Onze Kunst. Jaargang 5
(1906)– [tijdschrift] Onze Kunst. Geïllustreerd maandschrift voor beeldende en decoratieve kunsten– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 133]
| |
Kunstberichten van onze eigen correspondentenUit AmsterdamTER eere van het 25 jarig bestaan der Rijksschool voor kunstnijverheid houdt deze, en de Normaalschool voorteekenonderwijzers, beide gevestigd zers, beide gevestigd in het Rijksmuseum, een tentoonstelling van werken hunner oud-leerlingen in het Suasso-museum. Het belangwekkende der tentoonstelling ligt in de verscheidenheid der talrijke inzendingen, waaruit blijkt in hoezeer verschillende richtingen het onderwijs heeft nagewerkt; echter zijn er onder de goede dingen zoo veel bekende en staat de groote massa op een zoo gelijkmatig peil dat, mocht deze tentoonstelling allicht interessante stof leveren, voor een langere vergelijkende beschouwing, in een kort bericht als dit, er geen aanleiding tot jubileeren is. De inzendingen die meer als de resultaten van een voortgezet streven naar toegepaste kunst, na het genoten vakonderwijs te beschouwen zijn, vormen het beste deel der tentoonstelling. Over 't geheel lijdt het schilderwerk aan decoratieve naweeën. Natuurlijk zijn in deze groote massa, degenen, die zich in meerdere werken toonen kunnen, als Hahn, Th. Molkenboer, G. Rueter, er het best aan toe om opgemerkt te worden, enkele alleenstaande, verdienstelijke doekjes op te noemen is ondoenlijk. Onder de kunstnijverheidsinzendingen zijn meubelen (o.a. door Jacq v.d. Bosch), tot een aardig intérieur geschikt, drijfwerk (Zwollo), borduur-, druk-, bind- en batikwerk (waaronder zeer mooi van Rica Palache), proeven van illustratie, reclameprenten, handleidingen bij ontwerpen en wandplaten te gebruiken bij 't teekenonderwijs in de school, van zeer verschillende gedachte. C.S. | |
Uit AntwerpenKunst van heden tentoonstelling der werken van Juliaan Dillens zaal Forst van 22 September tot 14 October 1906Pas is de tentoonstelling Linnig-VerstraeteGa naar voetnoot(1) achter den rug, of de Maatschappij ‘Kunst van Heden’ verrast ons alweer met een nieuw, uitgelezen kunstfeest: een tentoonstelling van Dillens' werken. Na de uitvoerige studie over dezen meester, van Arnold Goffin, in ons Mei-nummer verschenen, en na het vele - àl te vele - dat nu, ná zijn dood, over Dillens geschreven werd, meenen wij den lezer een nieuwe bespreking van zijn werk, en een nieuwe jammerklacht over zijn jarenlange miskenning te mogen besparen. Trouwens was deze tentoonstelling in hoofdzaak een herhaling van de Brusselsche, in April van dit jaar gehouden. Alleen ontbraken er te Antwerpen enkele groote afgietsels, en was ook de verzazameling akwarellen en teekeningen minder volledig. Daarentegen vonden we hier een paar marmeren kopjes (ingezonden door de Antwerpenaren F..... en G. Caroly) waarvoor we gaarne heel wat grootere gipsbeelden misten. Wij kunnen niet ontveinzen, dat de | |
[pagina 134]
| |
Antwerpsche tentoonstelling in haar geheel een prettiger indruk maakte dan de Brusselsche, en o.i. met méér smaak was samengesteld. Ook hiervoor verdient de Maatschappij allen lof. Jammer dat het Antwerpsche publiek niet door talrijker bezoek deed blijken, dat het in staat was om de beteekenis van een tentoonstelling als deze te begrijpen en naar waarde te schatten. B. | |
Uit Den HaagKunsthandel Arti op den KneuterdijkToen Jozef Israëls destijds zijn reisverhaal over Spanje deed verschijnen, is over dat boek niet eensluidend geoordeeld. Maar in die dagen was de critische atmosfeer min of meer beroerd door uitbarstende partijzucht. Men verwachtte van den grooten schilder soms te veel, iets dat aan zijn schilderkunst gelijkwaardig zou zijn. Zij die 't boek onpartijdig beoordeelden, zooals onlangs Brandes, erkenden daarin den hooggestemden, alleraangenaamsten causeur die de meester ook in zijn dagelijkschen omgang is. Ja, de pen goed te voeren is ook een heele kunst, bekende hij mij onlangs met glimlachenden ernst, toen hij nog aan 't stuk over Rembrandt, dat de Gids-redactie hem verzocht had samen te stellen, bezig was. De illustraties uit dat boek zijn het thans, welke de heer Reballio als collectie exposeert. Daaronder is ook die wonderstemmige teekening waarin de meester zich zelf schetste, bezig aan 't schrijven van zijn boek en waaraan dat over de tafelruimte uitschijnende, in die ragge kamerschemer als met zacht geneurie zich verliezende lampeschijn, zoo'n stil-intiemen luister bijzet. Daar is dat dansende paartje dat hij ontmoet en dat hij teekent in een stemming welke al die jolijt uitstraalt, welke men voelt waren in die schemerruimte onder het takkenloover, waardoor de zon haar blanke wemellichten strooit. Weer ergens anders ziet men hem praten met den langbaardigen oude, die hem later tot het schilderen van den joodschen wetschrijver verleidde, die koranspreuken prevelt in die als van zijn heiligen arbeid vervulde ruimte voor hem. Hij teekent den somber-statigen monnik welke hij ontmoet, ezeldrijvers met hun langoorige grauwtjes, landloopers, op de guitaar tokkelende schoonen. Hij woont een stierengevecht bij, ziet de beg-arenden wieken in hun sfeer van angstwekkende woestenij en de massale architectuur van het oude cultuurland rijst in vereenzaamde grandeur voor hem op. Voor de wereldberoemde schilderijen van Velasquez, die hij nu in al hun luister voor 't eerst aanschouwt, vergeet hij de grootheid van zijn landgenoot Rembrandt niet en hij zegt dingen over den laatste, zoo als terloops die meer waard zijn dan een hoek vol wijsheid. Het boek van Jozef Israëls over Spanje is in veel dingen een merkwaardig boek en het zou daarom jammer zijn indien deze collectie schetsen en teekeningen, die door dat verband, door dat opwekkend relaas van een als in de herinnering opnieuw doorleefde reisroes, bijeengehouden wordt, verstrooid geraakte. Juist in dat verband immers schuilt hun eigenaardige waarde. H. de Boer. | |
Uit KrefeldTentoonstelling van Nederlandsch-IndischekunstTen tweedemale is de kunstarbeid uit het tropenland buiten Hollands grenzen tentoongesteld, de eer waardig gekeurd, een zelfstandige tentoonstelling te vormen. Welk verschil bij vroeger, toen de ijveraars voor ons koloniaal bezit op wereldtentoonstellingen batik's en weefsels gelijkelijk met de produkten des lands exposeerden, met koffie, suiker en cacao; ze meer als kuriositeiten dan wel als geestvollen arbeid beschouwend en behandelend. De eerste maal zijn Indische batik's en weefsels in October 1904 in het Stede- | |
[pagina 135]
| |
lijk Museum te Elberfeld tentoongesteld, terwijl nu wel de textiele kunst het hoofdbestanddeel vormt, maar daarnevens ook andere uitingen van kunst aan het woord komen. Deze tentoonstelling is inderdaad een gebeurtenis! Het Kaiser Wilhelm Museum te Krefeld toch behoort niet onder de gewone Musea. Het bezit schijnbaar slechts kleine verzamelingen, maar die door smaakvol en juist arrangement, door de superbe kwaliteiten der voorwerpen meer leeren aan bezoekers dan de overvolle zalen en vitrines, die in veel musea schering en inslag vormen. Het bijeenbrengen dezer collecties en de arbeidswijze van deze instelling is geheel het werk van den directeur, Dr F. Deneken, die reeds daardoor toont een man van kennis en exquisen smaak te zijn. Dat een man als hij de Ned. Indische kunst beteekenisvol genoeg acht om een tentoonstelling aan te richten, dat is een nieuw eerherstel voor het zoo lang veronachtzaamde, Indonesische kunstgebied. Onder zijn leiding en met medewerking van Thorn Prikker is een tentoonstelling gevormd, die door het arrangement de mooiste op dit gebied is geworden. Frappant is het binnentreden in de groote zaal, met batik's en weefsels behangen. Tegen den blauw-grijzen wand zijn vierkante palen aangebracht, in rood, geel en blauw geverfd en daarop bevinden zich Balineesche houtsculpturen. Bont zijn die houten figuren, felrood, geel, groen, donkerblauw, maar door de zeer bewegelijke vormen, de fantastische, rijk-ornamentale behandeling valt dit minder op. Kleur en vorm vereenigen zich tot één krachtige uiting, echt-Balineesch van karakter, geestig en temperamentvol! Daartusschen hangen de doeken vlakweg tegen den wand, enkele onderaan afhangend op witte tafels. Geen mistoon in kleur treft men aan en met bizonderen, artistieken smaak zijn de weefsels zóó gehangen, dat het geheel een weelde is om te zien. Prachtige batik's in donkerblauw met bruin met hun eigenaardig ornament, dat, hoe ook uitgevoerd, steeds echt vlakornament blijft. Hier en daar grootere plekken kleur op een lichter fond met iets als bladerranken bedekt, streng gestilizeerde vlinders op een vrijer behandeld ornament van tjempaka-bloemen. En bij de parang-doeken worden de wasbreuken kunstig aangewend; tusschen de streng-gehouden, schuine banden met de uitspringende punten bewegen zich licht en teer gekleurde aderen, verzachtend het al te scherpe ornament. De geïkatte doeken geven weer een textiel ornament te zien, ontstaan als ze zijn uit een interessante weeftechniek, uitsparing door omsnoering der garens vóór het weven. Al naar de schering of inslag zóó behandeld is, beweegt zich de versiering in een bepaalde richting en door het ietwat uitvloeien der kleuren krijgen de siervormen iets vaags, iets trillends, dat ze wondermooi doet zijn. Onder deze is grooter kleurverscheidenheid dan onder de batik's. De Batak'sche doeken, evenals de Dajak'sche en Fimoreesche van katoen geweven, zijn de stemmigste in wit, donker bruin en blauw. Dan komen de licht-kleurige Soemba-weefsels met veel oranje, groen en blauw en het hoogste punt in blijden kleurengloed geven de Balineezen te zien in hun schitterend zijdeweefsel met veel rood, blauw, geel en groen. Eenvoudig zijn hun patronen, een scherpe tegenstelling met de kunstige decoratie der Dajak'sche weefsels. Dikwijls zijn deze liefdevol met een weelderig spiralen-ornament met zekere hand en onuitputtelijk geduld aangebracht. In de eerste nevenzaal hangen tal van wajang-figuren aan den wand, een ware keurcollectie. Eigenaardig vervormde menschenfiguren met lange armen en schuin toeloopend bovenlijf, dat meestal in goudglans fonkelt. Kleurig is de gestiliseerde saroeng bewerkt, die in een ronden zwaai het onderlijf bedekt. Het hoofd in goud en zwart, gelukkig gestileerd, zóó dat neusvleugels en mondhoeken ornementaal meespreken. Weelderig is het hoofdsieraad als helm bewerkt, welks détailleering sterker nog uitkomt door het effen zwart van den haardos. Het zijn mythologische figuren, bekende typen voor den Javaan, die hem aan het oude heldentijdperk herinneren. Voor niet-Javanici moet de | |
[pagina 136]
| |
beteekenis raadselachtig blijven, maar ook voor hen moet het opvallen, hoe ondanks de stileering het teer-vrouwelijke in de edelvrouwen bewaard is gebleven, mooi uitgesproken in spaarzamen lijnengang. Daarnaast de tegenstelling, het geweldige der reuzentypen, het dreigende der demons, donker van kleur met grove, opgeblazen gezichten en die toch als geheel iets elegants hebben behouden. Dit elegante, deze duidelijke sporen van een weeldesfeer herinneren aan de oude, Javaansche hoven, rijk en machtig, met scherp-vormelijke etiquette, waar de Hindoe-kultuur, de hoogbeschaafde zich met het oer-Indonesische element vruchtbaar vermengde. Maar wil men die wajang-figuren op hun mooist zien, dan zie men naar de vensters met wil doek bespannen. Als silhouetten, donker in toon hangen daar enkele figuren. Het goudgefonkel is verdwenen, de fijne schildering van sieraden en saroeng-ornament vallen weg. Maar hun gemis wordt volop vergoed door heerlijk teer ornament, behoedzaam met kleine beiteltjes uitgeslagen, Als fijn kantwerk rijen minutieuse spiraaltjes tot ornamentvederen en trillend als waterdruppels komen cirkeltjes in de sierlijk bewerkte tiara's. Heel mooi zijn deze wajang's, het mooiste van de tentoonstelling! Ontstaan in denzelfden sfeer van Javaansche hoven zijn de talrijke wapens, in een andere zaal geëxposeerd. Ook zij geven de hoogste elegantie in vorm! Weelderig ornament in de versiering der krisgevesten, in gelig-blank ivoor uitgesneden of moeizaam in edel metaal bewerkt. Daaruit golft het donkere staal, waarin door het samensmeden van strooken metaal met luttel zilver een bizondere schakeering van tonen is verkregen. Afgietsels van Hindoe-beelden staan tegen de wanden, herinneren aan de hoog beschaafde kultuur, die bevruchtend door het Javaansche land is gegaan. De Hindoe-vorsten zijn verdwenen, de tempels vergaan tot ruïnen, maar hun geest is levendig gebleven, spreekt zich nog steeds uit in de schoonheid der Javaansche kunst, die ondanks Islam en Europeeschen wansmaak blijft voortbloeien in het inlandsche werk! J.A. Loebèr Jr. Elberfeld, October 1906. |
|