onlangs in het graf is gevolgd.
Omer Coppens munt uit in het oproepen van pittoreske stadshoekjes, op die uren die hij liefheeft om zekere metaalachtige tonen, die niet vrij van zekere hardheid zijn. In dezen toonaard hebben we vooral opgemerkt: Amsterdam, In een Vlaamsche stad, Oud Huisje, Winterig hoekje te Brugge, terwijl hij zich in zijn Vesper en Devotie boven
| |
| |
het eenvoudig pittoreske verheft en bereikt het dichterlijke - het ontroerende...
| |
In de Galerie Royale
Een Kunstkring, die betrekkelijk kort geleden, eerst voor zes jaren, is gesticht en die den naam van den Klimop (Le Lierre) draagt, vertoonde ons niet minder dan 116 nummers. Al te veel schilderijtjes. Hetzelfde oordeel zou van algemeene toepassing zijn op al onze kunstkringen: een al te koortsachtig-haastige productie, het angstig omkijken naar den buurman, behoefte aan reclame, vulgariteit der sujekten, brutaliteit in de factuur en over 't geheel weinig oorspronkelijkheid! Maar heel weinig leuke, gezonde, vroolijke kerels, wiens werk u beet pakt, die u dwingen er voor stil te blijven staan en waarvan men zich gedwongen voelt te zeggen: ‘Dat is er ten minste eens een, die ons iets voorzet van zijn eigen gewas!’ In het algemeen zouden de meesten wellicht meer geschitterd hebben in 't beroep van metselaar of laarzenmaker! Wat al onnoodigs, overbodigs en telkens weer op nieuw gezegds!
Onder die heele rommelzoo merkten we op de inzendingen van Bastien, hoewel zijn Pachthoeven te Béziers nu juist niet meetelden onder de beste stukken van dezen krachtigen en oprechten meester en vooral ook de amusante zedetooneelen uit het Brusselsche stadsleven van de Busschere.
G.E.
| |
Uit Parijs
De nieuwe Rembrandt-zaal in den Louvre
De Louvre heeft nu eindelijk zijn Rembrandt-zaal! De stukken van den Meester, die eerst overal hingen verspreid en vervolgens over de drie kleine, aan Hollandsche kunst gewijde kabinetjes verdeeld waren, waar ze op geen heel goed licht hingen, zijn nu alle aan éen en dezelfde wand, aan 't eind der groote galerij opgehangen, waarvan men het uiterste uiteinde afgeschoten heeft. Ze krijgen nu alle hun licht van boven en hoewel ze nog niet alle op manshoogte zijn gehangen, is de uitstalling er van toch zoo goed en voldoende als men in het oude lokaal verwachten mag. dat eerst later voor zijn tegenwoordig gebruik pasklaar gemaakt is, maar dat niet geschikt zal zijn om al de rijkdommen die 't bevat aan 't licht te brengen, zoolang het nog gedeeltelijk door de bureelen van het ministerie wordt ingenomen.
Men kan nu zien dat Rembrandt niet minder goed is vertegenwoordigd dan het meerendeel der andere groot-meesters in dit Museum, dat het voorrecht heeft om prachtige specimens van bijna alle scholen te bezitten: er zijn hier niet minder dan 23 stukken van den schilder bijeen! Met inbegrip van een tweede lezing der Emmaüsgangers, waarvan de authenticiteit mij eenigszins twijfelachtig voorkomt, van een portret van Rembrandt's broeder, dat sterk gelijkt op een ander in den Haag en dat door graaf Potocki geleend is, vindt men verder nog werken uit zijn jeugd, uit zijn rijpe mannenleeftijd en het eind van zijn aardschen loop. De realistische en visionaire zijde van zijn talent treden er gelijk berechtigd op den voorgrond.
Onder het werk van vóor zijn dertigste jaar, zijn de twee kleine stukjes ‘peinzende Wijsgeer’ vooral en terecht beroemd: er bestaan er maar weinige die zoo duidelijk de beteekenis openbaren die Rembrandt aan 't licht heeft verleend. Voor hem is het licht niet maar een eenvoudig pittoresk element, hij streeft niet enkel naar de weergave der natuurlijke schoonheid zijner effekten, zooals de overige Hollandsche meesters hebben gedaan, maar het dient hem vooral om uitdrukking te geven aan de ziel zijner personen, het is te gelijk reëel en onstoffelijk. Zie zijn twee filosofen! De plaats der handeling is in alle onderdeelen dezelfde: een grijsaard naast een venster, waar een zacht daglicht binnen dringt. Het boek, dat hij las en overpeinsde heeft hij laten liggen, over hem aan den tegenovergestelden kant, is een groote wenteltrap. De figuur is klein, de uitdrukking wordt vooral door de houding aangegevenen en die houding is de banale der
| |
| |
overpeinzing. Waarom voelen we, zoodat er geen twijfel mogelijk is, op het eene stukje dat die overpeinzing kalm is en sereen, op het andere dat zij is somber en zorgvol? Dat is enkel omdat de verhouding tusschen schaduw en licht gewijzigd is: dáar een zonnestraal, die door de kleine ruitjes heendringt, de klaarheid door de ruimte spreidt en slechts een enge schaduwlijst overlaat, die haar omsluit, terwijl ze tegelijk het licht uit doet komen, hier de schaduw die grooter is geworden, die de luchtplek naar den achtergrond teruggedrongen heeft; de spiraal van de trap is nu bijna in 't midden van de compositie gekomen en ze opent van boven in een zwart, geheimzinnig angst-verwekkend gat. Op het voorplan dan de gloed van een haard, die door een vrouw wordt aangestookt, en een vage weerschijn in den schemer strooit. Voor Rembrandt was 't genoeg om de verlichting van het tooneel anders te maken en zoo ook de beteekenis er van te veranderen en niemand is er als die wonderdoener in geslaagd om 't zuiver ideale zichtbaar te maken.
Van 1637 is het kleine schilderijtje, met den engel Rafaël die Tobias verlaat. Het stukje is zoo savant gecomponeerd dat het niettegenstaande het fantastisch karakter van het onderwerp ons een gevoel van onmiddellijke werkelijkheid weet te geven. Van 1648 dateeren zijn Emmaüs-gangers, een werk te algemeen bekend en beroemd om er hier nog iets nader over te zeggen en de goede Samaritaan, een compositie, heel eenvoudig van gegeven, waaraan een vreemd licht, dat als door een rooden mist heenvalt iets geheimzinnigs verleent. De Bathseba in 't bad, de grootste maar niet de beste der Louvre-Rembrandts werd geschilderd in 1652. Het portret in buste van Hendrikje Stoffels, die klaarblijkelijk ook voor deze Bathseba heeft geposeerd, is ongeveer van hetzelfde tijdperk. Van de jaren 1657 en 1658 zijn twee mansportretten (Nrs 2551 en 2545) heel breed van factuur en intens van leven. Eindelijk komt dan de Mattheus van 1661, een tragische figuur, waarin men de krachtsinspanning leest van een geweten dat het verleden tracht te doen herleven; de evangelist luistert naar de stem, die in hem spreekt, niet naar die van buiten tot hem komt zooals de geheel conventioneele engelen-figuur die gecenseerd wordt hem te bezielen, ons zou doen vermoeden.
Verder zijn er niet minder dan vier van Rembrandt's eigen portretten, twee ervan zijn van 1633 gedateerd en in beide toont de kunstenaar een zekere koketterie, niet enkel in zijn elegante kleeding, maar ook in de wijze waarop hij is gekapt en de houding van 't hoofd; op een derde portret van 1637, is hij al eenvoudiger geworden, natuurlijker ook en meer klaar bewust van zijn eigen persoonlijkheid. Het laatste is van 1660, een der meest bewonderenswaardige afbeeldingen van den ouden meester; ontdaan van alle behaagzucht, door het publiek verlaten, geruineerd, maar meer dan ooit bewust van eigen kracht, forsch en machtig, met een zekere vriendelijke goedheid in die ruw gehouwen trekken.
De Rembrandts beslaan een heele muurvlakte van de zaal; op die daar tegenover heeft men al de werken vereenigd, die van ver of nabij eenigszins met den meester in verband of betrekking staan. Een Pilatus die zich de handen wascht van Honthorst is niet anders dan een licht en donker effect. Lievens, die te gelijk met den jeugdigen Rembrandt een zekeren tijd de gunst van het publiek gedeeld heeft, wordt door een Visitatie vertegenwoordigd, die niet de gewone kenteekenen vertoont van Hollandsche kunst en erg na de acadamie riekt. Gerard Dou, die zijn leertijd bij Rembrandt doorbracht, is daar met een zijner hest bekende en bewerkte stukken de Waterzuchtige Vrouw, maar hoezeer komt deze verzorgde, gelikte, koude schildering ons hier voor zonder geest en leven, niettegenstaande de nauwkeurigheid in het detail! Overigens staan al de leerlingen van Rembrandt zoo ver van hem af dat ze zich in een andere wereld schijnen te bewegen. De meest beroemde hunner, Bol, toont ons een filosoof in meditatie die niet veel anders is dan een stilleven, in de uitvoering maar middelmatig en ontdaan van allen dieperen zin. Flinck geeft maar een zeer middelmatige weergave van een van zijns meesters superbe etsen: De Verkondiging aan de Herders. Van den Eeckhoudt
| |
| |
met zijn Anna, die haar zoon aan den Heer opdraagt, nadert iets dichter bij Rembrandt wiens hel-donker hij zich tracht eigen te maken, maar slaagt er alleen in om aan zijn werk een schijntje van geheimzinnigheid te geven. Alle willen ze de dienende geesten des meesters dwingen om ook hen te dienen maar tevergeefs, want hij, en hij alleen, kent het tooverwoord dat hen tot gehoorzamen dwingt.
Bij het binnenkomen van de zaal behelzen beweegbare kaders uitstekende reproducties naar schilderijen van Rembrandt, naar chronologische rangorde geschikt, de meeste naar fotografieën van Braun en andere ontleend aan het mooie werk van Bode.
Jacques Mesnil.
| |
Uit Rotterdam
Rotterdamsche kunstkring keuze-tentoonstelling van Nederlandsche portretkunst der laatste vijftig jaren (16 maart-14 april)
Dit was een mooie tentoonstelling en leerrijk in hooge mate. Men kan zeggen, dat het noodzakelijk was, dat wat de Haagsche Kunstkring eenige jaren geleden voor het zeventiend'eeuwsche portret gedaan heeft, nu ook eens voor het moderne gebeurde. Een uitteraard veel minder-gemakkelijke taak, waarvan echter het bestuur van den Rolterdamschen Kunstkring, dank zij ook de welwillende medewerking der bezitters van artistieke portretstukken, zich met eere gekweten heeft.
Het was noodig, dat dit eens gebeurde. Want veronderstel, dat een vreemdeling u vraagt, welke in ons land de portretschilders zijn, d.w.z. zij die hoofdzakelijk dit vak beoefenen en als zoodanig officiëel bekend staan, dan is het antwoord niet moeilijk. Dan noemt ge Haverman, de Josselin de Jong, Kamerlingh Onnes, Thérèse Schwartze, Toorop, Jan Veth, Jozef Israëls desnoods en enkele anderen, onpartijdig en in alphabetische volgorde en laat het den vrager over, volgens smaak of inzicht, deze namen naar welgevallen te schikken. Maar als u gevraagd wordt, of er in Holland een portretkunst bestaat, d.i. een samenhangende kunst met eigenaardig nationaal karakter, die zich b.v. eenigszins aansluit aan de groote traditie der zeventiende eeuw, zooals dat bij het landschap het geval is, dan is het antwoord minder gemakkelijk, al mag men, in aanmerking genomen de raseigenschappen onzer schilders, een in technisch opzicht betrekkelijk hooge middelmaat aannemen. A priori zou men geneigd zijn te meenen, dat aarzelen in dit geval een ‘neen’ beduidt. Maar men heeft toch niet het recht, dit beslist uit te spreken, alvorens men tot oordeelen in staat gesteld is. En wie weet? Wie kan gissen, welke gemeenschappelijke karaktertrekken nog aan het licht zouden komen, als men eens een goede hoeveelheid goed werk bij elkander zag. Portretten komen heel wat minder voor den dag dan landschappen, die men op iedere algemeene en op honderdeneen afzonderlijke tentoonstellingen ‘in Hülle und Fülle’ genieten kan. En een vergelijking uit herinnering van wat men zoo nu en dan in geheel verschillend interieur te zien krijgt, is allesbehalve betrouwbaar.
Hier kon men vergelijken! Ik begon met te zeggen, dat het een mooie tentoonstelling was. Een groep van zeven portretten van Jan Veth, zes van Haverman, drie van Toorop (want de Gezusters Hall en het kamerinterieur met Mevrouw Toorop tellen als portretten niet mee), vier van Vincent, waaronder twee zelfportretten, drie van Kamerlingh Onnes, een geheele groep van Maris-princesjes in conterfeitsel, drie oude portretten van Thijs Maris, benevens zijn fascineerend zelfportret, zelfportretten van Breitner, Tholen en de Zwart, kostelijke kindertjes van Blommers, het buitengewone vrouwenportretje van Meiners, stoer, karaktervol werk van Neuhuys, om maar eens een greep uit het vele te doen. Of er een portretkunst in Holland bestaat? Wordt het antwoord niet gegeven door de bijna negentig nummers van den catalogus, waaronder zóóveel voortreffelijks? En dan slechts schilderijen
| |
| |
en aquarellen. Geen teekeningen, noch van Veth, noch van Toorop, noch van Haverman. En Thérèse Schwartze, of men er van houdt of niet, maar matig vertegenwoordigd!
Maar - na de eerste omwandeling, waarbij men veel te bewonderen en weinig te verwerpen vindt, als men de onderscheiden indrukken tracht te schiften en van het individueele tot het algemeene te komen, dan verdringen zich de bedenkingen. Hoe groepeert zich dat alles nu; waar is de eenheid, die het samenhoudt, waar is de traditie, de school? Zou men de meeste van deze Hollandsche portretten midden in een collectie buitenlandsche even onfeilbaar eruit halen, als men het een Hollandsch landschap doet?
Om de waarheid te zeggen, de ‘invloedenjagers’ konden hier in grasduinen gaan. Wat invloeden, wat reminiscensen al niet! Middeleeuwsche en zeventiend'eeuwsche (Hollandsche niet alleen) tot Japansche toe. En dat is het eigenaardigste nog niet, maar de heterogene opvattingen! Een portret moet in het uiterlijk het innerlijk wezen van den mensch aan den dag brengen. Als men van een bepaalde portretkunst in een zekere periode spreekt, veronderstelt dat eenheid van principe, van opvatting; een visie, oppervlakkig of diep, al naar den aanleg van den waarnemer, maar een bij allen gelijksoortige. En in onze hedendaagsche portretkunst? Ongedwongen eenvoud naast geraffineerde berekening, burgerlijke gelikte gladheid en chique bravour naast heftig anarchisme, ‘physiologisch’ en ‘psychologisch’ impressionisme, zonder en met coloristische ‘Bestrebungen’. Een vergedreven eclectisme, dat iets Duitsch zou hebben, als het niet stiller, ingetogener, voornamer was.
Is dit nu een algemeen verschijnsel in de geheele moderne portretkunst? Zou in de Engelsche b.v. de traditie van de groote school der late achttiende eeuw niet meer waar te nemen zijn? Wat ons aan reproducties van Engelsch werk onder de oogen komt, doet beslist het tegendeel vermoeden. Hel moge verslapt en verwaterd zijn (daarom gaat het hier niet), maar daar is, dunkt mij, principe; een ondefiniëerbaar iets, dat de Engelsche portretten onder honderden doet herkennen. Het is waar, dat volks- en klasse-type in dit geval mede van gewicht zijn.
Was er dan van iets traditioneels niets meer te bespeuren, was dat al verdwenen vóór de periode der laatste vijftig jaar, die hier gerepresenteerd was? Inderdaad neen: in de oudere portretten, in de burgerlijke salon-ovaalljes van Jacob Maris (o.a. het portret van Mevrouw J.M.), van Albert Neuhuys, van Sadée, van Meiners, in de drie vroege Israëlsen, in het groote damesportret van Fridolin Becker, - daar leeft het nog onmiskenbaar. Nu denke men niet aan de zeventiende eeuw; in geen van deze conterfeitsels misschien is iets grootsch, maar in alle is iets van-zelf-sprekends! Geen van deze schilders heeft naar zijn point de vue gezocht. De menschen zijn niet gedraaid en gekeerd, van links naar rechts, voordat de portrettist tevreden was. De meesten hebben geen ‘houding’, zal men zeggen. Mogelijk niet, maar hun is tenminste geen houding opgedrongen. En in de portretkunst is ‘gewoonheid’ een hooge deugd.
Deze eenvoudige, klein-burgerlijke traditie gaat dóór tot op den huidigen dag in bijna alle huiselijke portretten, door schilders buiten het eigenlijk vak ‘voor eigen gebruik’ vervaardigd. Maar tegenover dit huiselijk portret uit genegenheid staat het maatschappelijk portret op bestelling geschilderd. Daar (en dat toch alleen is eigenlijke portrettage) niets dan opzettelijkheid, berekendheid. Hiermee wil van de kwaliteit van het werk niets gezegd zijn; de straffe karakteristiek van Toorop, de diepe psychologie van Veth, het fijne kleurgevoel van Haverman is daar niets minder om.... Ook is het wel duidelijk, dat hier maatschappelijke oorzaken, geheel buiten de artisten om, het versterven der traditie bewerkt hebben. Er is in ons land geen klasse van menschen meer, die aan geschilderde conterfeitsels behoefte heeft. Het fotografie-toestel heeft den schilder vervangen. Geschilderde portretten blijven uitzondering en luxe. Dat dit het werk aan te zien is, is waarlijk niet te verwonderen. Veeleer, dat afgezien van dit alles, het meeste zulke voortreffelijke kwaliteiten vertoont.
| |
| |
In de tweede helft der maand April had de firma Wed. C.G. Kleykamp een verkooptentoonstelling georganiseerd van Japansche en Chineesche kunstvoorwerpen. De catalogus bevatte een aardige beknopte inleiding over Japansche kunst van J. A Loebèr Jr.
| |
Rotterdamsche vereeniging ‘Voor de kunst’ tentoonstelling van schilderijen, aquarellen, waskrijtteekeningen van Vincent van Gogh en Floris verster en bronzen van Charles van Wijk (30 maart-7 april)
Van Vincent dertien werken uit zijn Brabantschen, Haagschen en Franschen tijd, die hem zeer voldoende karakteriseerden; alsof in plaats van het toeval, de bedoeling van zijn werk een overzicht te geven, de stukken had bijeengebracht. Een paar stillevens (de Ratten en de schitterende Groene Papegaai) geven wel het hoogste te zien, waartoe hij op dit gebied in staat is; de groote Wever van den Heer Gieseler is misschien de rijpste, de bezadigste-van-voordracht, dien hij ooit geschilderd heeft, de in goud-bronzen toon gehouden Laan was een goed specimen van zijn Brabantsche landschappen, terwijl de eenvoudige, open Jardin des Fleurs en de gecompliceerder, groen-gouden Soleil du Midi waardig de Fransche vertegenwoordigden. En de Sterren, hoe men daarover ook moge denken, - ze getuigen in elk geval van zijn hemelbestormend verlangen naar het onbereikbare.... Behalve dat de Fransche werken geen distantie genoeg hadden, kwam alles in het mooie, warmblanke licht van het zaaltje uitstekend tot zijn recht.
Vincent van Gogh en Floris Verster zijn onvergelijkbaar. Verster, hoe voortreffelijk schilder ook, beweegt zich op een geheel ander, laat ons maar zeggen lager plan dan Vincent. Waar de een ophoudt, begint de ander pas. Zij raken elkander niet. Daar elk bovendien een eigen wand in beslag nam, behoefde het eene werk het andere niet te hinderen.
De dertien Versters gaven geen overzicht van het oeuvre van den schilder. Van de bonte groote bloemstukken, waarin joligen overmoed de felste kleuren tegen elkaar gezet zijn, was er jammer genoeg geen een. Maar zes stukken van jongen datum uit zijn atelier deden zien, waarmee hij zich nu bezig houdt en aardig was het op te merken, hoe naast zijn zorgvuldige, haast-angstvallige ‘japaniseerende’ manier, zijn oude, impressionistische werkwijze zich rustig blijft voortbewegen. Naast de geduldig en zorgvuldig geconterfeite Eieren met hun nauwelijks waarneembare kleurnuancen de breedgeborstelde sneeuwstudie, waarin de kleurtegenstellingen op het felst tegen elkander uitgehaald zijn! Dit is trouwens niets nieuws. Het zijn nog altijd de twee antipodische neigingen, die hem van den beginne af nù den eenen dan den anderen kant opgetrokken hebben.
Bij de firma Oldenzeel exposeerden in de maand April A. Coert schilderijen (oude stadshoekjes, tuintjes en dgl.) en Aug. Falise bronzen, boetseerwerk, medailles en plaquetten.
R.J.
| |
Kunstveilingen
Veiling van oude schilderijen uit de verzamelingen Jos. Monchen in Den Haag, vte de Ruffo Bonneval te Brussel e.a. bij Frederik Muller & Co te Amsterdam 30 april - 2 mei 1907
Een belangrijke veiling van over de 500 stukken waaronder verscheiden goede zeventiend'eeuwsche en enkele belangrijke zestiend'eeuwsche.
Onder de laatste trok op de kijkdagen wel het meest de aandacht het kleine paneeltje van den ouden Brueghel: de door Vorsterman gegraveerde en door Brueghels jongsten biograaf, Romdahl, verloren gewaande gapende boer. Onder de primitieven de namen van Lancelot Blondeel, Cornelis Engebrechtsz (een leelijke Beweening, zeker niet van dien meester maar veel punten van overeenkomst vertoonend met de Beweening
| |
| |
die in Karlsruhe onder no 136 als Keulsch beschreven wordt) en Gossaert. Aan den laatste was een mooie Maria met het kind dat in de opgeheven hand een appel hield, toegeschreven. Jacob Cornelisz. van Oostzanen had wel nooit iets te maken met het sierlijke, veeleer Antwerpsche stukje: Maria met het kind tusschen Catharina en Margaretha. Aan een Fransch vroeg meester werd het goede portret van een grijsaard toegeschreven dat op de tentoonstelling van Fransche primitieven zich bevond en wel aan Nicolas Froment gegeven wordt.
Van de zeventiend eeuwers noemen we nog slechts de goede stukken van van Goyen (no 82), Ravesteyn (no 155), Verspronck (no 180) en J. Victors (no 183), om weder te eindigen met eenige der hoogste prijzen.
Lancelot Blondeel, no 2, Heilige Familie en Heiligen, f 2875; Cornelis Engebrechtsz, no 8, Beweening, f 3250; Fransch primitief (Nicolas Froment?) no 21, Mansportret, f 2600; Jacob Cornelisz van Oostzamen, no 28, Maria met Kind tusschen twee Santinnen, f 2100; J. de Baen, no 42, portretten van een heer en een dame, f 2925; no 43, portretten van Albert Nicolaas van Scheyen en Anna van Scheyen, f 3225; P. Franchoys, no 78, Mansportret, f 3300; Jan van Goyen, no 82, Gezicht op Dordrecht, f 8100; B. van der Helst, no 92, portret eener oude dame, f 4450; M. Hobbema, 95bis, de bouwvallen van het Huis Kostverloren bij Amsterdam, f 18.900, no 66, Hollandsch landschap, f 6600; M. D'Hondecoeter, no 98, vogel-twist, f 2900; E.H. van der Neer, no 130, een partij kaart, f 3500; A. van Ostade, no 135, Intérieur, f 2550; no 136, het belangwekkend verhaal, f 2750; J.A. Ravesteyn, no 155, damesportret, f 4000; S. Ruysdael, no 157, het Spaarne, f 3100; D. Teniers de Jonge, no 170, de Zanger, f 4100; E. van de Velde,
no 173, Hollandsch landschap, f 2250; J.A. Verspronck, no 180, mansportret, f 18.200; J. Victors, no 183, mansportret, f 4100. De meeste der hier genoemde nummers zijn in de zeer fraai uitgegeven catalogus gereproduceerd.
Bts.
|
|