| |
| |
| |
| |
Over eenige Luiksche kunstenaars
(Tweede Artikel)
Armand Rassenfosse
DE wedergeboorte der kunsten te Luik heeft vooral op teekenaars en graveurs 't licht doen vallen. En dat is omdat alleen zij nog verbonden waren aan een minder vervalschte, minder onderbroken traditie. Er werd te Luik veel gegraveerd; Luik was een vrijstaat; drukkunst en boekhandel hadden er van ouds grooter vrijheden genoten dan ergens anders. Gedurende de tweede helft der xviiie eeuw, hadden Bassompierre Tutst, Desoer, Plomteux, de Westersche markten met hun voortbrengselen overstroomd. De drukkunst steunde de gravure. De laatste werd beoefend door Ledoux, de Bry, Jan van Gleen, Valdor, Natalis, Varin, Duvivier, Lairesse en Demarteau, die het werk der schilders reproduceerden. Maar bijna een eeuw lang verviel ze in den doodslaap. Toen de mechanische procédés aan deze kunst een belangrijk gebied hadden ontnomen, gaven de nieuw aangekomenen de reproductie op, om de gravure voortaan alleen als zelfstandige kunst te beoefenen. En men mag aannemen dal de jonge Luiksche teekenaars en etsers van heden interessanter en oorspronkelijker zijn dan die, waarvan ze, met het doel om zich aan een krachtige traditie vast te hechten, wellicht ook een weinig uit al te ver gedreven vaderlandsliefde, gaarne groote, beroemde meesters zouden willen maken.
Het oeuvre van Armand Rassenfosse is belangrijk genoeg om het hier als voorbeeld te vermelden. De man zelf bevreemdt ons echter op 't eerste gezicht. In tegenstelling met het meerendeel zijner medeburgers en met wat men eenmaal overeengekomen is om als het type van den Luikenaar te beschouwen, schijnt Rassenfosse bij een eerste ontmoeting zwijgzaam en bedeesd. Met smeekende, ernstige oogen kijkt hij u aan, angstig zoekend aan welken kant van uw karakter hij
| |
| |
voeling met u zou kunnen krijgen. Soms bekruipt hem de vrees, dat hij ze niet zal vinden in zoo hevige mate, dat een vreemde beklemming de temperatuur van het gesprek beneden vriespunt doet dalen; maar zoodra hij een aanknoopingspunt gevonden heeft, verlevendigt zich zijn blik, wordt hartelijker en er komt blijdschap in zijn oogen. Zijn stem krijgt inflexies, die een ingehouden behoefte verraden om zich te geven, waarvan wij spoedig de bekoring ondergaan.
ARM. RASSENFOSSE: Vrouw met zwarten hoed; (teekening).
(Eigendom van Dr. A. Dubois, Luik).
Men voelt in hem een oneindig gevoelige, teedere, voorname natuur. En het verwondert ons dat, alweer in tegenstelling met de meeste zijner stadgenooten, deze man, die er maar zoo minnetjes uitziet, zooveel volharding bij de ontwikkeling zijner eigen persoonlijkheid, zulk volhouden bij 't najagen van zijn ideaal getoond heeft. Want de kring waarin hij leefde scheen niet gunstig voor de vorming van zijn talent. Niet alleen ontbrak het hem te Luik geheel aan aanmoediging, maar werd iedere poging op dat gebied door een boozen geest van ‘blague’ tegengewerkt. Bovendien scheen Rassenfosse, nòch door een bijzondere opvoeding, noch door de familie-atmosfeer, waarin hij leefde, geroepen om uitdrukking te geven aan het Schoone. Als eenig kind van gegoede kooplui, scheen hij voorbestemd om later zijn naam bij die der vaderlijke firma te voegen, om een winstgevenden handel voort te zetten, om geen andere intellectueele bezigheid te kennen, dan die de zaken met zich brachten.
Zóó was dit in zijn burgersmanswijsheid door het hoofd van het
| |
| |
gezin besloten. Maar het lot heeft van die wonderlijke grillen, die de redelijkste menschen in de war brengen. Deze jonge man, die buiten alle esthetische bijgedachten opgevoed was, begon de vreemde werking gewaar te worden, die op zijn geest werd voortgebracht, door 't dagelijks zien van Perzische tapijten, Oostersche zijden stoffen, Chineesch porcelein, Japansch brons en verlakt, glaswerk, ceramiek, aardewerk, vazen en bibelots van allerhande aard en soort. Deze dingen vormden zijn ziel tot iets heel bijzonders, van een ultra-verfijnde moderniteit. De warme oranje-kleurige, bloedige, groene of geamberde weerschijnen van gevlamde glazen, de levendige kleuren, die de reeds zeer scherp omlijnde teekening der kakemonos nog duidelijker deden spreken, poppetjes van speksteen, in allerhande wonderlijke houdingen en verwrongen grimassen, al die voorwerpen, die een Westersche luxe, in een oogenblik van behoefte aan iets vreemds, iets exotisch, vraagt aan de droomen van 't Oosten, maakten zijn verbeelding wakker. Hij begon smaak te krijgen in den inhoud van zijn vaders voorraadskamers, niet om de handelswaarde er van, maar om het visioen van pracht, dat ze voor zijn ziel deed oprijzen, zijn ziel die heimwee naar het schoone had. Van daar was de stap niet ver om zichtbare uitdrukking aan zijn eigen droomen te geven, te meer omdat de handigheid zijner vingeren reeds in het gezin was opgemerkt. En Armand Rassenfosse begon met potlood en krijt te teekenen.
Hij had een aangeboren weetgierigheid en leerde graag. Uit een oud boekje, dat hij ergens op een veiling of bij een bouquinist opgeschommeld had, leerde hij de beginselen der graveerkunst. En dadelijk probeerde bij of 't ging. Een spijker diende hem als graveerstift en de was, waarmee de parketvloer geboend werd, als vernis. Een pers werd, zoo goed en kwaad als 't ging, vervangen door een plank, die op den grond werd gelegd om er vervolgens op te dansen. Dit waren tot hiertoe allemaal nog maar kwajongenspretjes. Maar de kwajongen hield vol. En die probeersels waren niet ruw of zonder vorm, ze toonden al heel wat. En sedert dien tijd heeft hij blijk gegeven van een volharding in zijn streven, die hem nooit meer verlaten heeft.
Hij teekende zonder meester, zonder regelmaat of methode, maar hij vormde zijn hand, en zijn werk, dat bij voorkeur figuren en binnenhuizen behandelde, was tot in 't peuterige toe verzorgd.
Ook vroeg de nijverheidskunst zijn aandacht. Bij middel van de vuurstift versierde hij paneelen voor meubelmakers. Hij maakte aquarellen en zelfs beeldhouwwerk. Deze vorming van een artist, zoo ver verwijderd van eenige schoolgeleerdheid, in zoo volslagen onwetendheid van alle mogelijke academische voorschriften, is zeer eigen-
| |
[pagina t.o. 156]
[p. t.o. 156] | |
ARMAND RASSENFOSSE: Decoratieve figuur; teekening.
(Aangekocht door het Fransche Gouvernement).
| |
| |
aardig. Zijn geest gewende er zich aan om te werken, om lang na te denken, om niets aan het toeval over te laten, om niets zonder strenge contrôle te aanvaarden. Zoo ontlokte hij langzaam, stukje hij beetje, alle geheimen aan zijn vak. Maar daardoor werden ze ten minste zijn uitsluitend eigendom en hoefde hij niet, als zoovele anderen, de voorschriften van het academisch onderwijs te verleeren, waarvan ieder, die inderdaad scheppen wil, zich op een gegeven oogenblik heeft te ontdoen om nieuwe levensbeelden uit te drukken.
ARMAND RASSENFOSSE: Studie naar het naakt.
Ware Armand Rassenfosse een middelmatige geweest, zoo zou deze soort van artistieke opvoeding hem veeleer geschaad hebben, maar nu hij door een groote mate van gezond verstand en een nooit falenden smaak geleid werd, bewaarde deze ontwikkeling des te beter zijn eigen persoonlijkheid, heel modern en bijgevolg te meer geschikt, om onze hedendaagsche gevoelens weer te geven in al hun complexiteit.
Maar toch had hij behoefte aan 't gevoel van opwekking en rust, dat alleen de nabijheid van een meester ons kan geven en tevens aan de levendige discussies, die men alleen in een kring van kunstenaars vinden kan. Van dien tijd ongeveer dagteekent zijn kennismaking met Adrien De Witte, een uiterst gewetensvol teekenaar, die destijds bestemd scheen om een meesterschap en een reputatie te verkrijgen,
| |
| |
zooals Luik sedert jaren niet had gekend. Zijn etsen hadden zeer de aandacht getrokken en ook de schilderijen die hij uit Italië meebracht, vonden een zeker succes. Maar vooral had De Witte zich doen opmerken door zijn populaire, echt Luiksche typen, door zijn Bottresses en Hiercheuses. En toch heeft deze bij uitstek eerlijke kunstenaar, nooit de hoop, die men op hem gevestigd had, verwezenlijkt. Had Italie in hem als in zoovele anderen, de levende bron der inspiratie doen verdroogen, of kon hij minder produceeren, omdat hij zooveel lessen te geven had? Wellicht ook werd hij verstikt door een milieu, dat van plastische schoonheid niets wil weten en enkel maar geeft om effecten, negotie, nijverheid, dividenden, mitsgaders tamelijk laag bij de grondsche genoegens, waartegen een aangeboren bedeesdheid hem belette om met de noodige energie in te gaan. Ofwel was het toe te schrijven aan een overmaat van gewetensbezwaren, van al te groote gestrengheid tegenover zich zelf, 't gebrek aan een hoog ideaal, dat zelfs de grootste eerzucht wettigt, of ook dat gebrek aan volharding, zonder welke geen waarachtig genie kan bestaan?
Misschien was 't van dat alles een beetje. Hoe 't ook zij, de heer De Witte nam om zoo te zeggen niet langer deel aan de kunstbeweging, noch zelfs aan die herleving van bedrijvigheid op verstandelijk gebied, zoo als die zich te Luik geopenbaard hebben. Maar voor Armand Rassenfosse is hij een onschatbare gids geweest. In zijn gezelschap vond de beginneling een atmosfeer van kunst, die hem tot nog toe had ontbroken, een aandrift, een opwekking tot het werk, zooals die voor dien tijd te Luik niet bestond. Bovendien was er tusschen den ouderen en den jongeren, een groote overeenkomst in karakter en smaak. De laatste heeft al de goeie eigenschappen van zijn vroegsten leidsman behouden maar hij heeft zich niet zooals deze, door de doodende traagheid van een provinciestad laten verstijven. Hij heeft krachtig weerstand geboden aan de verleiding van een midden, waarin zoovele hoog begaafde kunstenaars vóór hem waren ten onder gegaan.
Dat komt omdat Rassenfosse, zooals we gezegd hebben, een zeer weetgierigen geest bezat. Zijn eerzucht bepaalde er zich dan ook geenszins toe om zich alleen met de kunstbroeders in zijn geboortestad te meten en zich tevreden te stellen met een uitsluitend lokalen roep. Voor de zaken van zijn vader moest hij naar Parijs. Hij deed de zaken af, maar bezocht ook de musea, snuffelde in alle hoekjes rond, bestudeerde oude en moderne meesters in hun verschillende werkmanier en voltooide zoo zijn eigen opvoeding. Terzelfder tijd ademde hij een geheel andere lucht in en gaf zich wel rekenschap van alle pogingen door de allergrootsten in 't werk gesteld om zich zelf en hun eigen ideaal te kunnen verwezenlijken.
| |
| |
ARMAND RASSENFOSSE: Waalsche arbeidsters: teekening. (Eigendom van den Heer Crozier, Luik).
| |
| |
Als men een proeve van het werk, dat hij destijds ondernam onder de oogen krijgt, zal men moeten erkennen dat het lot groote dingen voor Armand Rassenfosse gedaan heeft. En te oordeelen naar het werk dat hem toen bezig hield, zijn onderzoekingen op velerlei gebied, zijn vele andere beslommeringen, zijn weetgierigheid, merkt men op een zekere verwantschap in smaak, die tusschen hem en Rops bestaan heeft. Want het ideaal, dat De Witte zich gesteld had, vulde zijn gedachten nooit geheel, terwijl dat van Félicien Rops hem verblindde. Het werk van den meester der Sataniques was voor hem als een openbaring, een van die gebeurtenissen in het leven van een mensch, die een diepen indruk achterlaten, en over zijn lot beslissen. Door welk een toover was overigens op dat tijdstip niet den naam van Félicien Rops omgeven! Het minste stuk, dat in dien tijd te voorschijn kwam uit de geheimzinnige werkplaats van dien verbazenden alchimist, oefende een soort van diabolischen invloed op de jeugd van die dagen uit. Was hij 't niet van wien Baudelaire in een sonnet aan Poulet-Malassis, zijn uitgever, gezegd had:
Usez de toutes vos éloquences,
Mon bien cher coco malperché
Comme je le ferais moi-même,
A dire là-bas combien j'aime
Ce tant bizarre Monsieur Rops
Qui n'est pas un grand prix de Rome,
Mais dont le talent est haut, comme
Rops, die een nieuwe uitdrukking had gevonden voor de obsessie van de Vrouw en de Lust, die de romanschrijvers, novellisten en dichters der xixe eeuw vervolgde, en een naakt geschapen had, dat de vergelijking met alle mogelijke naakt van de groote kunstperioden doorstaan kan!
Rops was niet alleen een groot artist, maar tevens een letterkundig ontwikkelde van de alleruiterste verfijning, een schrijver, een kenner, die op de hoogte was van 't heele intellectueele leven van onze dagen, een schitterend causeur, een charmeur en boven dat alles een man, met een hart van goud.
De eerste ontmoeting tusschen Félicien Rops en Armand Rassenfosse is wel de moeite waard om verteld te worden. De jonge Luikenaar, die voor zijn zaken te Parijs was, kreeg bij een uitgever een nieuwe ets van den meester in handen. Hij onderzoekt ze nauwkeurig, houdt ze dicht bij de oogen, houdt ze ver van zich af, voelt ze aan, liefkoost ze bijna. En zoo vol geestdrift en bewondering is hij, dat hij zijn gewone bedeesdheid afschudt. Hij wil Rops zien, zonder uitstel!
| |
| |
ARMAND RASSENFOSSE: Zittende figuur: ets.
- Hoe kan ik Rops te zien krijgen, vraagt hij angstig aan den uitgever.
- Dat zal niet gemakkelijk gaan. Rops is maar niet zóo voor iedereen te spreken. En er zijn zooveel lastige menschen, die hem zijn kostelijken tijd zouden ontrooven, als hij ze niet zorgvuldig vermeed! Maar ge kunt 't in ieder geval eens probeeren! Ga maar dadelijk naar zijn atelier. Als ge hem verrast, zal hij u misschien ontvangen.
En hij geeft hem het verlangde adres. Rassenfosse, wiens hart een roffel sloeg, klopte aan de glazen deur van de werkplaats. Een gordijntje werd op zij geschoven en de mooie, expressieve kop van den meester der Sataniques, met de levendige oogen, den dichten haarbos, den zwarten baard, verscheen voor de ruit. De deur ging open.
| |
| |
Zijn aandoening overwinnend, stelde Rassenfosse zich voor als een liefhebber van gravuren en beriep zich op enkele vrienden die Rops te Namen had gekend.
De herinnering aan zijn land verheugde 't hart van den meester en ze raakten dadelijk aan de praat, over de Mans, Luik en Namen. Rassenfosse vroeg om enkele platen, die hij nog niet kende, te mogen zien. Rops haalde een album, dat de bezoeker doorbladerde en hij merkte al gauw dat zijn jeugdige landgenoot ‘van 't vak’ was, al wou hij er niet voor uitkomen. Maar iemand die sprak van vernis mou, moet er verstand van hebben, zei Rops bij zichzelf en terwijl hij een andere portefeuille opendeed, een die hij enkel aan kenners toonde, ontlokte hij hem stukje voor beetje zijn geheim. Rassenfosse, heelemaal ingepakt door de vriendelijkheid, de inderdaad broederlijke hartelijkheid van den grooten kunstenaar, vertelde hem van zijne proefnemingen, van zijn werk, van zijn hoop en zijn teleurstellingen. En de meester verheugde zich om een man te ontdekken, die zich in even hooge mate als hij aan de alchimie van het etsen gewijd had en in hem te hooren als een echo van zijn eigen onderzoekingen en zijn hoop, in die stem met de dierbare inflecties van zijn geboortegrond. Het gesprek wordt levendig. Rassenfosse, geheel en al meegesleept, laat zich gaan. Rops is heelemaal ingepakt. Ze praten van duizend verschillende dingen, maar komen altijd weer op hun graveeren terug.
't Slaat twaalf uur. Er trekt een rimpel in 's meesters voorhoofd. Hij kijkt zijn bezoeker een oogenblik aan en zegt:
- Wij hebben elkaar nog niet alles verteld wat we te zeggen hadden. Zoo ge eens met me ging dejeuneeren, zonder complimenten, of ge t'huis waart.
Al te gelukkig om nog een paar uur te kunnen blijven bij den man dien hij boven alle menschen bewondert, neemt Rassenfosse de uitnoodiging aan. Rops neemt hem mee naar zijn huis. Na het maal komen ze in 't atelier terug, zetten de discussie voort, wisselen hun denkbeelden, indrukken en reflecties. De tijd vliegt voorbij en tegen zes uur is Rops zoo in zijn nopjes dat hij den Luikenaar op den schouder klopt en zegt:
- Ik heb nog geen zin om u te laten vertrekken, blijf nog wat, blijf bij me eten.
De twee nieuwe vrienden gaan op den boulevard ‘een absinth pakken’ en vervolgens verschijnt Rassenfosse weer in 't huis van Rops.
De enkele dagen, die Rassenfosse nog in Parijs over had, bleef hij bij hem, eer hij weer naar de goede stad van Luik terugtrok.
Dat was 't begin van een vriendschap, die met den tijd alleen vermeerderen zou. De beide kunstenaars schreven elkaar lange brieven: soms schreef Rops aan Rassenfosse dat hij een onbedwing-
| |
[pagina t.o. 162]
[p. t.o. 162] | |
ARMAND RASSENFOSSE: Naaktstudie; ets.
| |
| |
baar verlangen had om hem te zien. En trouw als een zoon, kwam de jongere altijd. Dit duurde zoo voort tot aan den dag dat Rassenfosse in een dorp, ergens in de Ardennen, waar hij de bruiloft van een vriend meevierde, een dringend telegram van Rops kreeg. Zonder een oogenblik te verliezen ging hij weg, reisde den heelen nacht door en kwam tegen den middag in het huis der Demi-Lune, te Essonnes, bij Corbeil (Seine-et-Oise) aan. Rops deed de oogen open en glimlachte tegen zijn vriend. Hij kon niet meer spreken, maar hij nam zijn hand en hield die vast tot hij tegen den avond voor goed in slaap viel, terwijl met de frischheid van den nacht, de geur der rozen door 't open venster in de kamer kwam.
Deze intimiteit met den grooten kunstenaar, is een ontzaggelijk voordeel voor den jongen Luikenaar geweest, want hoewel de meester zich soms ter wille van werk terugtrok, was hij anders de gezelligste man van de wereld en hield van de cerebrale excitatie, die opgewekt wordt door een kring, waar de meest oorspronkelijke gedachte - de stoutste paradox, onmiddellijk een weerklank vindt, die in een sympathieke atmosfeer wordt verder gedragen. Daar kwam Rassenfosse in aanraking met alles wat eenige bekendheid, eenig talent, eenige belangrijkheid bezat. Wel bleef hij, zooals een zijner vrienden mij heeft gezegd, altijd de zwijgende opmerker, de stille toeschouwer, maar de kleine, enge, nevelige ideeën van zijn geboortestad, werden gaandeweg, door breeder en juister opvattingen uitgewischt. En samen met Rops vond hij een vernis uit, dat naar hen Ropsenfosse-vernis werd genoemd.
Met geheel andere indrukken dan die van voor zijn vertrek, kwam hij in Luik terug. En hij ruimde alles op, wat hij vroeger gemaakt had! Dat alles had voor hem niet de minste waarde meer. Hij ging weer van voren af aan beginnen, om de duizend verschillende houdingen, waaruit de beweging en de harmonie van 't menschelijk lichaam bestaat, op 't leven te betrappen.
En met niet genoeg te bewonderen gewetensvolheid, toog hij weer op nieuw aan het werk.
Toen was het dat hij de waarheid erkende van het versje van Baudelaire:
‘On ne peut ici-bas contenter qu'un seul maître’.
Hij liet de negotie in den steek, ondanks zijn vader, die als de meeste vaders, het eerst op het stoffelijk belang van zijn kinderen was bedacht en er den schrik van had gepakt om te zien, hoe zijn zoon de schaduw voor de prooi zou vervolgen, om zich in een onzekere toekomst te storten, waar hem wellicht niet anders dan bittere teleurstelling en lijden wachten zou.
| |
| |
Deze vaderlijke tegenwerking deed echter aan Rassenfosse geen grooter kwaad dan aan zoovele anderen, die hetzelfde hebben ondervonden. Integendeel, door al die moeilijkheden en hindernissen, werd zijn wilskracht alleen nog geprikkeld. Ook is 't totaal overbodig om hier een traan te plengen over 't kind, den martelaar van den tyrannieken wil zijns vaders, die zich tegen zijn kunstenaarsroeping verzet, of 't droevig lot van den armen, vervolgden jongen man te bezingen. Deze ritornellen hebben hun tijd gehad.
De heer Armand Rassenfosse, vennoot van den drukker Auguste Bénard, heeft veel bijgedragen tot de bedrijvigheid op kunstgebied, door deze firma aan den dag gelegd, en waardoor deze een goeden naam in de belgische uitgeverswereld verworven heeft.
Hij teekende hoofden, beginletters, sluitstukjes en andere typografische ornamenten. Hij vervaardigde ook aanplakbiljetten, die tegenwoordig zeer door verzamelaars zijn gezocht, want hij liet ze altijd hun karakter van affiche behouden, in plaats van ze die van een prent te geven, zooals het velen kunstenaars overkomen is, die bijna onmerkbaar maar toch zeker, het genre hebben doen verloopen.
Ook werkte hij mee aan de verluchting van verschillende boeken, zooals de Recueil des Poésies van Nicolas Defrecheux, l'Almanach des poètes, ‘Dit un page’ van Edmond Rassenfosse en nog anderen. Voor bibliofilen verluchtte hij luxe-uitgaven met oorspronkelijke teekeningen, waarvan de meeste thans in den vreemde zijn en waarschijnlijk voor de kritiek verloren.
Zijn ex-librissen vooral, zijn in hun eenvoud alleraantrekkelijkst. Dat van den beroemden heelkundige Alex. von Winiwarter: De dood die een jonge Vrouw wegmaait en dat van Dr Hans von Winiwarter, die hem een zeer belangrijke studie gewijd heeft, welke op een conferentie te Luik werd voorgedragen en door de Revue Wallonnia is gereproduceerd: een naakte Vrouw die een gravure bekijkt; op de tafel, waartegen ze leunt, ligt naast den miscroscoop, een doodshoofd. Op den grond zit een soort van Japansch monster, bezig de voorletters van den eigenaar op zijn buik te schilderen. En eindelijk dat van den artist zelf: een jonge vrouw, met een zotskap op 't hoofd, die leest, op een in-folio gezeten.
Maar hoewel men in deze kleinere werken, al de karakteristieke eigenschappen van Rassenfosse's talent weervindt, moet men vooral in zijn werk van zuivere kunst, de volle maat van zijn talenten zoeken, in zijn vernis mou, zijn drooge-naald studies, zijn etsen en zijn teekeningen, waarin hij het geheel gamma doet zingen van zilvergrijs, blond de mine de plomb, van diep zwart, zooals een afgrondsnacht, veloutés, die brandend zijn als vlammen en die van levende kleuren schijnen te zijn gemaakt. We vinden dit alles nog eens weer in een twee honderd
| |
| |
gekleurde gravuren, die te samen de illustratie vormen van Charles Baudelaires Fleurs du Mal, dat hem door de Société des Cent Bibliophiles te Parijs besteld was.
ARMAND RASSENFOSSE: Portret van den Heer M.d.O; teekening.
In zijn titelblad voor la Femme et le Pantin van Pierre Louys de Dansende Salomé, de Dame in 't Zwart, de Plainte de la Cigale, de Belle Hollandaise zijn Hiercheuses, Repasseuses, Jeune sorcière en zoovele andere, waarvan 't er weinig op aankomt om de titels te noemen, want de door Rassenfosse gekozen titels zijn niet gezocht. Zijn streven is niet om zijn platen onder een mooien litereeren naam voor te stellen, en hij heeft gelijk. Dat zou overigens maar slecht overeenstemmen met zijn esthetiek, die hem alleen veroorlooft om zijn effect in de plastische uitdrukking en de uiterste waarheid van zijn teekening te zoeken, voor hem moet elke
| |
| |
lijn zijn eigen innige schoonheid hebben, de een of andere krul haar volle gratie ontwikkelen. De omtrek alleen van een vrouwe-borst moet ons den indruk geven of we ze vóór ons zien. Met enkele lijnen en halen geeft hij de spierwerking, de nerveuse stevigte aan van een dij, van een been. Onder zijn potlood of stukje krijt, wordt de omtrek van een romp, de plooiïng van een heup, de ronding van een rug, een droom van menschelijke perfectie, een antiek schoonheidsideaal.
En hierin ligt vooral 't verschil tusschen Armand Rassenfosse en Félicien Rops.
Men heeft wel eens beweerd dat Rassenfosse niet meer is geweest dan een nabootser van den Meester der Sataniques. Dit is een dwaling, die met het volste recht is wederlegd. Maar wellicht hebben zijn verdedigers een weinig te veel gezegd, toen zij beweerden dat hij nooit de leerling van Rops kan zijn geweest, omdat Rops nooit leerlingen heeft willen hebben.
Zeker heeft Rassenfosse den invloed van Rops ondergaan! Maar wie zou zich hierover kunnen beklagen? Is het daarom noodig om het oude gezeur nog weer eens op nieuw te herhalen, dat men altijd van den een of anderen kant, iemands navolger moet zijn? Als Rassenfosse naar Rops is gegaan, zooals men naar zijn noodlot wordt heen getrokken, dan was dat alleen omdat er tusschen den auteur van die verwonderlijke Verzoeking van St. Antonius en hem een zekere affiniteit bestond. Al staat ook die zieleverwantschap vast, al gelijken ook hun vormen, in hun volmaaktheid, eenigszins op elkander, wat doet er dat toe; wat beteekent het eigenlijk? Het bewijst en zonder dat had ik het toch gaarne geloofd, dat een kunst, zoo verheven als die van Rops, tot basis kan dienen, van geheel een traditie, en dat vele kunstenaars er een soort van hooger onderwijs uit kunnen putten, zonder dat men ze daarom van gebrek aan oorspronkelijkheid beschuldigen mag. Jordaens en van Dijck blijven groote figuren naast hun meester, die Rubens was. Rembrandt bedekt Fabritius niet geheel met zijn schaduw en Rassenfosse toont, door onloochenbare invloeden heen, een besliste oorspronkelijkheid.
Volgens J.K. Huysmans is Rops: ‘vraiment celui qui a notifié la diabolique ampleur des passions charnelles. Il a restitué à la Luxure, si niaisement confinée, dans l'anecdote, si bassement matérialisée par certaines gens, sa mystérieuse omnipotence; il l'a religieusement replacée dans le cadre infernal où elle se meut et, par cela même, il n'a pas créé des oeuvres obscènes et positives, mais bien des oeuvres enflammées et terribles. Il ne s'est pas borné, ainsi que ses prédécesseurs, à rendre les attitudes passionnelles des corps, mais il a fait jaillir des chairs en ignition, les douleurs des âmes fébricitantes et les joies des esprits faussés; il a peint des élans mystiques. Loin du
| |
| |
siècle, dans un temps où l'art matérialiste ne voit plus que des hystériques mangées par leurs ovaires ou des nymphomanes dont le cerveau bat dans les régions du ventre, il a célébré non la femme contemporaine, non la Parisienne, dont les grâces minaudières et les parures interlopes échappaient à ses apertises, mais la Femme essentielle et hors des temps, la Bête venimeuse et nue, la mercenaire des Ténèbres, la serve absolue du Diable. Il a, en un mot, célébré ce spiritualisme de la Luxure, qu'est le Satanisme, peint, en d'imperfectibles pages, le surnatureI de la perversité, l'au-delà du Mal’.
Armand Rassenfosse daarentegen is alleen om plastische schoonheid bekommerd geweest. In hem is niets satanisch. Zijn werk heeft ook niet de phosphorescentie van dat van Rops. Hij is een geduldig en bezadigd kunstenaar, die door geen anderen hartstocht wordt bewogen dan het streven naar de volmaakt bevallige lijn: maar die lijn cultiveert en onderhoudt en voedt hij, met al 't geduld van een gothiek. Zooals men terecht heeft opgemerkt: bij hem is alles wel overwogen en gekozen, van af de knappe eigenaardige omtrek, tot aan de korrel van het papier. Hij geeft iets teerfluweeligs aan 't vleesch van vrouwen, en zoo hij boven alle dingen belang stelt in het vrouwenlichaam is dat alleen omdat het voor hem incarneert heel de schoonheid van deze wereld.
Hij is een der zeer zeldzame kunstenaars van onzen tijd aan wien 't moderne naakt, werken inspireert van zooveel edele en verheven verdienste. Dit verzekert hem een eigenaardige en belangrijke plaats in de kunst van onze dagen.
Maurice des Ombiaux.
|
|