werken, dat bevroede van een hoog ideaal leven in groote gemeenschap, in groote groepen aanwezig.
Er was een gemeenschappelijk ideaal.
De kunstenaars te dien tijde bekend met dit gemeenschappelijk ideaal hadden daardoor ook een gemeenschappelijken vorm, om dat onzegbare in hunne kunst tot uiting te brengen.
Wij, die hunne werken aanschouwen, spreken van stijl uit dezen of dien tijd. Wij zien den conventioneelen vorm en bedoelen die daarmede. Men zou daarvan kunnen zeggen, te dien tijde was een groote ziel bij een heel volk.
Onze tijd kenmerkt zich door de meest uiteenloopende idealen. Meer dan ooit liggen de groepen uit elkaar en zoekt ieder op zijn gebied naar groei en volmaking. Er is geen conventie in den vorm van kunstuiting, dan die welke verouderd is, en niets is erger dan dat de conventioneele vormenspraak van andere tijden, levenloos wordt voortgesleept door een tijd, welke die conventie niet schiep.
Vrij moeten wij komen, vrij van die conventies, waardoor wij het eigen zien, het eigen voelen verdooven en noodeloos aan banden leggen. Kennis mogen wij nemen van alle bekende waarheden; al zoekende, en kennis nemende zullen wij tot een nieuwe conventie komen, en de algemeene waarheden erkennen als eeuwig blijvende en de zelfde. De ziel moet vrij blijven, zonder druk van verouderde conventies.
Hier en daar wellen bronnen op, en vormen ieder, door het met hindernissen versperde terrein hun beekje, schuimende en bruisende nog onzeker van gang, nu door deze dan door gene hindernis van richting veranderende. Opspattende tegen al te groote blokken, er over heen, onder door of er om heen gaande, den door niets meer te stuiten gang vervolgende, zich vereenigende met andere bronnen stroompjes; weer krachtiger geworden zal het andere hindernissen eindelijk kunnen vernietigen tot eindelijk alle vereenigd zijn, en als een geweldige stroom een weg zal zoeken naar de gemeenschappelijke vereeniging met andere geweldige stroomen in de gelijkheid der zee.
Ieder naar zijn persoonlijken aanleg, en ook al naar zijn omgeving, zoekt den uitgang. Onmiskenbaar voelt bijna ieder dat de conventioneele vormen hebben uitgeleefd. Het waarheen is voor velen nog onduidelijk. Daardoor zijn ze gelijk aan het zich voortstuwende stroompje, den gang dan naar dezen, dan naar genen kant vervolgende. Doch ondanks alles, eenmaal uitgebroken, moet het vooruit.
Onze tijdgeest is een die zoekt naar vereeniging tot een beter leven; niet alleen materieel, doch ook geestelijk. Het eene als gevolg van het andere.
In onzen tijd is een gemeenschappelijk ideaal zich langzaam aan het ontwikkelen.