| |
| |
| |
| |
Een weder oplevende techniek
Het kunstnaaldwerk
Waar men allerwege stroomingen aantreft, die wijzen naar een opbloei der versierende kunsten, daar zijn ook hier en daar bewegingen merkbaar, die een beter resultaat van de borduurkunst, om hier een algemeene term te gebruiken, doen verwachten.
Vaak hoort men heden ten dage de benamingen van volkskunst, ambachtskunst en dergelijke, maar er is zeker geen techniek zoo door en door uit het volk voortgekomen als de kunst van versieren door middel van naaldwerk. En waar men ambachtskunst over het algemeen beschouwt als tot het verledene te behooren, daar is deze uiting van volkskunst gelukkig nog niet gansch en al dood, al leeft zij dan ook verlaten in enkele streken van ons land en in boerenprovincies elders, en denkt men er zelden aan hiermede aan kunst te doen, of dat het een bijzondere gave is kraaltjes aaneen te rijgen en steekjes bij elkaar te zetten die een aardig effekt geven. Ook dikwijls krijgt men ten antwoord op een vraag desbetreffende, hoe de kunstenares met de naald die versieringen tot stand brengt, dat het eigenlijk vanzelf gaat en zoo maar als het een uit het ander volgt. Het is misschien intuitie, die haar tot iets goeds voert, mogelijk zijn het oude voorbeelden, waarvan de herinnering of bekoring haar influenceert, of traditie die van moeder op dochter overgaat, maar een feit is het, dat het gevoel voor iets moois er bij hun in zit. Ziet bij voorbeeld eens de kleurcombinaties aan echte boerinnenpakken, dit is paars zoo mooi als onze dames niet uit hun modemagazijnen krijgen, en bruin dat noch te zwart noch te rood is, en men eveneens bezwaarlijk ergens anders vinden kan.
Ik geloof ook als men zich in cultuur-historische studiën zou verdiepen of de versierende kunsten bij primitieve volken naging, dat paralel met het snijwerk der mannen, men het weef- en borduurwerk der vrouwen en meisjes zou aantreffen. Worden er door de Dajak's en de meisjes op Timor geen
| |
| |
prachtige kralenschortjes, gordels, etc. gemaakt? En weven de Atjehsche vrouwen geen schooner kleurencombinaties dan ergens in onze modecentra's? Maar zoo ver behoeven we niet eens te gaan; dikwijls als men ten platten lande zijn oogen den kost geeft, ontdekt men wonderlijke herinneringen uit vervlogen tijden, tradities en gebruiken die stand gehouden hebben trots alle invloeden der groote-steden-beschaving, en zoo kan men, zij het ook sporadisch, nog hier en daar proeven vinden van die echte oude volkskunst, van die aangebore zucht tot versieren, die het naaldwerk tot kunstnaaldwerk verheft.
Wat naaldwerk later geworden is, toen het ophield eene simpele uiting van vrouwensmaak te zijn en het kwam als meisjesbezigheid naast teekengedoe en pianogespeel, och laat ons daar liever over zwijgen. Matige kennis der techniek, meestal, ontbreken van gaven om een behoorlijk ontwerp samen te stellen, volkomen gemis aan begrip van de eerste beginselen der versieringskunst, en bij dit alles nog een zekere pretentie om iets moois te willen maken, ziedaar eenige der oorzaken die noodwendig tot niets moesten leiden. Trouwens, de geheele samenhang van teekeningen borduursel ging te loor, zelfs toen eene beweging naar nieuwere vormen in de ornamentiek zich baan brak. En evenals deze ommekeer in den beginne en zelfs ook nu nog in de Duitsche kunst bij voorbeeld leidde tot zeer ongeëigende vormen voor meubelen en metaalwerk, zoo gaf zij ook voorbeelden ter borduring, die helaas, daar de grootste fournisseur van dameshandwerkwinkels Duitschland is, zeer ongemotiveerd waren voor het meerendeel.
Slechts van kunstenaars, die zich volkomen met de techniek vertrouwd hadden gemaakt en een juist begrip van versiering bezaten, was verbetering in deze te verwachten. Noodig was dus, dat het kunstnaaldwerk ook uitgevoerd werd onder de leiding van hen, die de ontwerpen hiervoor maakten of nog beter, dat zij, die zelve uitvoerden, ook de teekeningen voor hunne borduursels maakten. En daarna, met dergelijke goede voorbeelden voor oogen, is het mogelijk het naaldwerk van dames-tijdpasseering weer te verheffen tot een kunsttechniek. Ook dán kan men beter begrijpen, dan woorden vermogen duidelijk te maken, dat niet ieder gekocht winkelpatroontje maar overal dienstbaar voor is, dat men ook niet moet beginnen met de teekening, maar eerst zien, waar en wat geborduurd moet worden, welk doel het heeft, op welke wijze men het versieren wil en ten slotte, als resultaat van al deze overwegingen, die men zelden houdt wanneer men een handwerkwinkel binnentreedt, het ontwerp maken of kiezen in verband met de werkwijze.
Waar wij dan ook in deze bladzijden iets over het kunstnaaldwerk willen zeggen, daar zal het hoofdzakelijke zijn: én het oude naaldwerk, waarbij men uit zichzelf het predicaat kunst reeds wegliet, als iets heel geks, evenals de
| |
| |
schrijnwerker-houtsnijder oudtijds vreemd opgezien zou hebben indien men hem als kunstbeeldhouwer of sierkunstenaar had aangesproken, èn, het kunstnaaldwerk zooals het weder opbloeit in handen van hen, die de gave bezitten iets moois te ontwerpen en met de techniek, of zelf, of van zeer nabij vertrouwd zijn.
Merklapje in roode Weener kruissteek; eind 18e eeuw. (Eigendom van den Schrijver).
Wat men verder met den naam van kunstnaaldwerk pleegt aan te duiden kunnen we als zeer middelmatig dilletantisme, zooals we boven reeds opmerkten, geheel buiten beschouwing laten, te meer daar we hieraan meestal alle kunstwaarde zullen moeten ontzeggen. We behoeven ons evenmin bezig te houden met bouquetten die op pantoffels groeien en mopshondjes op canapeekleedjes, al is de richting, waarvan deze de vertegenwoordigsters zijn, nog niet geheel verdwenen.
Het geldt dus oud en nieuw kunstnaaldwerk, maar onder dit oude zouden we graag verstaan niet alleen dat, wat geweest is, maar vooral wat nog voortleeft in alle stilte, als vergeten door de wisselingen van mode en smaak, steunende op oude tradities, zooals de oude wagenmaker nog denzelfden achterspiegel snijdt van vóór jaren en de dorpsdraaier van grootvader of vader de maten, verhoudingen en profileeringen van den ouderwetschen hooggerugden stoel heeft bewaard.
| |
| |
Merklapje in rood, groen en bruin geborduurd; eind 18e eeuw.
Alle aanvang van het naaldwerk was veelal de school of de bijzondere lessen van eene, bedreven in deze vrouwelijke techniek, eene, wier naam we dikwijls terug vinden op de merklappen of proefstukken uit vervlogen tijden. Die merklappen zijn heerlijke voorbeelden van eenvoudigen opbouw van ornament en compositie, en, treden we in vergelijking met wat tegenwoordig de school als naaldwerkproeven oplevert, dan staan we versteld over die nijvere en accurate kindervingers van vroeger. Immers we lezen er op van meisjes die op tien- of twaalfjarigen leeftijd lapjes maakten, waaraan we nu gerust zeer goede borduursters zouden kunnen zetten, zoo geraffineerd is de technische bewerking van de zijden kruisjes op het fijne linnen, van de open gaatjes letters, of de ornamentjes in Holbein.
Die merklapjes waren het uitgangspunten einde tevens, ze bewezen technische vaardigheid en voleinding van het schoolsche onderwijs, en op deze modellen kon men in letterlijken zin verder voortborduren. Men had bijeen een serie motieven, letters voor merkteekens, randjes en ornamentjes voor kleeding- en huisraadversiering.
En dat ze nòg als zoodanig gebruikt worden, bewees ons een bezoek aan
| |
| |
een onzer eilanden dat, afgesloten van heerschende modebeweging, nog oude volksdracht en gebruiken handhaaft.
Volendamsch aanneemjurkje, geborduurd in zwart op wit
(Eigendom van den Schrijver).
Waar de kleeding hier nu medebrengt, dat bij de meisjes in Zondagsch gewaad een geborduurd borstlapje uit hun keursje komt kijken, daar zag ik eene op het eiland, die vaardig met de naald voor hare zusteren deze voorspeldertjes borduurde met motiefjes ontleend aan grootmoeders merklap. En zij zijn prachtig die gestyleerde astertjes, die bloeiende boompjes, waarin de geest der Perzen, florale ornamentisten bij uitnemendheid, schijnt gevaren te zijn. Het zijn boompjes met gevederde takken en tot spiralen gekrulde eindblaadjes, waartusschen tot cirkeltjes of vierkantjes geornamenteerde bloempjes gegrepen zijn en streng gestyleerde vogeltjes zich vermeien. En sterfiguren zoo goed van samenstel, dat men ze vergeefs bij hedendaagsche ornamentisten zou zoeken, zoo juist van evenwicht, zwaar in het midden en fijn uitloopende in dunnere lijnen en lichtere kleuren. Ook de dierenwereld, die op zoo'n merklapje voorkomt, getuigt meestentijds van een zeer bewust beginsel van ornamentale samenstelling; een pauwenstaart is dikwijls verworden tot een combinatie van tal van aardige figuurtjes, een leeuw is hier gegroeid tot een sierlijk motief, waarvan de groote volle kop en de dunne gekronkelde staart kenmerkend zijn. En de haan boven op huis of molen, de kleine vogeltjes ter weerszijden van een bloemenfantasie, het hertje waarvan het gewei als streng ornament over den rug heenreikt, het zijn al te maal voorbeelden, hoe juist men in deze de natuur voor het beoogde doel wist te verwerken. Zelfs het menschbeeld komt op die oude schoollapjes voor, maar zóó, dat slechts het karakter er aan herinnert, een mannetje met korte wijde broek (o, schande, als waren wij allen Markers), een vrouwtje met driekanten rok, ziedaar het type, en zelfs bij de verspieders uit het land Kanaän, een symbolische voorstelling, die men veelvuldig op merklapjes aantreft, ziet men Jozua en Kaleb als Markers den zwaren druiventros tusschen hun in torsen. Letters,
| |
| |
cijfers, spreuken en jaartallen ontbreken natuurlijk zelden, terwijl aardige randjes het geheel dikwijls omlijsten, of als een motievenschat naast elkaar gerangschikt zijn.
Marker pronkbed, met geborduurde lakens en kussens.
Waar deze merklapjes dagteekenen van midden en einde der achttiende eeuw, en soms het begin der negentiende nog goede voorbeelden geeft, daar zou dit ons droevig kunnen stemmen, als alle oud-handwerk dat slechts terugwijst naar vervlogen tijden. Tijden, welke men vergeefs weerom zou wenschen, indien niet de traditie, die uit zulke oude merklapjes spreekt, nog voortleefde. Nòg wordt op die wijze het naaldwerk beoefend, als heerlijke versieringstechniek, en decoreeren de Volendamsche moeders, de witte jasjes hunner kinderen als zij ter Communie gaan, met rijen van zwarte ornamenten: bloeiende boompjes en sterretjes, naamcijfers en jaaraanduiding, afgesloten door simpele strakke randjes. Men moet ze gezien hebben die kleine knaapjes, hun donkerblauw visscherspak met roode voering opengeslagen, het roomwitte hemdje door moeder geborduurd, gesloten met een rij van zilveren knoopjes, om niet blijde te zijn, dat hier nog iets van dat echte kunstnaaldwerk voortleeft. Ook de bruidszak, helaas verscholen onder de zware rokkenvracht, zij getuigt van den kunstzin der vriendinnen van het jonge vrouwtje, die, bloeiende boompjes, parende duifjes, vlammende hartjes, naamletters en jaartallen, dikwerf tot eene zoo goede samenstelling weten te verwerken, dat men zich wel eens afvraagt of dit menschen zijn, die geen teekenonderwijs gehad hebben, verstoken zijn van tentoonstellingen, zelden museums bezoeken, en geen Studio of Decoratieve Kunst in hun boekenkast hebben staan.
En steken we over van Volendam naar Marken, ook daar leeft nog het kunstnaaldwerk. Dikwijls zien we het al op de achterzijde der kindermutsjes, waar een klein sterretje de eenige aanwijzing is of we met een jongen of meisje te doen hebben, daar de overige kleedij beide tot hun zesde jaar volslagen eenvormig maakt.
| |
| |
Meer echter dan aan de kleeding treedt hier het kunstnaaldwerk op tot versiering van het pronkbed, die sierlijke opeenstapeling van kussens, lakens en dekens, slechts bij feestelijke gelegenheden, of in groote gastvrijheid tot rustplaats dienende. Geen wonder dat in dit land van visschers en zeevaarders, de herinnering aan hun bedrijt tot motief van versiering verwerkt werd, en het schip waarop de man en vader uitzeilde, de lakens van het pronkbed siert. Ook bloemfestoenen en sierlijke haantjes vinden we hier terug, haantjes met staarten, die aan de vogels op gotische weefsels herinneren, en manden met bloemen, streng van samenstel; en waar men oudtijds in enkel wit linnen met uithalen en doorwerken van draden aardige dingen wist te maken, daar is ook deze techniek nog niet geheel uitgestorven, waarvan de slaapmutsen der ouden of de kindermutsjes der jeugd nog verrassende voorbeelden zijn.
Marker borduursel.
Marker borduursel.
Gaan we van Marken naar het visschersdorp Huizen aan de Zuiderzee, ook daar treffen we nog het kunstnaaldwerk als volkskunst aan, en wel in de zwart-bestikte ondermutsjes, waarover meestentijds de kanten hulle gedragen wordt. Het is jammer dat dit prachtwerk van borduurkunst op die wijze zoo weinig tot haar recht komt en menigeen het onopgemerkt voorbij gaat, want het is prachtig én van verdeeling én van versiering. Ziet den breeden zwarten band met wil opengelaten ornament, die de buitenrand van de muts omsluit, en waarbinnen sierlijke spiralen en motieven als Perzische granaatappels het middenvak vullen, terwijl kleine bloemfiguurtjes voor te groote wit en zwart tegenstelling waken.
We weten dat de compositie hiervan voor een groot deel op traditie berust, en de wagenmaker die de uitslagen der mutsjes en de ontwerpen erop,
| |
| |
voor de Huizersche meisjes teekent, slechts kleine variaties op dit zelfde thema vermag aan te brengen; maar er heerscht toch gevoel onder dit visschersvolk, gevoel voor schoonheid, wat hun niet doet opzien tegen het zoo ontzaglijk tijdroovend werk, een heel mutsje op een dergelijke wijze te versieren. Want er behoort meer toe, zoo'n mutsje te bewerken, dan met grove wol kruisjes op Liberty-linnen te maken, al kunnen die wel eens een aardig effect geven en een goed principe hierbij voorzitten.
Huizer mutsje, geborduurd in zwart op wit.
Van Huizen zouden we verder kunnen trekken, bij voorkeur naar plaatsen, die wat ver van de groote-steden-invloeden verwijderd zijn, waar confectie winkels nog niet hunne depots hebben, en overal zouden we nog wel reminiscensen van deze volkskunst, van dit oude kunstnaaldwerk tegen komen. Maar al kunnen we het dan ook geen specifiek nationaal karakter toekennen, zooals we spreken mogen van Russisch borduursel, Armenisch, Hongaarsch, Rum eensch, enz. enz., toch zullen we het land doorgaande telkens nog wel bewijzen kunnen vinden, dat deze uiting van versieringskunst nog levende is, zij het dan ook in kwijnend bestaan. Laat ons daarom trachten belangstelling te wekken voor wat nog is, om te verhoeden dat met onze nationale kleederdrachten, deze laatste herinnering aan echte volkskunst niet ten onder ga in de groote strooming die deels van den fabrieksarbeid uitgaat, maar niet minder van hen, die in zucht naar moderniteit, het oude, als niet passende meer bij den mensch van dezen tijd, verwerpen.
Van dit oude kunstnaaldwerk overgaande op den herbloei dezer specifiek vrouwelijke techniek is een zeer groote sprong. We passeeren dan de periode waarin technische virtuositeit leidde tot voorbijzien van de grenzen door het kunstnaaldwerk gesteld, en dit deed naderen tot het terrein der picturale
| |
| |
schilderkunst, men bezigt dan ook wel eens de zeer onjuiste benaming van ‘schilderen met de naald’, een term die er op wijst hoe het decoratieve begrip dat het kunstnaaldwerk kenmerken moet, verloren is gegaan. De tijd, waarin kunstnaaldwerk degradeerde tot naprutsen van slechte voorbeelden tot tijdpasseerings- en vervelingsarbeid, slaan we zooals gezegd, met haastigen spoed over, om te komen aan de dagen, waarin er weer nieuw leven ontwaakte in deze onderafdeeling van de groote groep der versierende kunsten.
Huizer mutsje, geborduurd in zwart op wit.
Toen beter begrip omtrent de eischen van decoratieve versiering en ornamentiek baan brak, sprak het van zelf, dat het hen, die zich hiermede onledig hielden, opviel, welke zonderlinge meeningen er omtrent kunstnaaldwerk gangbaar waren, en hoe dit vak, dat een der eerste kon zijn onder de kunsten, die in afscheiding met de vrije kunsten, zich in nauwsluitend verband (door gebruik, vorm en materiaal bepaald) met het te versieren voorwerp vereenzelvigen, totaal in miscrediet was geraakt.
Het behoeft ons dan ook niet te verwonderen, dat de eerste pogingen, die er toe leidden, dat men kunstnaaldwerk iets beter leerde beschouwen, iets meer waardeeren, van hen uitgingen, wier streven als decoratief schilder, hun reeds als baanbrekers had doen kennen. Opmerkelijk is in deze dan ook, dat waar nog allerminst van een nationaal karakter in de decoratieve kunst sprake kan zijn, we verschillende richtingen aantreffen, gebazeerd op kunstprincipen uit vroegere tijden, van andere volken, waarin die voormannen het uitgangspunt van hunne studie vonden. We zien den invloed der Gothieke borduursels, die in kerkelijke kunst nog lang heeft stand gehouden, we merken op de bekoring van het Japansche naaldwerk, de kleurenharmonie van het Oosten, de techniek der Armenische vrouwen enz. enz. Duidelijk is, dat waar ten onzent, zoowel als in Frankrijk, Duitschland, Engeland, ieder gezond beginsel van versieren verloren gegaan was, men terug moest zoeken naar vervlogen kunstperioden of uitingen in landen waar het naaldwerk nog
| |
| |
in eere was. En waar ieder kunstenaar meestal een zekere voorliefde heeft voor de opvattingen in een bepaalden tijd, of van een bepaald volk, daar vinden we dit onwillekeurig in hun werk terug; want zonder tot navolging te vervallen, zal die sympathie toch duidelijk uit hun arbeid spreken. Zoo is voor ons in het werk van Derkinderen en ook van Mevrouw Derkinderen een verwantschap met de middeleeuwen merkbaar; zoo zit in Dijsselhof iets van de geraffineerdheid der Japanners, terwijl bij Hoytema meer het uiterlijk aspect hieraan herinnert. Uit Mevrouw Dijsselhof's naaldwerk spreekt ons de waardeering die zij voor de volkskunst in Armenië voelt, en bij anderen zullen wij weder aanrakingspunten kunnen vinden, die elders heenwijzen.
Ontworpen en uitgevoerd in kruissteek, door Mevr. W. Dijsselhof-Keuchenius.
Men begrijpe goed, er is hier geen sprake van navolging van een bepaalden stijl, wat men dikwerf voor zeer verdienstelijk aanziet, en langen tijd gebruikelijk was toen men kamers inrichtte in Oud-Hollandsch, in Gothiek, op zijn Japansch of Moorsch, die er iets misschien aan herinnerden, maar de bekoring totaal misten, zoowel in de meubelen als de entourage; het is hier slechts een doordringen in de grondprinciepen tot steun voor eigen arbeid, gepaard aan een erkenning van superioriteit, die onwillekeurig van invloed is.
Nagaande het naaldwerk dat we als heerlijke reactie tegen het voorafgegane tijdperk kunnen beschouwen, komen we in de eerste plaatsen aan dat van Mevrouw Dijsselhof en Mevrouw Derkinderen. We behoeven het niet vreemd te vinden dat bij persoonlijke kwaliteiten wij er iets van Dijsselhof zoowel als van Derkinderen in terug vinden; trouwens ondenkbaar is, dat samenwerkende kunstenaars niet in eenig opzicht elkaar beïnvloeden. Als ik mij ook niet vergis was Mevr. Dijsselhof's eerste officicele optreden als naaldkunstenares bij het accentueeren der batiks door Dijsselhof voor een kamerverversiering gemaakt. Het waren hier de vinnetjes van een visch, de geledingen van een flamingopoot, de plooitjes en meeldraadjes in een bloem, ja, waarom zouden wij het verzwijgen, kleine vlindertjes om te maskeeren waar de batikwas zich onwillig had betoond. Hadden hier de zijden steekjes al een eenigszins ondergeschikte plaats, tot bloemversieringen aan de gordijnen in die zelfde kamer verwerkt, als rugkussen van een stoel zouden zij meer afzon-
| |
| |
Middenvak van kamerschermpje, ontworpen door C.W. Dijsselhof; uitgevoerd Mevr. W. Dijsselhof-Keuchenius.
| |
| |
derlijk optreden. Maar later heeft Mevrouw Dijsselhof zich doen kennen als een zeldzame borduurster van bloemfestoenen en kleine vlindertjes, o.a. op een driebladig kamerscherm, op tal van waaiers en leeswijzers, en niet minder als eene, die ons heeft doen zien, wat er met kruissteekjes tot stand gebracht kan worden. Zoowel voor patrooncombinatie als harmonisch samenstel zijn in dit opzicht hare tea-cosy's en kussens prachtige voorbeelden. Zeldzaam fraai is doorgaans de kleurgroepeering, de massa's van bruinachtig rood met een schittering hier en daar van iets wit, geel of zwart. Het zijn meestal bloem- of plantmotieven, in tateren tijd beestjes aan de snaaksche vingeren van Dijsselhof ontsnapt, en die figuren verwerkt tot decoratieve samenstellingen, die er dezelfde bekoring aan geven, welke ons voor oud-borduurwerk in bewondering doet stilstaan. Wij krijgen hier niet de achtereenvolgende indrukken van goeden vorm, mooi ontwerp, kunstig geborduurd, aardig van kleur, neen, het is het geheel, dat ons frappeert, en dit is voor mij het bewijs dat al die verschillende eigenschappen in volkomen harmonie samengaan, een kenmerk, wat veel hedendaagsch borduurwerk mist, waar òf teekening òf borduurtechniek ten koste van het algemeen aspect domineert.
Tea-cosy's, ontworpen en uitgevoerd door Mevr. W. Dijsselhof-Keuchenius.
Ontworpen door G.W. Dijsselhof; uitgevoerd door Mevr. J.H.C. de Vries-Stoutjesdijk.
Als kleine aansluiting met Mevrouw Dijsselhof's kruissteekwerkjes mogen we zeker wel de bekende boekjes ‘Borduurpatronen voor groot en klein
| |
| |
door G.W.D. (ijsselhof)’ hier even releveeren. Tal van aardige randjes en geestige diertjes zijn daarin voor 't grijpen, een aanwinst voor ieder, die belang stelt in een weder opbloei van ons kunstnaaldwerk; alleen lijkt ons eenige voorlichting in deze onontbeerlijk of een vervolg erop, dat duidelijk maakt, hoe deze motievenschat tot goede samenstellingen te verwerken; want ook dit is eenieder nog niet gegeven, en we mogen er hier wel even op wijzen daar reeds menige toepassing ons deed zien, dat zelfs zeer goede motiefjes, in verkeerde handen tot iets heel leelijks kunnen verworden.
Werktaschje, ontworpen en uitgevoerd door Mevr. J.H. Derkinderen-Besier.
Dat het uitgangspunt van Mevrouw Derkinderen geheel anders is, behoeft ons niet te verwonderen, en al zoeken wij niet naar een bepaalde stijlperiode, toch treft ons de voorliefde voor de middeleeuwen, duidelijk merkbaar in bijgaand handwerktaschje. Het vrouwtje in het middenvak, dat naarstig de naald hanteert, gedachtig aan: ‘een steek op tijd, veel werk vermijdt’, wekt ons herinneringen aan rustig-devote Vlaamsche borduringen, zooals ze in oude kerkschatten wel bewaard worden. Ook het geheel met de symbolische motieven van een spin, die de draden voortbrengt, de den, waar de naalden aan groeien, de kreeft, die de scharen levert en de digitalis, die den vingerhoed verschaft, het draagt èn door kleur èn door bewerken die goede kenmerken van lang vervlogen dagen, maar toch is het een ding uit onzen tijd, van iemand, die in den geest van het oude handwerk doorgedrongen, de grondbeginselen hiervan, in eigen arbeid huldigt.
| |
| |
Kralen lampenschermpje, ontworpen en uitgevoerd door Mevr. J.H. Derkinderen-Besier
Een schoorsteenvalletje in appliqué dat de zinrijke spreuk draagt. ‘Als 't buiten woedt is 't binnen zoet’, zouden we zeer nauw verwant hieraan kunnen noemen.
Een ander karakter vertoonen een paar kralen lampenhangertjes, die we, al zou menigeen dit nu niet juist ‘borduurwerk’ noemen, hier toch wel een plaats bij het kunstnaaldwerk mogen verleenen. Dat kralenwerk zoowel door kleur als door materiaal, tot iets moois aanleiding kan geven, we kunnen het dagelijks in onze Etnografische musea zien, waar we mede overtuigd worden, dat de meisjes op Timor of Sangir, en de schoonen uit midden Borneo, ons nog menig lesje zouden kunnen geven.
Kralen lampschermpje ontworpen en uitgevoerd door Mevr. J.H. Derkinderen-Besier.
Van kleur en als zeer juiste aanduiding van het gebruik door het patroon, lijkt ons die met de afhangende punten in okerkleur met zwart en wit al zeer
| |
| |
gelukkig; de andere in dóórschijnende kralen, met vlindermotiefjes, heeft een bij uitstek prachtige onderrand en franje, die mede bewijzen, dat ook dit kunstnaaldwerk in goede handen weder op kan bloeien en er vrij wat betere dingen mede te bereiken zijn, dan de bloempatronen, op kralen beurszakjes.
Haardschermpje, ontworpen door Th. v. Hoytema; uitgevoerd door Mevr. T. van Hoytema.
Van Mevrouw Derkinderen tot Mevrouw v. Hoytema is de afstand van de voor naaldwerk gecomposeerde teekening tot de decoratieve voorstelling in borduursel uitgevoerd. Hierin schuilt eenig verschil, al lijkt het oogenschijnlijk hetzelfde, bij het werk van Mevrouw Derkinderen is teekening en borduurwerk tot één geheel geworden, bij Mevrouw v. Hoytema is het de teekening die in naaldwerk gevolgd is.
Waar v. Hoytema's dieren in vele opzichten de herinnering aan die van Japansche virtuosen in zich dragen, daar doet het borduurwerk van Mevr. v. Hoytema ons ook aan als een goed Japansch kamerschermpaneel zonder echter die geraffineerdheid der techniek te bezitten. Toch zijn ze uitnemend in het karakter, die bonte papagaai op het grove linnen der stoelenrug en de kraag-aapjes met hunne schitteroogjes op het haardscherm. Goed is ook hier het verschil in stof uitgedrukt tusschen het kleurig gevederte van den vogel en de pluizige vacht der langstaartjes. Al zouden wij mogelijk voor een nadering naar het naturalisme kunnen vreezen, v. Hoytema's teekeningen dragen een te decoratief karakter dan dat we in dit opzicht hang behoeven te zijn, en zeker is ook in deze richting herleving van ons kunstnaaldwerk te verwachten.
Geborduurde stoelrug, ontworpen door Th. v. Hoytema; uitgevoerd door Mevr. T. van Hoytema.
Noemden we hier slechts enkelen,
| |
| |
velen zijn sinds dien op de aangegeven wegen voortgegaan, en ook het kunstonderwijs, dat betere begrippen omtrent versiering deed ontstaan, bracht er het hare toe bij.
Voorplat van een boekband, ontworpen en uitgevoerd door Mej. Em. van Kerckhof.
Wel leidde dit dikwijls tot een ander uiterste, wat meer dan ééne tentoonstelling bewees, namelijk tot het maken van ontwerpen, zonder genoegzaam rekening te houden met de technische eischen die natuurlijk mede den vorm moeten bepalen. Want al is een goed ontwerp nu al heel veel, in verhouding tot wat men jaren terug zag, voor kunstnaaldwerk behoeft men meer.
Met gouddraad geborduurden boekband. Ontworpen door R.W.P. de Vries Jr. uitgevoerd door Mevr. J.H.C. de Vries-Stoutjesdijk.
Het is hierbij evenmin alleen de vraag of het wel uitgevoerd kan worden, want dit is met ingrijpsteek schier altijd mogelijk, maar wel of teekening en werkwijzen zóó elkaar aanvullen dat ze
| |
| |
één geheel vormen en niet, dat dezelfde teekening ook een goed, misschien beter effect zou maken als tegel-tableau, of decoratief schilderwerk. Absolute vertrouwdheid en zich geheel indenken in de werkwijze, is in deze techniek onontbeerlijk.
Gordijntje, ontworpen en uitgevoerd door de dames M. van der Weyden en W. van der Maarel.
Als aardig type van kunstnaaldwerk dat om een oud-boekje, den geest van een oud geborduurd bandje moest dragen, geven wij hier Mej. E. van Kerckhof's bandje om Dafnis en Chloé, dat zeker niet het minste is wat deze kunstenares, van wie ook menig goed floraal ontwerp stamt, maakte. Dat echtereen zuiver volgen der techniek reeds veelal de teekening bepaalt, wordt duidelijk bij bijgaand boekomslagje door Mevr. J.H.C. de Vries-Stoutjesdijk met gouddraad op groen kalfsleer versierd. Het leggen der gouddraad en het regelmatig vastgehechten leidde tot spiraaltjes en verbindingslijnen, die zonder een bepaalde gedachte te vormen door hun herhaling, regelmaat, plaatsing en verdeeling een aardig aspect geven. Zoo kunnen enkele steekjes goed geplaatst in harmonische kleur somtijds meer doen dan veelheid van borduursel. In dit opzicht biedt het werk van de dames van der Maarel en van der Weyden, zoo ook hun hier gereproduceerde gordijntje ons sprekende voorbeelden.
We zouden nog kunnen vermelden het werk van Mejuffrouw Fockema, van Mevr. Kromhout, van Mevr. Lebeau, of Mevr. Broekman-Klinkhamer, de dames Reesema en Nierstrasz en meer anderen, maar dan zou dit ons allengs te ver voeren, en mogelijk is er een volgenden keer nog wel eens gelegenheid toe. Thans was slechts ons doel te wijzen op een wederopbloei van het kunstnaaldwerk naast een nog langzaam voortleven van die oude kunst als volkskunst in afgelegen streken, een volkskunst, die onze belangstelling noodig heeft, wil zij niet als zoovele uitingen van volkssmaak verloren gaan, èn een beweging ten gunste van de borduurkunst, om haar weder te verheffen tot een der eerste onder de sierende kunsten, opdat zij den naam van kunstnaaldwerk weder met eere drage.
R.W.P. de Vries Jr.
Hilversum,
Nov. 1906.
|
|