| |
| |
| |
| |
Kunstberichten (van onze eigen correspondenten)
Uit Amsterdam
Tentoonstelling Bastert bij Van Gogh
De eenling-tentoonstellingen vermenigvuldigen zich. Het blijkt echter de vraag of zij het werk van een gegeven schilder beter op zijn werkelijke waarde kunnen doen schatten. Er is vóór en tegen. Vóór, omdat de aandacht zich in volkomene afgetrokkenheid aan een bepaalde kunstuiting kan geven; tegen, wijl een omgeving van onderscheidenheid den kijk op de kwaliteiten door voortdurende vergelijking aanscherpt. Toch kan dit bezwaar het voordeel van een rustige onafgeleide beschouwing niet overheerschen, geloof ik; en zeker zijn deze eenling-tentoonstellingen behagelijker om te zien dan die met een overmatig bontkleurig allerhanden.
Buiten alle zienswijzen om, over de beteekenis van Basiert in het gevolg der voormannen van het impressionnisme, kan gezegd worden dat zijn werk zeer sympathiek is. Hieruit valt reeds te besluiten dat het een beduidende kant heeft. Het heeft de aantrekkelijkheid van alle spontane daad, met lust ondernomen en in één rechtstreeksche beweging van drang volvoerd. Wat hij heeft voortgebracht vormt wel niet een hoofdbestanddeel van het monument, dat uit de kunstbeweging in de tweede helft der 19e eeuw voor het nageslacht zal blijven, maar zijn werk zal er toch een passend versiersel van blijken. Hij hoort tot de kleinschilders van den bent, die reeds als roemrijk in de kunstgeschiedenis staat opgeschreven, gelijk ook Poggenbeek, met wien hij naar 't uiterlijk merkbare trekken van gelijkenis heeft. Toch is de geaardheid van beide landschapschilders verschillend genuanceerd. Bastert's kijk op de velerlei schilderachtigheden der hollandschestreken heeft meer het onbevangene van hartelijke gestemdheid, zijn uiting is ook guller. Hij is meer de buitenman met het impressionnabele gemoed van een schilder; Poggenbeek beloont zich meer de schilder, die zijn impressie's weet te verwerken in kunstige uitbeelding.
Want, 't moet gezegd, het werk van dezen is verder, gekuischter van vorm, ook gedistingeerder van houding. Bij de studie's, die zij gezamentlijk in het buitenland schilderden, is er misschien nog het meest toenadering van geest, - als twee landgenooten, die bij een ontmoeting, in den vreemde, zich nauwer aaneensluiten. Bastert heeft uit Venetië (dit, van teekening scherp gemarkeerd en van kleur zeer krachtig-helder, als in wedijver met Canaletto) Guernes, Innsbrück, Vethueil, studie's en schilderijtjes meegebracht, die als zoovele fijne, pétillante stukjes van Poggenbeek, pittig van expressie, zuiver en gaaf van volvoering zijn. Ze zijn kennelijk van een hollandschen schilder, en toch, naast zijn hollandsche landschappen van afwijkenden kleuraard. In Bastert's latere werken is er trachten naar verfijning te bespeuren; hij zoekt in de compositie der landschappen grootscher lijnenstel, in de kleur veredeling. 't Staat te bezien of dit keerpunt in zijn ontwikkeling werkelijken vooruitgang zal beteekenen. Dit wel niet machtig, maar zeer rechtgeaard schilderstalent zal in verbreeding van beweging, toch hebben te onderhouden wat zijn voorname
| |
| |
drijfkracht uitmaakt: warmte van opvatting, onbevangenheid van uiting.
| |
Tentoonstelling Tholen bij Voskuyl
Het is jammer dat Tholen hier geen enkel zijner portretten had. 't Had van den tegenwoordigen staat zijner ontwikkeling meer in ganschen omvang getuigenis gegeven. Tholen is een zeer kundig schilder; dit lijkt me in korte woorden nog de beste kwalificatie. Zijn werk is technisch van uitnemende correctheid. Hij heeft, zooals men dal vroeger noemde, zijn palet onder de knie. Het is schilderen op een vast bestuurde maat, met afgepaste toetsen die allen hun bestemming raken. Maar de uitvoerende hand, zoo, zeker gericht, is toch lenig van beweging geeft een vloeienden gang aan de geordende factuur. Daar is de hand van een schilder, onmiskenbaar, maar het streven naar beheersching bij dezen uit de school van het impressionnisme, is te beslist in het spoor geleid van stelselmatigheid. Het is te zeer taktiek die op de zijde ligt van overwogenheid. Achter deze welbewustheid van praktijk is er geen geest die zich uitzet, niet de drang van schoonheidszin, die altijd nieuwe verzadiging zoekt. Dan zou de handbeweging niet zijn, zonder ooit een tastend gebaar. De klaarheid van kleur doet gewaarworden de smeurloosheid der gebezigde verwen, aangebracht op een ongeschonden doek. De kleur heeft weinig lichaam, een bezwaar dat ook tegen vroeger werk van Tholen is aan te brengen. Het is wel waar dat dit expositiezaaltje aan de werking van schilderijen niet zeer gunstig is. Maar toch, mochten sommige van deze 32 werken in beter licht, voordeeliger doen, over het geheel, geloof ik wel, dat ik de hiervoorgaande bemerkingen zou blijven handhaven.
| |
Tentoonstelling mevr. Thérèse van Duyl-Schwartze bij Buffa
De tentoonstelling van een nog al ruim aantal werken dezer gevierde schilderes was ons zeer welkom, wijl daardoor de nog al dobberende meeningen over haar elegante kunst zich tot een vaster definitie konden zetten. Ik zei elders, dat hier de waarde zich bepaalt tot voldoening van den kunstsmaak in een locaal kunstkringetje, maar zal vergaan met den Tijd. Er valt ontegenzeggelijk bij deze portretten te wijzen op kwaliteiten van vaardigheid die wel zoo weinig algemeen zijn, dat Thérèse Schwartze een niet te negeeren verschijning uit het tegenwoordige geslacht is. Maar dan dient met nadruk gezegd, dat die kwaliteiten aan de oppervlakte gelegen zijn, minder het werkelijk wezen, dan de beoefening van kunst raken. Ze vertoonen het gracieuse spel van een niet alledaagsche virtuositeit waarbij echter alle doorwrochtheid van zin verre is. Niemand zal toch, hij moge dan onder bekoring zijn van deze levendige, klare voordracht, beweren dat in de portretten van Thérèse Schwartze ernstig sprake kan wezen van karakterontleding, of dat de stijl waarin houding der persoons-beeltenissen binnen een afgesloten kader, zijn opgevat, veel meer anders is dan eene smaakvolle mise-en-scène. Thérèse Schwartze als portretschilderes, geeft alleen van den uiterlijk waarneembaren kant, de onderscheiden varianten van het menschengelaat uit zoovele typen die voor haar poseerden, en zij doscht de herkenbaarheid op zijn behagelijkst uit, en werkelijk niet onbekwaam. Ze beschikt daartoe over een vlottende pittig veerende schildermanier, eigen aan teedere vrouwenvingers, die nog 't voordeeligst zich roeren in de behandeling van het coquette, luchtige pastel-procédé en het weelderigst resultaat bereiken in kinderportretten - jonge juffrouwen, jonge heeren, wel te verstaan. Haar techniek heeft bekoringen; zij vleit de kleuren smakelijk, soms sentimenteel-teeder aaneen, streelt met malsche toetsjes, de overgangen tot een aanlokkend
modelé, maar 't is in zoover slechts uitdrukking van realiteit, dat de vleeschsubstantie altijd zweemt naar de kneedbare stoffelijkheid van was of zeep. Onder het behagelijke oppervlak is geen structuur; de welvingen van het vleesch, de gespannenheid der huid laten niet naar een beenderenstel daaronder raden; ook bij de kleeren, hoe sierlijk en warmkleurig verschillende stollen al eens geschilderd werden, is slechts gering de omhulling van een lichaam te
| |
| |
bekennen. Op vallend is ook bij alle portretten, 't zij van een man of een vrouw, een volwassene of een kind, de overeenkomst in behandeling en in kleurwezen. De uitbeelding heeft geen eigenschappen van plastiek, noch draagt de typeering bij de individuëele onderscheidenheid eenig psygologisch kenmerk. Het talent van Thérèse Schwartze steekt in de vaardigheid om een portretstuk smakelijk op te tooien, welgevallig aan een wereldschen kunstzin; maar deze kwaliteiten kunnen toch niet bevrediging geven aan wie in een kunstuiting de ontmoeting zoekt van wat haar alleen van durende beteekenis kan doen zijn.
W.S.
| |
Uit Antwerpen
Tentoonstelling Richard Baseleer Zaal Forst van 24 februari tot 4 maart 1907
Richard Baseleer had tot nu toe zijn onderwerpen vooral gezocht aan de Beneden-Schelde; hij was, om zoo te zeggen, de eerste in onze schilderswereld, die de schoonheid van die wijde vlakte ‘ontdekt’ heeft, die de poëzie gevoeld heeft van den machtig breeden stroom, die in ontzaglijke bochten zijn troebele wateren voortstuwt van Antwerpen tot aan de zee....
Troostelooze eenzaamheid heerscht om zijn lage, verder en verder uitwijkende oevers; te nauwer nood ziet men hier en daar nog het werk van menschenhanden: een rood dakje, uitstekend boven een dijk, of een visschersloep die over 't water zeilt. En weldra ziet men niets meer als water en lucht en een streepje land in de verte, en de onmetelijke zandplaten, die als grillige land-formaties uit het ebbende water te voorschijn komen. Men leeft hier alleen met zichzelf en met een natuur, die ons in haar grootschen eenvoud aan oertijden doet denken. Zóó moet de wereld er hebben uitgezien, toen de wateren van den Zondvloed wegtrokken, en een nieuw leven begon te ontkiemen....
‘Dankbare’ onderwerpen vindt men hier zeker niet; - een horizontstreep geeft soms de heele teekening van een schilderij; al de rest is kleur, toon, tint, in teedere, soms onnaspeurbare nuanceering, die alleen een geoefend oog weet te vatten, en een geoefende hand weet vast te houden.
Maar ook dát is niet genoeg. Want een subtiele en getrouwe afbeelding van zoo'n desolate watervlakte, of zoo'n schaarsch begroeid oeverstrand, zou ons nog niet veel zeggen, wanneer de schilder daarbij niet iets gevoeld had - wanneer er geen emotie geleefd had in zijn hart, wanneer er geen weemoed of vreugde gestraald had in zijn oog....
In zijn impressies van de Beneden-Schelde heeft Baseleer getoond te zijn een schilder en een dichter tevens - goddank niet een schilder met literaire pretenties, - maar een schilder die voelt, zooals ieder waarachtig kunstenaar voelen moet, onverschillig of zijn kunst in woorden en klanken, of in kleuren tot ons spreekt...
In den laatsten tijd is hij nu ook elders aan 't werk geweest; vooreerst in Nieuwpoort, en vervolgens te Katwijk a/Z. Zijn talent evolueert; van de nog wat onzekere, fragmentaire studies van de Scheldeboorden is hij gekomen tot compleeter en meer voldragen scheppingen. De eertijds schaarsche figuren nemen allengs een belangrijker plaats in; zijn compositie wordt vaster, solieder in de lijst gezet; met meer bewustheid, met een zekerder doel voor oogen, zoekt hij zijn onderwerpen, er niet meer zoozeer op uit zijnde om ‘documenten’ te verzamelen, dan om zich te geven in definitiever werk.
Bij de verandering van milieu heeft hij niets van zijn oorspronkelijkheid verloren. Toch lag daarin een gevaar; wij zijn erg gewoon geraakt om het Hollandsche strand te zien met het oog van Haagsche schilders, die Baseleer trouwens goed kent en waardeert. Maar trots deze invloeden is hij zichzelf gebleven, getuige o.a. het Katwijksche Strand, voor ons het aantrekkelijkste stuk van deze tentoonstelling. Baseleer heeft zich pas na ernstige voorbereiding op vreemd gebied gewaagd. Hij schijnt ons thans toege- | |
| |
rust om tot volledige uitbeelding te brengen, wat nog onuitgesproken in hem leeft.
B.
| |
Uit Brussel
In den kunstkring tentoonstelling van Lucien Wollès en Emiel Charlet
In den Kunstkring is den heelen winter lang een onafgebroken défilé van schilderstukken en teekeningen voorbij onze oogen heengetrokken. Alle zeer onderscheiden werken en ook wat hun verdienste betreft zeer ongelijk. Onder al die kleine salonnetjes waren er echter maar weinig van buitengewoon belang. De productie geschiedt al te haastig en de reclamekoorts woedt erger dan ooit.
Onder dien toevloed van menschen van bekwaamheid en menschen van talent, maar een talent, dat als een liedjeszanger langs de straat loopt te bedelen, vormt Lucien Wollès een waardige uitzondering.
Na zich een langen tijd te hebben geïsoleerd, zóo lang dat we hem bijna hadden vergeten, treedt hij op nieuw voor 't licht om zich ditmaal als een groot potrettist te openbaren en dat wel in het ondankbare genre, dat vrijwel uit de mode geraakt scheen: het pastel. En werkelijk in dezen tijd van impressionisme en tâchisme, onder dezen overstelpenden overvloed, dezen nachtmerriestroom van landschappen, is 't een groote verrassing en een groot geluk om eens een kunstenaar tegen te komen die zélfs 't menschen beeld weet te behandelen en zélfs 't portret, die, zich niet tevreden stellend met een oppervlakkige observatie, te weten een sappige en pikante uitvoering van zijn sujekt, zich eveneens weet in te denken in 't karakter van de personen die hij beschrijft, die hun geestelijk deel op den voorgrond weet te doen treden en zich aan een inderdaad picturale zielestudie wijdt. De pastelportretten van Lucien Wollès hebben dan ook terecht sensatie gemaakt en de uitspraak van Maurice Sulzberger is alleszins te rechtvaardigen dat we, sedert den tijd van den grooten de Winne, in ons land niet zoo 'n portrettist hebben gehad. De uitstekende kritikus van de Etoile had hier vooral een prachtig doek op 't oog, een werk zoo vol kinderliefde als er ooit geweest is, een portret, in olieverf, ditmaal, naar den vader van den artist.
Maar naar mijn bescheiden oordeel waren zijn pastels nog verrassender bijna, door hun psychologische intensiteit, zooals men nauwlijks bestaanbaar zou hebben geacht bij een procédé dat scheen te zijn bestemd om als in een droom, teere, uiterst verfijnde en aantrekkelijke silhouetten weer te geven. Die vrouwenkopjes, zooals die door Wollès werden vertolkt, hebben bovendien, buiten hun schoonheid en gratie nog elk hun eigenaardig cachet - hun eigen persoonlijkheid - dat wat Taine heeft genoemd hun caractère essentiel. Maar 't is vooral in de portretten van enkele onzer schrijvers, dat Wollès de vastheid en zekerheid van zijn techniek, gepaard aan de uiterste scherpte van zijn visie heeft getoond. Zelden maar zal men de kunst van teekenen en schilderen met zulk een hooge mate van gedachten lezen gepaard hebben zien gaan. De zoo even aangehaalde criticus heeft o.a. van deze portretten gezegd: ‘On ne fixera pas avec une plus significative perspicacité le masque visionnaire du poète Verhaeren, l'étonnante ressemblance de Camille Lemonnier, le sourire aimablement mephistophélique de M. Théo Hannon, la tête de M. Albert Giraud, toute pénétrée de lumière et d'intellectualité, le trois-quarts si caractéristique de M. Georges Eekhoud, un dessin qui synthétise toute l'âcre éloquence de ce livre extraordinaire: l'Autre Vue’. Zooveel portretten, zooveel verschillende wijzen van behandeling! Wollès heeft voor elk zijner modellen een schilderwijze gevonden, die bij 't karakter past. Dit gezicht, dit masker liever, is doorgraven en doorwoeld, als had de kunstenaar Lavater concurrentie willen aandoen en terwijl hij zich van potlood en krijt als van een ontleedmes bedient, spant hij zich in om tot in de innigste hersengeheimen van zijn sujekt, ik had bijna gezegd van
zijn patient door te dringen. Bij anderen, bij Verhaeren en Hannon bijv.: heeft hij
| |
| |
alle interest in den blik geconcentreerd en onwillekeurig de scherpe kracht der trekken wat verzacht. Dit is inderdaad groote kunst, die Wollès met éen slag aan de spits onzer portretschilders gezet heeft.
Tegelijkerheid exposeerde Emiel Charlet, in een andere zaal, een respektabel contingent zichten en tooneelen, die hij uit Zeeland en Gelderland had meegebracht. Alle van een uiterst aantrekkelijk en aangenaam luminisme, waaronder enkele boven de waarde van eenvoudige en ethnografische dokumenten gaan. Zoo bijv. zijn Oude Zeeman die hij in een heel mooi, heel breed geschilderd landschap heeft gezet. Als geheel beschouwd, vertoont 't veel faire en lenige knapheid. Wellicht spelen de kleeren of laat ik liever zeggen het accoutrement een al te groote rol in deze stukken. Er is hier een zeker misbruik maken van het schilderachtige, de figuren hebben meer van mannekijnen dan van echte menschen; met andere woorden, de heer Charlet beschrijft ons 't landschap, maar zegt ons weinig van de ziel en 't hart van de streek, die hij bezocht. Hij toont ons niet voldoende de menschen onder hun kleeren en bijv. op zijn Begrafenis in Gelderland trekt 't hoofddeksel in kachelpijp-vorm van deze goeie landbewoners zoozeer ons oog, dat men alle meelijdend-meegevoel met den rouw dezer braven verliest. Voeg hier nog bij dat deze tooneelen, hun allereenvoudigste portée in aanmerking genomen, vaak al te groot van formaat behandeld zijn. Om kort te gaan, ik zie er volstrekt geen kwaad in dat men ons nationale kleederdrachten toont, maar op voorwaarde dat deze kleederdrachten deel uit maken met de voorgestelde persoon, in zulk een mate dat ze als aan de huid zijn vastgegroeid, zooals 't vel aan een wild dier of de vacht aan de flanken van een paard. Nationale kleederdrachten, zoo bizar en grotesk als men wil, maar dan met de inboorlingen des lands een integreerend deel uitmakend, zooals bijv. 't geval is met die altijd aantrekkelijke en soms tot in 't pathetische ontroerende akwarellen, waarin Xavier Mellery ons de eilanders van Marken heeft voorgesteld. Maar tot geen prijs mag plaatselijke kleur gaan vóor algemeen
menschenbelang, zonder welke noch schilder-, noch letterkunst denkbaar zijn.
G.E.
|
|