de eenvoudige ‘beeldsnijders’ dier oude tijden waren.
Van ons bijzonder standpunt uit, kent men de betrekkingen, die door alle tijden heen, bestaan hebben tusschen de Fransche en Nederlandsche beeldhouwers. Het vraagstuk der wederzijdsche beïnvloeding, van de xiiide tot de xvde eeuw, is voor de hedendaagsche kritiek een der meest belangrijke. Het werk van de H.H. Vitry en Brière, dat zooveel verspreidde en tot hiertoe voor een groot deel onuitgegeven en moeilijk te bereiken werken verzamelde, zal er zeker veel kunnen toe bijdragen om deze kwestie toe te lichten.
De stoffelijke uitvoering beantwoordt aan alle eischen der hedendaagsche techniek. De platen, die in lichtdruk zijn uitgevoerd, en altijd verschillende onderwerpen op één bladzijde vereenigen, zijn buitengewoon goed geslaagd en bevredigen zelfs het scherpste onderzoek. De meest belangrijke onderwerpen worden omringd door hun karakteristieke onderdeelen op groote schaal.
En wat wij vooral op prijs stellen is dat de foto's bijna altijd naar 't oorspronkelijk werk zijn genomen. Alleen in enkele uitzonderlijke gevallen, b.v. voor 't beter doen uitkomen van een détail, heeft men zijn toevlucht tot afgietsels genomen, die gemakkelijk te bereiken waren; trouwens waar dit het geval is, wordt het altijd onder de plaat vermeld. Men merke vooral op de intelligente manier, waarop de voorwerpen neergezet en verlicht zijn. Want in dit opzicht levert de reproductie van beeldhouwwerk heel eigenaardige moeilijkheden op. Het verkeerd plaatsen van een gezichtspunt, 't verwaarloozen van een gunstige verlichting, is voldoende om 't karakter van een werk te bederven, tot onkenbaar worden toe. Een zeker aantal fotografieën zijn voor de verzamelaars van het boek opzettelijk vervaardigd, anderen werden met veel onderscheid uit bestaande reproducties gekozen.
Slechts één enkel bezwaar hebben we ten opzichte van enkele afzonderlijke beelden, die door het kunstmatig verwijderen van den natuurlijken achtergrond, zonder overgang uitlossen op het witte papier. Deze wijze van behandeling komt ons zeer verwerpelijk voor. Zelfs al veronderstellen we de grootste bekwaamheid bij den retoucheur, die met deze delikate bewerking belast is, kan hij onmogelijk de zuiverheid van den omtrek bewaren, zonder daaraan iets te bederven. Wanneer men aan een beeld zijn achtergrond ontneemt, verkracht men er het meest essentieele karakter van, men ontdoet het van zijn omringende atmosfeer, stelt in de plaats van de wezenlijke, tastbare vormen, die door licht en lucht worden gedrenkt, een vlakke silhouët, die uit een stuk bordpapier schijnt te zijn gesneden. Gelukkig echter behooren op die wijze behandelde onderwerpen tot de uitzondering, vooral in deze tweede uitgaaf, waar verscheiden silhouëttages weggelaten zijn. De ongelukkige neiging om beeldhouwwerk op deze wijze voor te stellen, is echter in onze dagen algemeen genoeg, om deze opmerking te wettigen
P.
DE Gazette des Beaux-Arts (Octobernummer) bracht o.a. een opstel van den Heer F. Schmidt-Degener over de herdenking van Rembrandt's derde eeuwfeest. Met name bespreekt de schrijver den nieuwen aanbouw aan het Rijksmuseum en de Leidsche tentoonstelling. Hij verheugt zich over de ongekend gunstige verlichting, waardoor de Nachtwacht thans in zijn volle waarde en luister te genieten valt. Minder enthousiast is hij over de opvatting, die volgens hem het schilderij, als ware het een dekoratief paneel, één geheel met den wand doet uitmaken, door de omlijsting min of meer in de lambrizeering van de zaal op te nemen. Verder acht hij het ook onjuist, dat het schilderij zoo laag is geplaatst, dat de figuren bijna gedacht kunnen worden in de zaal zelf te staan.
Van de Leidsche tentoonstelling geeft de schrijver een vrij uitvoerig overzicht, waarop hij in de Chronique des Arts (nummer van 3 November) nog met een notitie terugkomt, betreffende den