| |
| |
| |
| |
Kunstberichten van onze eigen correspondenten
Uit Amsterdam
Rijks-Academie van beeldende kunsten
Het aftreden van August Allebé als hoogleeraar - directeur der Academie te Amsterstam, gaf wat moeielijkheid tot het vinden van een waardigen opvolger. Er werden verschillende namen genoemd op wie de keus gevallen was, doch, naar de berichten luidden, bedankten zij allen. Thans schijnt er toch een bereid gevonden te zijn om de plaats van den uitnemenden directeur, die Allebé was, te gaan bezetten. 't Is Derkinderen. Men kan hier even van opzien; allereerst om dat deze toch wel beslommerende functie hem veel tijd zal ontnemen; het geeft een mismoedige gewaarwording, dat deze in zijn soort eenige schilder hier te lande zoo gerust weg een aanmerkelijk deel van zijn tijd kan wegschenken. Toch komt het nog al eens voor dat monumentale schilderwerken worden uitbesteed; in het Rijksmuseum bijv,, de troonzaal der kunst in Holland; doch de keus van uitvoerder viel daar tot veler verwondering niet op den ernstigen, begaafden schilder Derkinderen, maar op den fingerfertigen, Duitschen decoratieschilder Sturm. In een ander opzicht opent de benoeming van Derkinderen het uitzicht op een mogelijk aanmerkelijke wijziging van het leerprogram der Academie. Tot heden was dat ingericht op den grondslag tot het kweeken van artiesten, met name kunstschilders, en, welke gunstige invloeden de leiding van dezen ouden directeur op de vorming van vele oud-leerlingen had, is toch het jarenlange gestadige volgen eener Academische Cursus, niet de geschikste wijze tot een kunstenaarsontwikkeling. Het zal wel niet door veel oud-leerlingen tegengesproken worden, dat zij buiten de Academie met meerdere animo werkten, en dat zij op pleister- en schilderklas heel wat tijd verlummeld hebben. Het bezwaar van het verlies der persoonlijkheid is een fictie - hoe kan men verliezen wat men nog niet heeft? Echter wèl wordt daar veel van de spankracht der individueele ontwikkeling ontzenuwd. O, 't is een gelukkige tijd, maar de arbeid is monotoon als een dagelijks weerkeerende zelfde
taak; daadwerkelijke inspanning wordt niet onderhouden. Van Derkinderen's beheer is een vruchtbaarder leersysteem in der voege van uitbreiding der technische vakken te verwachten. 't Kan meer worden een vakschool, niet meer een academie die pasklaar artiesten aflevert. We hebben werkelijk al kunstschilders genoeg, ik bedoel overbodige onoorspronkelijkheden in het kunstenaarscorps, al zijn ze dan ook niet-onbekwame penseelers van schilderijen. We mogen aannemen dat bijna allen, wien de lust tot teekenen of schilderen eigen is, aanleg hebben. Al te uitsluitend echter concludeeren ze daaruit hun bestemming tot schilder, 'n enkele tot beeldhouwer. Maar het aangeboren talent zou in een anderen baan echter tot ontwikkeling kunnen komen, ook in een der vele takken van kunstnijverheid. De wereld, die ook aan andere openbaringen van het schoone, dan in schilderijen, behoefte heeft, zou er door winnen en velen, hoewel met bescheidener ambitie naar een kunstenaars- | |
| |
graad, - als werkman, wiens arbeid doelt naar het schoone, - zouden zich verdienstelijker maken jegens de gemeenschap. Met deze overwegingen is de aanstelling van Derkinderen tot leider eener Academie van Beeldende Kunsten een verheugende gebeurtenis.
W.S.
De maatschappij Arti et Amicitioe opende weer een tentoonstelling zooals dat met voor- en najaar gebruikelijk is. Dezen keer bestonden de kunstwerken uit teekeningen - meest aquarellen - en enkele beeldhouwwerken. Aldus blijft het gangetje erin behouden om den bloei van dit kunstgenootschap te verzekeren; wie zal zeggen hoeveel jaren het nog loopen zal; de animo voor het publieke kunstvermaak wordt geregeld gevoederd, de leden-artiesten koopen met hun contributie de gelegenheid hun vervaardigde kunstwaar aan de markt te brengen. We weten te voren hoe ongeveer het algemeen aspect van zoo'n tentoonstelling is: fatsoenlijk effen van alledaagsche middelmatigheid, welvoegelijke hollandsche moderne-richting-kunst overeenkomstig hollandsche eerzaamheid. 't Is een om strijd betoonen van verdienstelijkheden, die, mogen zij op ongelijke wijze waardeerbaar zijn, alsgelukkig geslaagde proeven van vakervarenheid, toch door een al te groote onderlinge gelijksoortigheid voor geen afzonderlijke bespreking in aanmerking kunnen komen, Verrassingen gaf deze tentoonstelling nagenoeg geen. De beste leden, de namen met klank, waren afwezig. Daar was wel Blommers, maar met een nog al opzichtige groote aquarel, met ruime onvervaarde hand volvoerd, doch zeer oppervlakkig doorwerkt; dan Bauer met een teekening, die voornamelijk tierde op wat frappante kleurtegenstelling, Mesdag met een paar varianten op zijn overbekend thema, zooals hij het misschien nog honderd maal kan herhalen. Ook Tholen kwam niet voordeelig uit, zijn werk was van een afgematte verzorgdheid, en evenmin Haverman wiens teekeningen alle accent misten. Krachtig tusschen deze allen deed de aquarel van Suze Robertson, voorstellend een wat rommelige kamer of atelierhoek; dit was wellicht het eenige aanwezige werk, dat je een stoot gaf. De Zwart had wel een fiksch met zwart krijt geteekende Koestal, of liever een teekenstudie naar een paar koeien, maar te ruw, te veel 'n kordaatheid in het
doen zelf gelegen, als ook was in het werk van Zon, die op de Zwart wat lijkt. Schilders met deugdelijker streven, dan het gros met zijn twijfelachtige verdiensten, schijnen Haverkamp, Hart Nibbrig, Vlaanderen en Wiggers. Maar de nauwgezetheid van den eerste verkeert dikwijls in dorre inspanning, Vlaanderen kan fragmentarisch fijne dingen bereiken, Wiggers wordt conventionneel van zich zelf en Nibbrig heeft, hoe oprecht van intentie dan ook, in dit figuurstuk niet kunnen slagen. Onder de portretschilders was natuurlijk aanwezig Thérèse Schwartze met haar toch onmiskenbare bekwaamheid in het maken van flatteuse menschbeeltenissen met een uiterlijke gelijkenis. Maar serieuser werk als conterfeitsel leverde Rueter met een op steen geteekend portret van den heer de Bazel en Molkenboer met het in rood aard geteekend portret van een geestelijk heer. Verder zond Dysselhof een van de beste exemplaren uit zijn serie aquariumstukken, minder koel, hoe knap dan ook, als hij soms hierbij was. Te noteeren viel verder, een Kinderschool van V. Raalte, eenige brokken uit de Mijngezichten van Heyenbrock, een Theetuin van Akkeringa, bloemen van Mej. Wandscheer, een studie van een hut op de Veluw door E. Koning, een vischstuk van W. Roelofs (dit met bemerkingen, waarvoor hier geen plaats is), twee intérieurs van W. Sluyter, werk van Veldheer en nog wel meer presentabele stukken, wier vermelding in een bericht echter veilig achterwege kan blijven. 't Is er nu slechts om te doen het algemeen gehalte der inzendingen aan te duiden, te zeggen dat de inhoud ook van dèze tentoonstelling weer, geenszins van dien aard was om haar na sluiting gedenkwaardig te heeten.
W.S.
| |
| |
| |
Uit Antwerpen
Tentoonstelling Edgard Farasyn zaal Forst van 31 october tot 15 november 1906
Uit Farasyn's werk kan men leeren, wat een ernstig, eerlijk schilder vermag, alleen door getrouwe studie van de natuur, alleen door onverdroten vlijt en onafgebroken streven naar waarheid. Farasyn is geen hartstochtelijk aangelegd temperament; zijn kunst bezit geen lyrische of dramatische kracht; zijn geestdrift is bezadigd, zijn ontroering gedempt. De natuur is voor hem niet een spiegel van eigen, heftig zieleleven; zij is hem alleen een voorwerp van liefde en stille vereering, en hij wil ons doen deelen in het geluk, dat haar aanschouwing hem gaf.
Rustig en kalm vertelt hij ons van het schoone, dat hij vond aan het strand, op de heide, in kleine dorpsstraatjes; zijn taal klinkt eenvoudig en ongekunsteld, als van iemand die lang, lang in eenzaamheid met de natuur heeft geleefd, en zichzelf in haar onbewustheid, in haar grenzeloozen weemoed vergeten heeft.
Geen weifeling, geen onstandvastigheid is er meer bij hem te bespeuren; klaar en zuiver vertolkt hij de visies, die hij in zich opnam; zijn werk blijft steeds eerlijk, zonder bijsmaakjes van valsche sentimentaliteit, zonder streven naar ophefmakende effectjes; hij is totaal vreemd aan de duizend kwakzalverskunstjes, waaraan zoovele schilders zich bezondigen, om 't groote publiek te behagen. In ieder stuk voelt men den opmerker, die angstvallig de natuur heeft bespied, zooals ze zich aan hem voordeed, op ieder uur van den dag, met iedere weergesteltenis, in elken tijd van 't jaar.
En zoo weet hij in zijn eenvoudige en bescheiden werken soms een grootsch en plechtstatig accoord aan te slaan, een stemming uit te drukken die ons des te meer treft, wijl zij natuurlijk bij hem opwelde, en niet gezocht, niet gedwongen, niet gemaakt is.
Het komt ons voor dat Farasyn thans tot de volle ontwikkeling is gekomen van zijn gaven; hij schijnt voor goed zijn weg te hebben gevonden, toegerust met een techniek, die menigeen hem mag benijden.
Op zijn tentoonstelling troffen wij enkele werken aan, die ons de vrucht schijnen van een volkomen gerijpt talent. Zou het oogenblik niet gunstig zijn, om een werk als het beploegen der Heide of het Wrak aan te koopen voor ons Museum, dat tot nog toe alleen de Vischmijn bezit, een jeugdwerk feitelijk van dezen Antwerpschen meester, die zeker verdient om in de verzameling van zijn geboortestad vollediger vertegenwoordigd te zijn.
| |
Tentoonstelling Pros de Wit zaal Verlat van 1 tot 11 november
Pros De Wit bezit zeker een niet alledaagsch talent; hij heeft een forschheid, een vastheid van toets, een kracht en pittigheid van kleur, waar zeker iets mee te bereiken is. Maar het schijnt hem nog eenigszins aan discipline over zijn eigen gaven te ontbreken. In zijn intérieurtjes, die hij in een wat loggen kleurenrijkdom weet te stoffeeren, schijnt hij aan den invloed van Hendrik de Braekeleer niet te kunnen ontkomen; maar wat deze zoo intens wist te vatten: het geheimzinnige leven der ziellooze dingen, missen wij bij de Wit geheel; in zijn landschappen, die hij meestal met zware empâtementen behandelt, doet hij nu eens denken aan Courtens, dan weer aan sommige schilders van Barbizon en Tervueren. Toch is een stukje als b.v. No 3, Waterpoel, heel geestig geborsteld en blijft ook frisch van kleur. Wanneer de Wit zichzelf geheel zal hebben gevonden, en zich tevens zal weten te ontdoen van zijn wat taaie, dikke verf, is er van hem zeker nog veel te verwachten.
X.
| |
| |
| |
Uit Den Haag
Expositiezaal Preyer een importante Jacob Maris
Boven het breede stadshavenwater, waarin enkele tjalken gemeerd liggen aan den kant, met een verschiet van roestig stadsboomengroen van waarachter een breede stompe toren statig naar boven rijst, welft zich een uit voelde wolken saâmgestuwde actievolle lucht. Hier en daar blauwt het, maar het is zulk een mat grijs blauw, terwijl de wolken van licht evenals de atmosfeer van damp verzadigd zijn, zoodat men er dat voelde licht zilverig glinsteren ziet. Links staan wat oude verweerde door het getij aangegrepen huisjes, rechts kleurt als eenige felle noot, het groen-blauw en scheller groen van de tjalkenruiven; en het grauwe water, bijna lichtloos, waarop, als eenzaam in die wijde schemerhal verloren, een man een bootje roeit, is zoo tastbaar geschilderd, dat men zich in sommige momenten van peinzende verdieping niet voor den schijn, maar voor de waarheid der natuur zelf zou wanen, zóo machtig heeft zich de geest van den schilder met dit gedramatiseerde natuurbeeld vereenigt.
Bijna een tegenstelling met deze geweldige symphonie in grijzen toonaard, vormt het blijde gamma van stralend goudgroen, walmend blauw en glinsterend zilver van Willem Maris' eendensloot. Een witte gevlekte eend met groene en blauwe schemeringen in de veêren, waggelt met zijn goudharig kroost naar den waterkant. Wat verderop liggen, den kop in de veêren gedoken, eenden in het groen, waaruit voorzomersche bloemen, paarsche en witte, koekoeksbloemen en pijlkruid rijzen tegen den blauwigen schemer vóór het brons-groene fond van biezen, riet en struiken. Van schildering vlot en brillant, behoort dit prachtvolle doek, waaruit in machtigen jubel de volle voorzomerweelde komt schateren, tot de meest complete, welke de meester in dit genre maakte.
H.d.B.
| |
Kunstveilingen
Veiling van het atelier Rink bevattende 55 schilderijen en 130 aquarellen door wijlen den schilder Paul Philip Rink, den 30sten october 1906, bij Frederik Muller & Co
In betrekkelijk korten tijd veilde Frederik Muller & Co, in de Doelenstraat, het nagelaten werk van twee vrij jong gestorven schilders: Poggenbeek en Rink De nu gehouden veiling bracht ons die van Poggenbeek's werk in herinnering. En we misten hier de voorname fijnheid die we daar te genieten vonden. Er was, als men nu langs de wanden liep, een zekere hardheid die natuurlijk niet aan de sujetten, veelal ruwe visschers, te wijten was maar aan de rauwheid die Rink's coloriet kenmerkt en die maar al te dikwijls de knappe teekening schaadt. Ook afgezien echter van zijn kleur-eigenschappen kan men Rink moeilijk een kunstenaar van den eersten rang achten. Zijn voorliefde voor onderwerpen die door iets typisch opvallen is een gevolg van gemis aan diepe simpele schoonheid. Een interessant verteller die niet tevens dichter is, zou men hem kunnen noemen. Zijn bruid en bruigom te Volendam (no 21) is een geestig verhaal maar niet, wat toch samen kan gaan, een mooi schilderij. Er zijn hier stukken waarop het boven gezegde minder van toepassing is. Ik noem die twee visschers in de mist (no 12): een goed stuk grijze neveligheid.
Op de veiling die in het geheel ± f 20000 opbracht, werden de volgende prijzen besteed voor de in den catalogus afgebeelde stukken: schilderijen no 21, f 2600; 9, f 200; 12, f 400; 15, f 110; 30, f 130; aquarellen no 82, f 700; 62, f 205; 65, f 240; 71, f 130; 72, f 330; 74, f 305; 76, f 200; 78, f 480; 80, f 300; 84, f 370.
| |
| |
| |
Veiling van moderne schilderijen en aquarellen der verzameling W.C. Robinson e.a. den 13n november 1906 bij Frederik Muller & Co, Amsterdam
Een veiling met eenige mooie en andere interessante stukken. Onder de laatste twee vroege landschapjes van Jacob Maris uit den tijd toen hij nog J.H. Maris signeerde, No 53 een beetje een zoetelijk gezicht op een dal, No 52 bruin, reeds krachtiger, met een streek die wel aan van Goyen herinnert. Van hem ook, behalve een mooie grijze marine (No 49), en het bij de wieg van haar kind in slaap gevallen moedertje (No 51), vlug van teekening maar koud van kleur, een om zijn kleureigenschappen prachtig stukje: het zwarte vrouwtje in devotie (No 50). Hier is een diepte van toon in het zwart, het groen en het bruin die men ook vindt in dat subliem klein riviergezicht van Thijs Maris, dat het Amsterdamsch stedelijk Museum bezit. Van Bosboom de kerk te Trier (No 21), volgens den catalogus in Bosboom's eigen meening zijn beste werk, groot van bouw doch coloristisch niet aangenaam. Mooi zijn twee kleine kerkjes (Nos 23 en 24). Van Albert Neuhuys waren er vier stukken, aardig het meisje met de nieuwe kap, (No 65). Op de moeder voor het raam, (No 64) heeft het roode stuk vloer vóór iets onplezierigs. Van Allebé een treffend goed aapje, mooi bruin.
Verder aquarellen van Bosboom, Jozef Israëls, Poggenbeek, Voerman, e.a.
De veiling werd druk bezocht. Voor de schilderijen werden de volgende hooge prijzen geboden: Alma Tadema No 4, f 4500; Bosboom No 21, f 7200; No 22, f 800; Jozef Israëls No 41, f 1075; No 42, f 1300; Jacob Maris No 49, f 6400; No 50, f 4000; No 51, f 3500; Willem Maris No 56, f 2300; Albert Neuhuys No 64, f 8600; No 65, f 5000; No 66, f 3200; No 67, f 3750; Voerman No 90, f 1400.
Voor de aquarellen: Bosboom No 132, f 270; No 133, f 610; No 134, f 650. Breitner No 139, f 710. Jozef Israëls No 151, f 2625; No 152, f 1250; No 153, f 1350; Neuhuys No 179, f 1300; Poggenbeek No 181, f 3000; J.H. Weissenbruch No 204, f 610.
Bts.
|
|