zich heeft van een opwekkende kracht; deze te ontdekken moet het uitgangspunt en het aangehouden richtsnoer hij studie blijven.
De tentoonstelling in Arti - nu gesloten - bedoelde te geven een keur van werken uit de nalatenschap van moderne schilders. Een zeer waardeerbaar plan zeker, maar jammer, niet bevredigend geslaagd. Daar werd door den heer Plasschaert reeds gewezen op onbegrijpelijke inconsequentie's bij de samenstelling: dat een overledene als Gabriël, die zeer zeker in aanmerking had moeten komen, buiten gesloten bleef, terwijl aan levenden als Alma Tadema en Mesdag de bijzondere onderscheiding van uitzondering te beurt viel. (Tadema, met zijn onmiskenbare verdiensten, en zijn roem van aristocratisch, savant schilder, hindert bij nader beschouwing toch juist door een opgesierd realisme, een realisme van de academie). Inderdaad is dit zeer onverklaarbaar; waarom dan Willem Maris en Breitner er buiten gehouden om nog slechts deze twee te noemen? Maar ten andere, was het ook wel gewenscht geweest, nu deze Rembrandt - huldigings - tentoonstelling tot strekking had aan te toonen hoe de waarde der tegenwoordige kunst zich verhoudt tot die van Rembrandt en zijn omgeving, dat er op meer zorgzame wijze een keuze was gedaan. Alleen dit komt misschien nu duidelijker uit, dat de kunstproductie nooit zoo geboeid was aan commercieele belangen als in de xixe eeuw. Toch al kan het nu wel aardig toepasselijk gevonden worden bij de huldiging op van dien grooten reeds eeuwen lange doode, ook de afgestorvenen van gister of eergister te eeren, was het wel belangrijker geweest het aperçu te verwijden van de geheele moderne kunstverschijning door vertegenwoordiging van hen, die tot aan dit jaar nog in leven bleven. Intusschen was het een bijzonder gerecht, dat de maatschappij Arti het kunstminnend publiek voorzette. Een buitenkansje zelfs, want van Mauve bijv. komt ons maar zelden, ook ten gevolge van de ruime uitvoer naar Amerika en Engeland, eenig exemplaar van zijn werkelijk zuivere werken uit zijn overvloedig oeuvre onder het oog. (De bemerking
van den keus blijft bij dezen echter in 't bijzonder gehandhaafd). Van Israëls, die wel vaak een gevoel van wrevel gaande maakt door den omloop van zoo menig voor hem zeer minderwaardig product, waren er eenige fameuse werken; 't is verkwikkend en een steun voor de in ons gevestigde hoogschatting, zijn macht en origineele grootheid weer eens voluit gewaar te worden uit scheppingen als de Koffiedrinkende oude vrouw, - de Zandschipper, - de Vrouw met het naakte kindje, als een mollig rose vleeschklompje, op den schoot, - en het doordringende portretje van Weissenbruch. Het eerstgenoemde vooral is een werk waaraan we ons zonder voorbehoud in bewondering overgeven; 't is een van zijn werken dat leven zal door alle tijden heen, zoo zuiver van spanning is de uitvoering, zoo strak medoogenloos de oogen geopend op de werkelijkheid, die het kenteeken is van een groot kunstenaar, zoo overweldigend als naturalistische uitbeelding in vorm en kleur. Van Weissenbruch, (ook hij was dikwijls te vaag in aanduiding en te gemakzuchtig van inspanning), erkennen we de grootheid in de werkelijk sublieme uitbeelding van de simpelste landschapsgevallen, in simpelste lijnen en simpelste aquarel-achtige kleuren. Een klein stukje met een steenen molentje, was daarbij zeer opmerkelijk als een vast en hecht in zijn kleur gezette buitenstudie. Van Jacob Maris waren er veel landschappen uit verschillende tijden, van de grijze watergezichten tot aan de kleur-gloeiende jaagpaden bij avondstond, landschappen waarvan ik me vooral herinner de grootsche Molen in de sneeuw en Badende Jongens; ook werden er ingezonden de voorname Vioolspelende knaap, en het Lezend meisje. Dan waren er schilderijen, en teekeningen vooral, (enkele toch maar), van Bosboom, van den eleganten, keurigen schilder Poggenbeek ook een al te ongelijke hoeveelheid werken, van Rochussen 't een en 't ander.
In het geheel genomen een tentoonstelling die, hoewel incompleet en niet zuiver in de samenstelling, toch zeer belangwekkend was.
W.S.