Onze Kunst. Jaargang 6
(1907)– [tijdschrift] Onze Kunst. Geïllustreerd maandschrift voor beeldende en decoratieve kunsten– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 18]
| |
De ‘Zeven deugden’ van Johannes van Eyck in het Nederlandsch museum te AmsterdamI. De toeschrijving aan Van EyckIn de aflevering van Augustus 1906 der Gazette des Beaux-Arts vond ik de gelegenheid enkele opmerkingen plaatsen over de tien geelkoperen statuetten in het Nederlandsch Museum, gewoonlijk de ‘Gravenbeeldjes’ genoemd. Stijlkritische redenen brachten mij er toe in die tien figuren twee afgeronde groepen te onderscheiden; een eerste, die ik de Investituur betitelde en waarvan ik het ontwerp aan een Dijonsch artist toeschreef; een tweede, waarin ik een voorstelling der Zeven Deugden zag en waarvan het ontwerp m.i. noodzakelijkerwijze moest worden toegekend aan Johannes van Eyck. Op deze laatste groep, die voor de kunstgeschiedenis van het meeste belang is, wilde ik nog eens uitvoeriger terugkomen. Eerstens de toeschrijving aan Jan van Eyck. In kwesties van stijl vormt de plooienval een belangrijk gegeven. Jan van Eyck's zeer eigenaardige driehoeksplooien vinden we bij de statuetten met veel nadruk aangewend. Zelfs komen enkele plooien-groepen bijna zonder onderscheid voor op enkele figuren uit zijn schilderijen en op de statuetten; men vergelijke Arnolfini's bruid, Jeanne de Chenang, met het beeldje der Castitas, van de rechterzijde gezien. Merkwaardig is ook dat de Heilige Barbara, op het bekende schilderij in de verzameling Rothschild in Parijs, op geheel dezelfde wijze in een mantel gedrapeerd is als onze Innocentia, van de linkerzijde gezien. De plooien komen zeer nauwkeurig overeen; men vergelijke de over den benedenarm geslagen mantelslip. Hoewel de toeschrijving van het laatstgenoemde schilderij aan van Eyck niet algemeen wordt aangenomen, is toch de genoemde Barbara | |
[pagina 19]
| |
verreweg de beste der vier figuren en komt het meest voor van Eyck in aanmerking. JOHANNES VAN EYCK: Sobrietas.
Een tweede belangrijk punt van vergelijking is de houding der figuren. Men vergelijke de Madonna in de kerk in Berlijn met onze statuette der Patientia, ietwat van de rechterzijde gezien. De overeenkomst in pose is treffend. De houding van het hoofd, de algemeene lijnen der figuur, details in den plooienval zijn dezelfde. Even sterk is de gelijkenis tusschen een eigenaardige vrouwenfiguur in de Kruisiging in Petersburg en onze Sobrietas. De houding en het gebaar der Innocentia (volgens de gravure van Millin kunnen we haar afgebroken rechterhand herstellen) vind een nauwkeurige wedergade in de Madonna der Annunciatie op de buitenvleugels van het Dresdensche altaartje. Over de houding der Castitas en haar gebaar en Jeanne de Chenany behoef ik niet meer te spreken. De overeenkomsten bestaan vooral in de fijne afwisseling der houdingen van het hoofd en in de gebaren der handen die - eigenaardig kenmerk voor van Eyck - overal te klein zijn in verhouding tot het lichaam. Bij de twee mannelijke beeldjes (Diligentia en Misericordia) valt de vreemde, bijna onmogelijke stand der beenen op. Het voorste been, met de naar achteren gedrukte knie, maakt een buitengewoon rechten, stijven indruk. Men vergelijke daarmee den Adam in Brussel, vooral den Sint Joris op de Madonna van der Paele in Brugge, den Christophorus te midden der Pelgrims in Berlijn en den Michaël op het altaartje in Dresden en nog andere mansfiguren van van Eyck. Hetgeen bij de attributie aan van Eyck den doorslag geeft, is de opmerking dat hij voor de beeldjes dezelfde personen als modellen gebruikt heeft, die ook op zijn schilderijen voorkomen. Zoo herkent men zonder moeite Arnolfini in de statuette der Diligentia. De Innocentia draagt de trekken van het jonge meisje dat o.a. de Maria der Annunciatie voorstelt op de buitenvleugels van het Dresdensch altaartje. De Humilitas heb ik, na voorzichtige | |
[pagina 20]
| |
vergelijking, kunnen identificeeren met van Eyck's vrouw. Jeanne de Chenany vinden we op en top terug in de statuette der Sobrietas en wellicht ook, maar veel minder duidelijk, in de Castitas. Dat we in de Misericordia Philips den Goede ontmoeten, bewijst de miniatuur in het Recueil de Gaignières. Voor de Patientia heb ik geen equivalent gevonden. Phot. Gebrs van Rijkom, Amsterdam.
JOHANNES VAN EYCK: Sobrietas. Zonder veel moeite zou men de redenen, die tot de attributie aan van Eyck, nopen, kunnen verdubbelen. Het lijkt mij onnoodig. De beide kunsthistorici die vóór mij de statuetten bestudeerd hebben, zouden waarschijnlijk tot dezelfde conclusie gekomen zijn, zonder de verkeerde hypothese die het ontstaan der beeldjes in 1454 plaatste. ‘Quelle finesse d'analyse dans les têtes; quelle justesse dans les attitudes! On serait tenté d'y voir l'intervention de quelque grand maître’. Aldus de heer Destrée in de fraaie aflevering van Februari 1905 van ‘Onze Kunst’, gewijd aan de Tentoonstellingen van Dinanderies in Dinant en Middelburg. Laat ik er nog bijvoegen, dat deze passage mij eerst onder oogen kwam na het publiceeren van mijn eerste opstel over de statuetten. Natuurlijkerwijze denkt de heer Destrée, op de verkeerde dateering afgaand, aan Rogier van der Weyden. Prof. J. Six, zondereen anderen kuns- | |
[pagina 21]
| |
tenaar te vermoeden dan Jacques de Gérines, gaat toch verder. ‘Ce n'est plus guère, à ce qu'il me semble, le style du milieu du siècle, d'un Rogier de la Pasture, mais celui des Van Eyck’. Prof. Six vergelijkt de statuetten met van Eyck's figuren en herkent ‘les mêmes modes, les mêmes poses, le même sentiment’ (Gaz. des Beaux-Arts, 1896, t. I, p. 388). De toeschrijving aan van Eyck heeft dus niets ongerijmds. Integendeel, zij drong zich vanzelf op, toen eenmaal de drie statuetten van geheel afwijkenden stijl uit de rij verwijderd waren en het geheel opnieuw gedateerd. Tegenspraak kwam mij dan ook zoo goed als niet ter oore. Vrij wat meer scepticisme ontmoette ik wanneer de betiteling der zeven statuetten als de Zeven Deugden te berde kwam. Copie naar Johannes van Eyck. Jeanne de Chenany.
(Kaiser-Friedrich-Museum, Berlijn). | |
II. De zeven deugdenIn zijn voortreffelijk werk, l'Art religieux du XIIIe siècle en France, heeft Emile Mâle, onder den titel le Miroir Moral, een hoofdstuk gewijd aan de iconographie der Ondeugden en Deugden; de litteraire geschiedenis dier begrippen wordt nagegaan van de vroegste Christelijke tijden af; er blijkt voldoende hoezeer de gewoonte om de tegenstrijdige neigingen der ziel te personifiëeren, tot het wezen zelf van het christendom behoort. De beschouwingen van den heer Mâle gaan niet verder dan hoogstens tot het begin der | |
[pagina 22]
| |
xive eeuw. In de xive en xve eeuw echter, zooals te verwachten is van een tijd die opging in allegorische lectuur als de Roman de la Rose, waren de voorstellingen der Ondeugden en Deugden nog evenzeer in trek en in 't bizonder aan 't Bourgondische hof. In 1385 betaalt Philippe le Hardi 600 francs voor een tapisserie van 26 ellen ‘un drap de hauteliche, ouvré à or, de l'ystoire des visches et vertus’. Een prachtige tapisserie in het Rijksmuseum te Amsterdam, in bruikleen afgestaan door baron van Zuylen van Nijevelt van de Haer, uit de tweede helft der xve eeuw, is waarschijnlijk een zeer nauwkeurige herhaling van hetzelfde onderwerp. Het is niet moeilijk in te zien, dat we hier een Psychomachie voor ons hebben, een allegorische strijd der Ondeugden en Deugden, een gegeven dat bizonder in den smaak viel van de middeneeuwsche schrijvers en kunstenaars en waarvan de eerste en verreweg de schoonste bewerking te danken is aan Aurelius Prudentius Clemens, den dichter der ve eeuw. Aan den voet van den kruisheuvel neemt de zinnebeeldige veldslag een aanvang. Een ridder op een eenhoorn, denkelijk de ziel voorstellend, en omgeven door zeven maagden, weerstaat, aan de rechterzijde van het kruis, den aanval van zeven andere personificaties, de Ondeugden. Belangrijk is, dat bij het grootste aantal der figuren de naam der personificatie te lezen is. De voorstelling wemelt van emblemen, die echter lang niet alle even duidelijk zijn. In sommige details herkent men nog den invloed van het gedicht van Prudentius. Bij de Ondeugden aanvangend, lezen we de namen Superbia, Avaritia, Luxuria, Invidia, Ira, Acidia. De zevende, die een snoek in haar wapen draagt, kan geen andere zijn dan de Vraatzucht, Gula. De Ondeugden zijn dus in engeren, bepaalden zin genomen en wel als de Zeven Doodzonden. De emblemen spreken over 't algemeen van zelf en soms op een bijna platte wijze, zoo de Avaritia, Gierigheid, die met een hark is gewapend. De Luxuria, Onkuischheid, rijdt op een varken en beziet zich in een spiegel. De Hoovaardigheid, Superbia, voert een pauw als helmteeken. De Gramschap, Ira, zwaait een bijl. De Traagheid, Acidia (akédia, zorgeloosheid, de oude benaming) rijdt op een ezel, heeft een das in haar wapen en draagt een graszode aan. De Nijd, Invidia, nadert op een draak en stoot met een brandende speer. De Deugden en Ondeugden worden van oudsher paarsgewijze afgeheeld, elke Ondeugd met de tegenovergestelde Deugd, hetgeen dan ook op de tapisserie het geval is. We vinden dan als tegenstelling der Superbia de Humilitas, tegenover Ira de Patientia, in een haren kleed en met een leliënstengel de Castitas als tegenstelling der Luxuria. Sobrietas, een waterflesch dragend, moet de Vraatzucht bestrijden. Tegenover Acidia op een ezel, vinden we de Devotia Dei op een hert, gewoonlijk betiteld als Diligentia of Soin et bonne | |
[pagina t.o. 22]
| |
STRIJD DER DEUGDEN EN ONDEUGDEN, Vlaamsch tapijtwerk der xve eeuw.
In bruikleen afgestaan aan het Rijksinuseum te Amsterdam door Baron van Zuylen van Nijevelt van de Haer. (Met de welwillende toestemming van den Eigenaar voor ‘Onze Kunst’ gefotografeerd) | |
[pagina 23]
| |
Diligence. Op geestelijk gebied overgebracht wordt Diligentia ‘le zèle de la religion’ of Devotia Dei. Hoewel zonder bijschrift, kunnen we de Misericordia herkennen aan haar gebaar; haar tegenstelling is de Avaritia. De groote figuur op den voorgrond, op een leeuw gezeten en uit een schenkkan water gietend, laat ons in verlegenheid. De leeuw kan, in de middeneeuwsche symboliek, allerlei uiteenloopende begrippen verbeelden. Als tegenstelling der Invidia, waar zij bij behoort, wordt dikwijls de Caritas genomen, maar dan is die ook begeleid door de beide andere theologische deugden, hetgeen hier niet het geval is. Zooals ik reeds opmerkte zijn sommige emblemen of onbegrijpelijk zooals de boor die de Devotia Dei in handen heeft, (wellicht om aan te duiden dat het gebed door alles heen dringt) of verouderd en tegenstrijdig geworden, zooals de kroon die de Humilitas op haren eenvoudigen hoofddoek draagt. Andere emblemen laten meerdere uiteenloopende explicaties toe; zoo komt de ezel niet alleen voor als het symbool der traagheid, maar ook als dat der matigheid. JOHANNES VAN EYCK: Humilitas.
Men zal reeds hebben opgemerkt dat de Zeven Deugden van Jan van Eyck, zooals ze door mij zijn opgegeven, eveneens de tegenstellingen vormen der Zeven Doodzonden. Maar, zooals te verwachten was, is de symboliek door van Eyck aangewend, van een vrij wat subtieleren aard dan die we op de tapisserie ontmoetten. Niet alleen door houding, gebaren, gelaatsuitdrukking heeft van Eyck de abstracte begrippen der Zeven Deugden duidelijk trachten te maken, hij heeft ook een symboliek toegepast, die weliswaar weinig opvallend is, maar daarom niet minder helder en expressief. Van Eyck heeft de kleederdracht van zijn beeldjes gekozen in overeenstemming met de deugd die zij moeten voorstellen. We vinden iets dergelijks terug in de litteratuur van dien tijd aan het hof van Bourgondië. Het is niet zeldzaam litteratuur en kunst onderhevig te zien | |
[pagina 24]
| |
aan dezelfde geestesstromingen. Ik heb een eigenaardig boekske op het oog, Le Parement des Dames, van den beroemden chroniqueur Olivier de la Marche. Phot. Gebrs van Rijkom, Amsterdam.
JOHANNES VAN EYCK: Innocentia. In Bourgondië geboren, omstreeks 1427, reeds jong als page in dienst van Philips, later diens vertrouweling en in even hoogaanzien bij Karel den Stoute, was Olivier de la Marche getuige van den luisterrijken bloei en later van den plotselingen rampspoed van het Bourgondische rijk. Uit zijn geschriften kunnen we een zuivere voorstelling verwerven van den eigenaardigen geestestoestand aan het hof van Bourgondië. In zijn Mémoires, die van 1435 tot 1492 loopen komt onder meer het bekende verhaal voor van de wijdsche feesten in 1454 met de ‘entremets’, curieuse maskerades, waarschijnlijk door Olivier de la Marche zelven gearrangeerd. Het loont de moeite er even bij stil te staan. De vertooning was er op aangelegd, de aanwezige edelen aan te zetten tot een kruistocht tegen de ongeloovigen. Zoo | |
[pagina 25]
| |
kwam dan Sainte-Eglise binnen, op een olifant gezeten en geleid door een reus; de la Marche verklaart ons de symboliek van die bizonderheden. Nadat de Kerk het bitter relaas van haren gedrukten staat heeft doen hooren, verschijnt ‘Madame Grâce de Dieu’ gevolgd door de Twaalf Deugden, welke natuurlijk voor de gelegenheid zijn uitgezocht. Het zijn, behalve de drie theologische en vier cardinale Deugden, Raison, Vérité, Largesse, Vaillance en Diligence. De kleeding van Grâce de Dieu is in overeenstemming met haar karakter gebracht: ‘une robe moult simplement faicte, à guise de religieuse.... et avait le chief atourné moult simplement d'ung blanc couvre chief, mis tout ainsy qu'à une chose saincte et devote appartenoit’. Wat worden we hierbij herinnerd aan ons beeldje der Humilitas! Wat moet dat ‘moult simplement’ gecontrasteerd hebben met al de pracht om haar heen. JOHANNES VAN EYCK: Innocentia.
Elk der Deugden werd geleid door een Ridder. ‘Ensuyvent les noms des chevaliers et des dames de celle mommerie’ zegt de la Marche, en nu blijkt dat de hoogstgeplaatsten aan het hof van Bourgondië, Karel de Stoute incluis, het niet beneden zich achtten in die maskerade te figureeren. Om de namen van enkele bekende persoonlijkheden te noemen, dan vinden we, behalve Karel de Stoute: monseigneur de Cleves, monseigneur le bastard de Bourgogne, messire Anthoine, bastard de Brabant, messire Philippe Pot. Zoo behoeven we ons ook niet te verwonderen Philips zelven te zien poseeren voor de Misericordia, in welk karakter we hem aantreffen onder de statuetten. Van Olivier de la Marche bestaan er, uit zijn latere levensjaren, enkele gedichten, le Chevalier Délibéré en het reeds genoemde, le Parement des Dames, die buitengewoon in den smaak van den tijd vielen. Het laatste, waarover we alleen behoeven te spreken, is een dichterlijke beschrijving van 25 Deugden, welke elk met een onderdeel der vrouwelijke kleederdracht | |
[pagina 26]
| |
vergeleken worden. Behalve de drie theologische en vier cardinale deugden, vinden we er benamingen onzer statuetten in terug, met uitzondering der Innocentia Het moet een geliefkoosde lectuur geweest zijn. Margareta van Oostenrijk bezat er een manuscript van en Maria van Hongarije bewaarde het in haar ‘librairie privée’. Het werd voor het eerst gedrukt in 1510, door Jehan Petit, met veel veranderingen en interpolaties en verrijkt met exempels der verschillende deugden, in proza; geschiedenissen uit de Legenda Aurea of Valerius Maximus. De zuivere tekst van de la Marche bezitten we waarschijnlijk in een verlucht manuscript der Bibliothèque Nationale (m. fr. 25431), van het einde der xve eeuw. JOHANNES VAN EYCK: Castitas.
Dezelfde geest, die uit de statuetten spreekt, heerscht in dit gedicht, dat zoo geheel den gemoedstoestand van den tijd weerspiegelt. In de voorrede wordt opgemerkt dat Paulus de eerste was om de deugden door kleedingstukken voor te stellen, zooals dan ook duidelijk blijkt uit Eph. VI, 14. De la Marche begint met de Nederigheid, die de voornaamste deugd was, de speciale deugd der heilige Maagd. Bij van Eyck is de Nederigheid niet alleen de meest bekende, maar ook de meest treffende door expressie en die door haar wijd uitstaanden hoofddoek het eerst de aandacht trekt. Ik heb reeds opgemerkt dat ze als burgervrouw gekleed is. Tegenover den rijkdom der andere hoofddeksels, allen met edelgesteenten versierd, maakt deze eenvoudige kap, moult simplement faicte, den verlangden en voor de tijdgenooten een bizonder duidelijken indruk. De weelde der vrouwen uitte zich vooral in de hoofddeksels. Zooals Millin meedeelt werden er in 1427 in Lille 10 sermoenen gehouden ‘contre les hennins et les cornes’. In andere plaatsen maakte de populatie met stokken jacht op die al te weelderige en hoovaardige tooi of werden de ‘hennins’ openlijk verbrand. Een nederige gezindheid uit zich dan ook vooral in het hoofddeksel: en simple habit, ung grant coeuvrechief sur son atour pour couvrir la face; couvrir son chief humblement, zijn uitdrukkingen die veel gebruikt worden. De la Marche duidt de pantoffel als | |
[pagina 27]
| |
symbool der Nederigheid aan, omdat die deugd de grondslag van alle andere is. Phot. Gebrs van Rijkom, Amsterdam.
JOHANNES VAN EYCK: Castitas. Van Eyck's Diligentia, is, zooals ik reeds in mijn eerste artikel bewees, als Jaghermeester (maître-veneur) gekleed. Men heeft mij tegengeworpen, dat de Orde van St. Antonius, die het beeldje draagt, noodzakelijk op een vorstelijk persoon wijst. Als afdoende weerlegging kan ik de miniatuur uit het Breviarium Grimani aanvoeren, die de feesten van Januari voorstelt. Voor de tafel van den vorst (de traditioneele plaats der bedienden) bevindt zich de valkenier, geheel in hetzelfde kostuum als onze Diligentia. Hij is bezig, met een anderen dienaar, de honden te voederen. Op zijn borst zien we de Orde van St. Antonius, die dus blijkbaar aan dat hooge ambt verbonden was. De afgebroken stok, die de statuette draagt, is waarschijnlijk een jachtspriet, die we naar boven verlengd moeten denken, waardoor de eigenaardige houding der handen ook verklaard wordt. Even als Paulus vergelijkt de la Marche de IJver met het schoeisel. Van Eyck heeft zijn figuurtje in een tamelijk vluggen loop voorgesteld. | |
[pagina 28]
| |
De Castitas is, zooals ik reeds opmerkte, de eenigste die in vorstelijk gewaad gekleed is. Evenzoo kiest De la Marche een prinselijke kleeding, eenvoudig maar koninklijk tevens: Ung cousturier nous convient rencontrer
Pour cotte simple tailler à ma princesse
Et son beau corps revestir et parer,
L'on ne luy peut trop riche habit donner,
Car elle vault estre mise en proesse.
La cotte simple je la vueil pour noblesse
De blanc damas, de blancheur nette et pure.
C'est ung habit de royale posture.Ga naar voetnoot(1)
JOHANNES VAN EYCK: Patientia.
Afgaande op het vorstelijke gewaad met de hermelijnen zoomen om de armen, zou het niet ongerijmd zijn te veronderstellen, dat de hertogin voor de Castitas geposeerd heeft, evenals de hertog voor de Misericordia. Uit de rekeningen blijkt, dat van Eyck evenzeer werkte voor ‘Madame la Duchesse’ als voor Philips. Ongelukkig bezitten we geen authentiek, ongeschonden portret van Isabella van Portugal ter vergelijking. De overeenkomst die ik opmerkte tusschen deze figuur en Jeanne de Chenany betrof alleen de houding en de expressie. De lijnen van het gezicht zijn anders. Philips, die de Misericordia figureert, draagt het hofkostuum van zijn tijd, de van voren en van achteren gespleten houppelande met opgevulde schouders, mahoîtres, en lange uitgeschulpte mouwen. Dat twee der Deugden door mannen zijn voorgesteld, kan ons verwonderen. Van Eyck scheen IJver en Erbarmen eigenschappen te vinden die vooral den man betamen. We mogen trouwens bij een kunstenaar als van Eyck heel wat op rekening van eigen initiatief zetten. De Ondeugden komen wel als mannen voor, zoo enkele figuren van Giotto's Ondeugden en Deugden in Padua. Wat de drie overige Deugden betreft, Innocentia, Patientia en Sobrietas, haar kostuum is moeilijk te verklaren. Innocentia schijnt in een gefantazeerde kleeding getooid te zijn. Patientia draagt een hofkostuum. We zien die dracht enkele malen in het gevolg van een koningin. Waarschijnlijk vervulde de | |
[pagina 29]
| |
vrouw, die voor deze zeer expressieve statuette poseerde, een of andere functie in de omgeving der hertogin, waarbij geduld en lijdzaamheid een hoofdvereischte waren. Ze heeft zeer persoonlijke trekken en is niet zoo jong meer. De bizarre dracht der Sobrietas heb ik tot nu toe niet thuis kunnen brengen; het is waarschijnlijk een geestelijk kostuum, in overeenstemming met het karakter der statuette. Ze waren denkelijk op het eerste gezicht aan haar dracht kenbaar, Phot. Gebrs van Rijkom, Amsterdam.
JOHANNES VAN EYCK: Patientia. les converses et prieuses,
Les abbesses et les novisses,
Damoyselles, devocieuses,
Mandiennes, religieuses,
en het zou mij niet verwonderen bij voortgezet zoeken in de miniaturen, mijn meening bevestigd te zien. Voor van Eyck's tijdgenooten en vooral voor de omgeving van het hof hadden de verschillende kostuums natuurlijk niet het minste geheim. Aan geen enkel hof in Europa was de etikette zoo nauwgezet en het ceremoniëel zoo ontwikkeld, als aan het hof van Bourgondië. De Habsburgers namen later die bizonderheid over. De verschillende waardigheidsbekleeders droegen | |
[pagina 30]
| |
onderscheiden kostuums en de geringste details waren nauwkeurig geregeld. Wellicht droeg Philips het kostuum, waarin we hem zien, alleen bij bizondere gelegenheden. Het viel trouwens in den geest van den tijd, de standen scherp te onderscheiden. Emperières, roynes et princesses,
Femmes serventes, bourgoises et maistresses.
Aan die regels van de la Marche wordt men van zelf herinnerd hij het zien naar de zeven statuetten. De nu geheel en al verdwenen beschilderingGa naar voetnoot(1) der beeldjes maakte de tegenstelling der kostuums nog opvallender; de tegenwoordige, gelijkmatige bronskleur doet een gelijksoortigheid ontstaan, welke in 't geheel niet bedoeld is. Veel belangrijker dan deze bescheiden, men zou haast zeggen onschuldige symboliek, is de poging van van Eyck om door de houding, de gebaren, de gelaatsuitdrukking van elk beeldje de abstractie die voorgesteld moet worden, duidelijk te doen uitkomen. Wat tot nu toe door emblemen werd kenbaar gemaakt, heeft zich bij hem belichaamd in het figuurtje zelf. Is het niet de eigenschap van iedere groote, vrije kunst, de emblemen te laten varen en alles aan de expressie over te laten? En wat winnen de figuurtjes daardoor aan soberheid, aan innerlijkheid. Hoe stil en zonder ostentatie dragen ze elk een eigensçhap in zich! Voor wie zich eenigszins heeft ingeleefd in de gebarenspraak der xve eeuw, kan het meerendeel der beeldjes geen geheimen hebben. Al drukken de van Eycken en hun school al wat aandoening is, zooveel mogelijk ‘en sourdine’ uit, daarom is de expressie er toch niet minder zuiver om en de aandoeningen niet minder scherp onderscheiden. Men zegge vooral niet, dat ik te veel zoek achter de houding van een handje of de neiging van een hoofd. De kunst-tradities der middeleeuwen werkten nog met ongebroken kracht in op het oeuvre der van Eycken en ieder weet hoeveel een gebaar te beduiden heeft, symbolisch als het is, in de sculptuur der middeleeuwen. Men denke ook aan het machtig gebaar van Johannes den Dooper op het Retabel in Gent, zwaar van beduiding, dat het aardsch bestaan van den roepende in de woestijn verklaren moet of, om ons aan Jan van Eyck te houden, men herinnere zich het schilderij van Arnolfini en Jeanne de Chenany te Londen, waar het gebaar, met bijna rituëele plechtstatigheid, de inhoud der voorstelling openbaart. | |
[pagina 31]
| |
De gebaren der Castitas en der Misericordia zijn meer dan duidelijk. Verder werkt de houding en de gelaatsuitdrukking mee. ‘Quelle finesse d'analyse dans les têtes; quelle justesse dans les attitudes!’ Zoo liet de heer Destrée zich uit in het reeds genoemde artikel in ‘Onze Kunst’. Wat moet de expressie dier fijne kopjes nog duidelijker gesproken hebben, toen ze nog bedekt waren met van Eyck's overschildering. Nu hindert bij enkele statuetten de afwezigheid der oogappels of der wenkbrauwen, zooals in 't bizonder bij de Patientia. We kunnen ons verzekerd houden dat van Eyck die details zóó oordeelkundig aanbracht, dat de expressie der gezichten nog aangrijpender werd. Wat nu de analyse der houdingen en gelaatsuitdrukkingen betreft, daarvoor zou ik slechts in herhalingen kunnen vervallen. In mijn eerste artikel over de statuetten heb ik met eenige uitvoerigheid elke Deugd beschreven. De beeldjes moeten voor zich zelve spreken. Zoo zuiver, zoo juist zijn de expressies, dat we zelfs nagaan kunnen, welke of de nuances zijn der voorgestelde Deugd, die bij de uitbeelding min of meer meegesproken hebben. In de Patientia merken we tevens een zachte resignatie op. Men zou over dit figuurtje lang kunnen uitwijden: het is een der schoonste en der diepste. Om de lippen der Diligentia, die, het hoofd als een ram gebogen, vooruitsnelt, ligt een trek van energie. De greep waarmee de jachtspriet gevat is, spreekt van moed, van onverschrokkenheid. We worden even herinnerd aan de Vaillance van zoo even, in de Twaalf Deugden van de la Marche. In de Sobrietas, zonder twijfel de moeilijkst te belichamen abstractie, spreken de verwante begrippen Temperantia en Continentia mee; vooral de laatste. Onverwrikbaarheid, zelfbeheersching, zelfgenoegzaamheid zijn haar karaktertrekken. Haar lange mantel sluit als een schelp om haar heen. Wellicht bevatte de stoolvormige sjerp die ze draagt, nog een toelichtend symbool. Bij de Humilitas, de klaarblijkelijkste en aandoenlijkste der statuetten, valt onderworpenheid en gehoorzaamheid op te merken. Als een jong meisje van hoogstens veertien jaar, een glimlachend gezichtje, ontluikende borsten, zoo is de Innocentia voorgesteld. Ofschoon die deugd eerst in latere opsommingen genoemd wordt, heeft van Eyck ons toch geen andere keus gelaten. Het opgeheven kopje met de zoo onbevangen blik, het gebaar der rechterhand vooral (die we volgens de gravure van Millin kunnen restaureeren) het spreekt alles met onverbiddelijke duidelijkheid. Het schijnt een origineele greep van van Eyck geweest te zijn de Onschuld tegenover de Invidia te plaatsen, maar daarom niet minder logisch. Begeerten of afgunst kan dit jonge meisje niet kennen. We worden aan den | |
[pagina 32]
| |
tekst van Paulus herinnerd: Weest als kinderen tegenover de kwaadwilligheid (I Kor. 14, 20). Andere, aan Innocentia verwante begrippen merken we in dit beeldje niet op. De beide overige Deugden zijn wellicht tevens voorgesteld als de uitingen dier eigenschappen; de Castitas, als Pudor of Pudicitia; de Misericordia als Commiseratio. We zouden nog kunnen uitwijden over de onbeschrijfelijke zuiverheid der gelaatslijnen van de Castitas. Over de uitdrukking van waarlijk menschelijk meegevoel in de houding der Misericordia; de zoo sprekende buiging van het bovenlijf werd nog geaccentueerd door de lijn van den nu afgebroken lamfer, waarvan het benedeneinde zich nog in de hand van Philips bevindt. Zoo zijn de statuetten expressief tot in de plooienval toe. Iets dergelijks merken we op in de drapeering der Sobrietas. Ook vestig ik de aandacht er op, hoe zuiver de verschillende leeftijden der voorgestelde personen te bepalen zijn van de jeugdige Innocentia af tot de bejaarde Patientia toe. Daaraan alleen herkent men reeds de groote kunstenaar en tevens weer de Middeleeuwen, waarin de Zeven Leeftijden werden onderscheiden en met namen genoemd. Later kunnen we terugkomen op dergelijke bijkomstigheden. Voor het oogenblik is het belangrijker te trachten na te gaan, waarom de Zeven Deugden met drie statuetten van heterogenen oorsprong vermengd zijn geworden en op welke wijze ze daarna omgedoopt zijn in Graven en Gravinnen van Holland. F. Schmidt-Degener. (Wordt voortgezet). |
|