Onze Kunst. Jaargang 5
(1906)– [tijdschrift] Onze Kunst. Geïllustreerd maandschrift voor beeldende en decoratieve kunsten– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina t.o. 81]
| |
REMBRANDT: PORTRET VAN DEN SCHILDER MET GEOPENDEN MOND.
(Eigendom van Prins Lubomirski, Lemberg). (Tentoonstelling Leiden 1906, No 53c). | |
[pagina 81]
| |
Rembrandtiana V
| |
[pagina 82]
| |
In Leiden echter, waar eerder dan te Amsterdam een kommissie was gevormd, wilde men toch iets doen. En men besloot dan aanvankelijk, - althans zoo verluidde het toen - tot een tentoonstelling van werken door schilders uit Rembrandts Leidsch gevolg. Bij het voorbereiden daarvan moet er dan echter gevoeld zijn, dat men bezig was eenigszins hazepeper zonder haas te bereiden, en zoo kwam de Kommissie er allengs toe, toch ook eenige schilderijen van Rembrandt zelf te vragen. Eerst werd blijkbaar enkel naar Leidsch werk van den meester omgezien, althans Dr Bredius zond uit zijne rijke kollektie Rembrandts juist alleen de vroegsten. Naderhand voelde men zich evenwel gedrongen, het wel wat mager gebleven geheel toch nog met eenige absoluut mooie Rembrandts uit zijn rijpsten tijd op te luisteren. Op die wijze kwam de Leidsche Rembrandt-hulde-tentoonstelling tot stand, welke, naast een aantal meer of min belangwekkende stukken van Jan Steen, van Goyen, Metsu, Brekelenkam, Lievens, Dou en Koedyck, die wij hier buiten beschouwing laten, tevens nog zienswaardigs genoeg van Rembrandt zelf aanbood, maar die, als monumentale Rembrandtherdenking zelfs niet in de schaduw der Amsterdamsche en Londensche tentoonstellingen kon staan.Ga naar voetnoot(1) Juist het feit echter dat toch enkele schilderijen van zeer hoogen rang, zooals de Dame met de papegaai, de Adriaen Harmensz. van Graaf Potocki en de zoogenaamde Scipio voor deze tentoonstelling verkregen konden worden, doet het achterna betreuren, dat men niet van den beginne af aan moed of lust heeft gehad, nog eens een festijn op breeder schaal aan te rechten. Het eerste stuk, van de Londensche Rembrandt-tentoonstelling bekend, bewees dat een Engelsche Lord toch nog wel een voornamen Rembrandt uitleent. Het tweede staafde de stelling, dat er mooie Rembrandts in privaatbezit zijn, die in 1898 en '99 niet tentoongesteld werden. En het derde biedt een voorbeeld, hoe er ook in de laatste jaren nog hoogst belangwekkende Rembrandts voor den dag kwamen. In stede van meer werken van zulk gehalte, die men te noode miste, hing er nu een heeleboel wat lang niet mooi was en al weinig met eenige waardige Rembrandt-hulde uitstaande had. Een door den Parijschen kunsthandelaar Kleinberger ingezonden Kleine studiekop van een man uit het volk, was zóó hoog niet uit het | |
[pagina t.o. 82]
| |
REMBRANDT: PORTRET VAN REMBBANDT'S ZUSTER.
(Eigendom van den Vorst van Liechtenstein, Weenen). (Tentoonstelling Leiden 1906, No 36). | |
[pagina 83]
| |
gezicht geplaatst, of het monsterlijke van de croûte bleef nog hinderen. Een late kopie naar het bekende fraaie Portret van Rembrandt's moeder dat aan Dr Bredius toehoort, (het origineel was ook aanwezig), had men eveneens moeten weren. De Saskia als Flora van Meyer von Stadelhofen vertoonde op zijn best een ongenietbare ruïne. De Jonge man van graaf Tarnowski was werkelijk te slecht. En de fratsige Studiekop van een grijsaard van Xavier Brenicki deed in haar schietgele branderigheid al te nauw aan bedrog denken. Van een andere orde van minder-genietbaarheid was het schilderijtje dat onlangs in Friesland opdook, en waar de kranten toen wel wat veel gewag van maakten. Waarom het Saskia heet voor te stellen is mij niet duidelijk, want het al te slappe kopje toont weinig overeenkomst met haar pikante trekken. Afgaande op den brief dien het wonderlijk persoontje in de hand houdt, en waar als onderteekening een kroon op staat, zou men geneigd zijn aan de voorstelling van een Bathseba te denken. Maar het heele schilderijtje vertoont alleen groote overeenkomst met Rembrandt's minst mooie werk uit een overgangstijd, en enkel in gedeelten van de kleedij en in den voorgrond valt eenige bepaalde kracht van schildering te onderkennen. Het schilderij uit de kollektie van Madame May te Brussel, dat als Rembrandt's vader in Oostersch kostuum gekatalogizeerd werd, terwijl ik er liever Rembrandt's oudsten broeder Gerrit achter zoeken zou. (Een vergelijking met den bekenden, aan Dr Bredius behoorenden Rembrandt's vader met het kalotje wees toch ook ál te veel verschil aan), behoort tot die stukken waar in verloop van tijd zooveel aan gescharreld werd, dat het niet recht duidelijk meer is wat men er eigenlijk aan heeft. Op andere wijze door vroegere of latere bewerkingen aangetast is het Borstbeeld van een jongmensch waarvan H. Reinhardt te Chicago de niet zoo vreeselijk te benijden bezitter is. Het moet vroeger erg overschilderd zijn geweest, waarop het, naar een gezaghebbend kenner mij verzekerde, nog niet zoo lang geleden weder voorzichtig van alle repeintes werd ontdaan. Maar wie zegt ons of het vroeger niet werd overgeschilderd òmdat het toen duchtig verpoetst was, in welk geval wij in het van vreemde smetten wel gezuiverde stuk, daarom toch nog geen schilderij zouden mogen zien in een staat, zooals Rembrandt het ooit heeft afgeleverd. En wat hier verder ook van zij, het is een uitdrukkingsloos en uiterlijk schilderij dat wij thans te aanschouwen kregen. De geschilderde schets van Jan Six aan het venster, die wij in 1898 al te Amsterdam zagen, houd ik nu stelliger dan toen voor een smaakvolle pastiche. Er zijn te groote tegenstrijdigheden, te bepaalde onwaarschijnlijkheden in dit knappe stukje, dat, wanneer het als een door Rembrandt zelf geschilderde voorstudie voor een portret mocht gelden, een unicum in des meesters bewaard gebleven werk zou zijn. Maar wat | |
[pagina 84]
| |
mij in een studie die toch om het zoeken naar de houding gemaakt zou moeten zijn, vooral bedenkelijk schijnt, is het onnoodig en bijna koket uitvoerige in bijzaken en het erg onbesliste juist in de hoofdzaken, waardoor dit schetsje zich onderscheidt. De houding is slap en onopgelost en doet denken aan een slecht begrepen transpozitie van de mooie krabbel bij de familie Six, waarop ook de venster-partij en de heele kamer-situatie met enkele pennekrassen veel klaarder is uitgedrukt. Verder wijst het door een herhaalde bewerking verkregen staande kozijn achter het roode haar er op, dat het schilderijtje niet zoo vlot uit de kwast geloopen is als men bij zulk een spontane studie zou onderstellen, en draagt de stoel links vooraan nòch als type van een stoel, nòch als schildertrant een zeventiende-eeuwsch karakter. Ten overvloede bewijst een tastbaar leugenachtige inskriptie achterop, dat het stukje reeds gemimeli tijd geleden opzettelijk onder valsche voorgevens als iets authentieks werd onderstreept. Zoo doet men juist met bewuste Fälschungen. Gaan wij thans echter over tot een beschouwing der belangrijkste nummers. Het Portret van den schilder met geopenden mond (eigendom Prins Lubomirski, Lemberg) was wel het vroegste der hier aanwezige schilderijen. Het is, pas later, door de goede zorgen van Dr Bredius op de tentoonstelling aangeland, en werd voornamelijk hierheen gehaald om een speciaal pleit te helpen beslechten. Op een aangename tentoonstelling bij Frederik Muller en Co te Amsterdam namelijk, was een schilderij van hetzellde motief te zien, en de vraag was gerezen welk van de twee stukken, het Amsterdamsche of het Lembergsche, als het origineel mocht gelden. Doordat het laatste, na in 1898 al te Amsterdam tentoongesteld te zijn geweest, nu weer in Holland kwam, werd een samenbrengen en nauwkeurig vergelijken der twee schilderijen mogelijk. En niets voorzeker kon geschikter zijn om de superbe eigenschappen van het Lembergsche exemplaar helder te doen uitkomen. Door een soepeler teekening, een welsprekender modelé, een meer levende uitdrukking, een mooier gebondenheid van licht en schaduw, door rijker omgangen en rijper knepen, demonstreerde zich het exemplaar uit Gallicie als zonder twijfel het origineel, waarvan het andere stuk dan als een fraaie kopie, waarschijnlijk uit denzelfden tijd mag gelden. Door zulke gelegenheden tot vergelijken komt men een meester waarlijk nader, en het ware te wenschen dat men vaker op die manier tot overtuigingen mocht geraken. De Londensche Rembrandt-tentoonstelling van 1899 had in die lijn ook al nuttig gewerkt. De aan den Vorst van Liechtenstein toebehoorende Jonge-meisjesbuste is een bekoorlijk schilderij uit den tijd van Rembrandts verhuizing naar Amsterdam (1632). Dat men hier, zooals Bode onderstelt, | |
[pagina *13]
| |
REMBRANDT: ANDROMEDA AAN DE ROTS.
(Eigendom van Dr. A. Bredius, 's Gravenhage). (Tentoonstelling Leiden 1906, No 39). | |
[pagina *14]
| |
REMBRANDT: PORTRET VAN PETRONELLA BUYS.
(Eigendom van den Heer A. Preyer, 's Gravenhage). (Tentoonstelling Leiden 1906, No 49). | |
[pagina *15]
| |
REMBRANDT: PORTRET VAN REMBRANDT'S BROEDER ADRIAEN.
(Eigendom van Graaf F.N. Potocki, Parijs). (Tentoonstelling Leiden 1906, No 45). | |
[pagina *16]
| |
REMBRANDT: CHRISTUS MET DE SAMARITAANSCHE VROUW.
(Eigendom van Rev. Sheepshanks, Harrogate, Engeland). (Tentoonstelling Leiden, 1900, No 47). | |
[pagina 85]
| |
des schilders zuster afgebeeld zou vinden, die met hem zou zijn meegetrokken naar Amsterdam om daar zijn huishouden te doen, wordt niet waarschijnlijker als men van de meening is, dat dit meiske nauwelijks ouder dan zestien lijkt,Ga naar voetnoot(1) en zorgzame ouders aan zoons die op eigen beenen komen te staan geen zusjes van dien leeftijd tot steun plegen mee te geven. Maar toegegeven moet worden, dat het bepalen van den leeftijd naar een portret iets zeer subjektiefs blijft. En dit alles verkleint ook niets aan het lieve van dit kopje, waarvan de blik der oogen niet heel veelzeggend is, maar waarin het zacht uit het reine voorhoofd vloeien van de kruivende blonde hairen, en het perzikachtig-poezele van de mondstreek en de kin-partij, zoo mooi het blank-bloeiende van het kind doen voelen, om terwijl reeds de volle rijpheid der jonge vrouw te voorspellen. Dit schilderij is haast zonder kleur, eigenlijk als uit amber en ivoor geschilderd. Uit ongeveer denzelfden tijd moet het kleine stukje van Andromeda aan de rots zijn, dat, als kleur-scala nog dichter bij een grisaille komende, van een nog precieuser toongehalte is. Nooit misschien heeft een schilder, enkel door het lenig kneden van het bevende verf-email, fijner pittigheid van toon bereikt dan Rembrandt het deed met dit zeldzame schilderijtje, waarin we wel hel zuiverste brok naakt mogen bewonderen, dat hij in zijn jonge jaren voortbracht. Het is een kleine parel, waarmêe Dr Bredius zijn Rembrandtbezit weder op uiterst gelukkige wijze verrijkte. De kurieuze kleine Studie naar een grijsaard (eigendom Léon Janssen, Brussel) die een bepaalde grisaille is, zou men een meesterlijk albumblaadje in olieverf kunnen noemen. Van den fraaien Christus aan het kruis (eigendom Léon Bonnat) die nogal sterk van Rembrandts gewonen trant afwijkt, en mij niet onaanvechtbaar schijnt, schijnt een nog mooiere herhaling te bestaan. In het Portret van Petronella Buys, - een Rembrandt die tenminste weer eens uit Amerika teruggekomen is, - vindt men een gaaf staal van des meesters portretkunst uit zijn eerste Amsterdamsche periode (gedateerd 1635). Het lijkt, ook dòor het type van de vrouw, voor zijn doen ietwat droog-houterig, maar de smaakvolle snedigheid van karakterizeeren is opmerkelijk, en wanneer men dit schilderij tusschen soortgelijke portretten van zijn tijdgenooten kon zien, zou men er de fijne gedragenheid nog meer van bewonderen. Het ware wel te wenschen dat het schilderij in het land kon blijven. Het gelijktijdig Portret van den schilder zelf in een mantel en met gepluimde baret (eigendom van den Vorst van Liechtenstein) is heel wat | |
[pagina 86]
| |
minder sober, en kan als het type van Rembrandts meer gemaniereerden mode-stijl uit die dagen gelden. Er is veel in van dat interessant uitdagende, dat te zeer overmaat van zwierige bravour en te weinig innerlijk leven vertolkt. In dezen barok-trant, die tegelijkertijd te veel beweging en iets gekonstipeerds heelt, vindt men wel Rembrandt op zijn smalst. De Studie voor een Suzanna (eigendom Léon Bonnat) was in 1898 al te Amsterdam. Heel gewichtig is het stukje niet, maar de schouderen rug-partij bieden een prachtig brokje volle, vette schildering. Een waar meesterwerk daarentegen is het Portret van Rembrandt's broeder Adriaen (eigendom Graaf Potocki, Parijs). Uit rijke wademingen van kostelijk goudstof-duister doemt die geheimzinnig weemoedsvolle waarzeggerskop naar voren, die, ook ondanks misschien een aasje gefrizeerdheid, op zeldzame wijze van smeulend vuur en van zwakheid, van tranen en van trots vertelt. Het schilderij heeft een sterke patina, maar onder andere kondities als waar het hier hing, onder sterk zijlicht, spreekt het zoo machtig, dat men het niet anders zou wenschen. Het eerst onlangs voor den dag gekomen schilderij van Christus met de Samaritaansche (eigendom Rev. Sheepshanks, Harrogate) is een werk dat half heel mooi en half tamelijk ongenietbaar is. Heeft de schilder zelf het misschien onvoltooid gelaten, en werd het later door een ander klaar gemaakt? De blijkbaar oude handteekening zou dit toch niet doen vermoeden. Maar dat er heel veel in geknoeid is blijft onafwijsbaar. Ja, de vele taaie en gebarsten plekken van murwe verf maken vooral het totaaleffekt zeer onvoldoende. Maar vooral om die levensware houding van verraste overgave, om dat somnambuleachtig gespannen kijken van de vrouw, die trouwens ook als schildering bizonder mooi is, blijft het een werk van bepaalde beteekenis. Voor het te Leiden expozeeren van den zoogenaamden Scipio mag men de Kommissie bizonder dankbaar zijn. Hel is een werk dat het zien en het herzien overwaard moet worden geacht. In die rosse geweldigheid van prachtig neergesmakte figuren, vol staatsie en tumult en zwaar wapengedruisch, ligt een bizondere zijde van Rembrandt's kunst, die ook in de prachtige Eendracht van het land uit Boymans spreekt, maar die zich hier nog breeder en voller manifesteert. Het trotsche akkompagnement van dat donkere kasteelgevaarte, waaruit rechts die menschendrom naar beneden stroomt, verhoogt nog den somberen luister van het ceremonieel gebeuren op den voorgrond. Wat het schilderij voorstelt? Die vraag is haast niet te scheiden van die andere: waartoe het bestemd mag zijn geweest? Bode denkt aan een ontwerp voor een grooler Stadhuisschilderij zooals de Claudius Civilus, waarvan het fragment in Stockholm is. Maar de bovenver- | |
[pagina t.o. 86]
| |
REMBRANDT: DE OUDE QUINTUS FABIUS MAXIMUS, STIJGT VOOR ZIJN ZOON, DEN GELIJKNAMIGEN CONSUL, VAN HET PAARD AF.
(Eigendom van den Heer Newgass, Londen). (Tentoonstelling Leiden 1906, No 46). | |
[pagina 87]
| |
dieping van het Stadhuis, waarvoor zulke groote schilderingen bestemd waren, kwam eerst een paar jaar na 1655 (den datum van het schilderij) aan de orde, en ik zou ook zeggen dat, al is de schildertrant breed en sommair, het geheel volkomen uitgesproken is en niet op een ontwerp wijst. De mogelijkheid dat het stuk zelf, in deze afmetingen, voor een min of meer dekoratief doel bestemd werd, lijkt mij dan ook niet uitgesloten. Mijn vriend C.G. 't Hooft nu,Ga naar voetnoot(1) kwam in verband hiermede tot de opmerking, dat Lievens voor de nieuwe burgemeesterskamer in het Stadhuis een schoorsteenstuk schilderde, waarvan het onderwerp bij Houbraken aldus beschreven wordt: ‘De Borgermeester Suesso gebood zijn eigen vader G. Fabius Maximus, door den Raad van Romen als gezant aan hem gezonden, van 't paart te stijgen, doordien er een wet was, dat niemant te paart zittende, een Borgermeester mocht naderen om aan te spreken. De Vader gehoorzaamde dit bevel met eerbiet en bewees zijn Zoon dien plicht welke hem als Borgermeester toekwam.’ (Houbraken, Dl. I, bldz. 298. Blijkbaar nu is dit onderwerp geheel hetzelfde dat Rembrandt in den zoogenaamden Scipio behandelde. Alleen is de gebeurtenis in het bovenstaande wat onzuiver verteld. Bij Livius, boek 24, hoofdstuk 44, staat zij letterlijk vertaald, aldus beschreven: ‘De vader kwam als onderbevelhebber bij zijn zoon nabij Suessula in het kamp. Toen de zoon vooruitschreed en de lictoren in eerbied voor zijne waardigheid zwijgend vóór hem gingen, zeide de grijsaard, die reeds 11 fasces voorbijgereden was, - toen de consul zijn naastbijzijnden lictor bevolen had om op te letten, en deze hem had toegeroepen dat hij moest afstijgen - eerst op dat oogenblik afstijgende: ‘Ik heb willen onderzoeken, mijn zoon, of gij u voldoende bewust zijt, dat gij consul zijt.’Ga naar voetnoot(2) Men hield de waardigheid van een Amsterdamschen burgemeester blijkbaar voor analoog aan die van een romeinschen consul en zoo was het sujet, dat de hooge beteekenis van het magistraats-ambt deed uitkomen, voor een schoorsteenstuk in een burgemeesterlijk vertrek bizonder aangewezen. En als men nu in aanmerking neemt, dat Rembrandt dit onderwerp (dat dus zal moeten heeten: De oude Quintus Fabius Maximus stijgt voor zijn zoon, den gelijknamigen consul, van het paard) tegelijk met Lievens, die het voor het stadhuis als schoorsteenstuk maakte, behandeld heeft, dan wordt de waarschijnlijkheid niet gering, dat ook dit buitengewone schilderij een diergelijke bestemming heeft gehad, | |
[pagina 88]
| |
waarvoor het misschien, evenmin als later met den grooten Civilus het geval was, bevonden werd te voldoen. Ons echter blijft het een machtige uitstorting van een grootsch vizioen. De aan den schilder Vollon toebehoorende Kop van een ouden man is uit een bizonder mooi, rijp palet geschilderd, dat aan den Kasselschen Jacobs zegen doet denken. Toch lijkt het aanlokkelijke paneeltje mij daarom nog niet onafwijsbaar van den meester zelf te zijn. Het 1657 gedateerde portret van de vijftigjarige Catrina Hooghsaet, de zoogenaamde Dame met de papegaai van Lord Penrhyn, is een schilderij dat zonder de minste emfase, buiten allen nadruk of merkbare voordracht, vol gulle strafheid en teederen durf, heerlijk doorschilderd is. De houding is ongezocht, bijna plomp-verloren, maar dat kunstelooze verbergt de meest volstrekte kunst. De min of meer schichtige vrouw is gaan zitten om uitgeschilderd te worden, doch de schilder heeft in die ietwat stijve pose ons alles omtrent haar verteld: haar leeftijd en haar stand, haar wijze van zich te bewegen en haar gemoedsaard, haar ervaringen en haar pit, haar humor en haar beperktheid, - heel het komplex van haar wezen rom-end-om. Het is onmogelijk rechter op den man af dieper te grijpen en daarbij klaarder en kompleter te zijn, onmogelijk bij minder uiterlijke levendigheid meer leven te geven. Het is ook niet mogelijk vollediger alle kunstgrepen te versmaden en dusdoende een krachtiger akkoord te verkrijgen. Diep en deftig doet de kleurnoot van het Smyrnaasch tapijt op de tafel, maar dieper en deftiger nog van ingehouden praal is de eenvoudige samenklank van den diskreetrijpen vleeschtoon bij het rijke wit van den vlakken kraag en het volle deftige zwart van de zware zijde. En zoo boven alle beweging uit wijs van gloed, schilderde Rembrandt in het jaar dat de schuldeischers hem executeerden. Terwijl zulke pijnigende zorgen den mensch troffen, werd door den kunstenaar een meesterstuk als dit onaantastbare schilderij overgedragen aan het nageslacht. Er was in heel de Lakenhal-tentoonstelling veel dat moest teleurstellen, maar alleen al de geboden gelegenheid om zùlk een werk van Rembrandt bij herhaling te aanschouwen maakte heel wat goed. Een mooie verzameling van een kleine honderd kostelijke teekeningen, de meesten uit het bezit van Dr Hofstede de Groot, bood verder veel genot. Jan Veth. | |
[pagina t.o. 88]
| |
REMBRANDT: PORTRET VAN CATRINA HOOGHSAET.
(Eigendom van Lord Penrhyn, Penrhyn Castle, North Wales). (Tentoonstelling Leiden 1906, No 48). |
|