Onze Kunst. Jaargang 5
(1906)– [tijdschrift] Onze Kunst. Geïllustreerd maandschrift voor beeldende en decoratieve kunsten– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 47]
| |
Boeken & tijdschriftenKoninklijk muzeum van schoone kunsten te Antwerpen. Beschrijvend catalogus. I. - oude meesters. Uitgegeven van wege den raad van beheer van het museum. 1905DE eerste vereischte waaraan een Museum-catalogus beantwoorden moet, is van gemakkelijk geraadpleegd te kunnen worden, d.w.z. den bezoeker onmiddellijk de vermelding van het stuk, dat hij onder oogen heeft, te doen vinden, en den criticus zonder moeite de inlichtingen te bezorgen over een werk, dat hij ergens vermeld ziet. Aan deze hoofdvereischte beantwoordt de Catalogus van het Antwerpsch Museum niet. De schilderijen worden er alfabetisch volgens de namen der schilders vermeld, en niet in de volgorde der nummers. Nu werden de attributies van vele werken veranderd; op de naambordjes werden de oude attributies verwijderd, doch tot nog toe (einde Juni) zijn de nieuwe namen er niet voor in de plaats gekomen. Het is dus onmogelijk om deze werken in den Catalogus weer te vinden, zonder hem bladzijde voor bladzijde te doorloopen. Het uitgeven van een Catalogus, wanneer de veranderingen, die in het Museum worden uitgevoerd, hem onbruikbaar maken, doet bij een directeur een zonderling gebrek aan vooruitzicht en ordegeest blijken. - Er was overigens een zeer eenvoudig middel om in die onvolkomenheid te voorzien: men had aan den Catalogus een tafel kunnen toevoegen waarin de nummers der stukken in hun gewone volgorde zouden voorkomen, met vermelding der bladzijde waarop de beschrijving van ieder stuk te vinden is. Een dergelijke tafel is in ieder geval onontbeerlijk voor den criticus, want het komt dikwijls voor dat schrijvers sommige werken aan andere meesters toeschrijven, zonder de officicele attributie te vermelden, en alleen het nummer van het stuk aanduiden. De tweede kwaliteit van een Catalogus is handigheid van formaat; men moet het boek, als 't eenigszins kan, in den zak kunnen steken. Overbodige bijzaken dienen vermeden te worden, vooral de plaatsroovende aanhalingen uit verschillendeauteurs, waarmee men, als het ware, de bewondering van het publiek tracht af te dwingen, - en verder is 't onnoodig te schrijven, wat de bezoeker met eigen oogen kan zien. De biografieën behooren, buiten de vermelding van plaats en datum van geboorte en dood, slechts enkele korte inlichtingen te bevatten. Een nauwkeurige en saamgevatte bronnenvermelding, met de titels van de belangrijkste werken die voor de studie der tentoongestelde stukken noodig zijn, kan van een Catalogus een kostbaar boek voor verdere raadpleging maken. Ook in dit opzicht laat de nieuwe Catalogus zeer veel te wenschen over: het is een lijvig boek, op veel te dik papier gedrukt; de tekst is opgepropt met overbodige biografische bizonderheden en onbelangrijke citaten (o.a. heele paragrafen uit een boekje van Jacob Burckhardt, dat vijftig jaar oud is en nu heusch niet veel meer te beteekenen heeft); ook de beschrijvingen der schilderijen zijn veel te wijdloopig. Maar de overdreven uitbreiding van den Catalogus schijnt nu juist de trots | |
[pagina 48]
| |
te zijn van den compilator, den heer de Mont, thans Conservator van het Antwerpsch Museum. In de inleiding, die met een facsimile van zijn handteeken is versierdGa naar voetnoot(1), wijst de heer de Mont er met nadruk op, dat zijn Catalogus 870 nummers bevat, terwijl de vorige er slechts 629 vermeldt, en dat 300 schilderijen opnieuw gemeten en beschreven werden. De Heer de Mont verkiest blijkbaar kwantiteit boven kwaliteit, want uit den ouden voorraad der magazijnen heeft hij ook een massa minder-dan-middelmatige xviie en xviiie eeuwsche werken opgedolven, om deze den volke te vertoonen en te beschrijven. Men zal zeker in 't algemeen vinden, dat dit geen bizonder groote eeretitel is! Ondanks zijn talrijke gebreken, getuigt deze catalogus van een loffelijk streven om rekening te houden met de vorderingen der moderne kunstkritiek. Het zou onrechtvaardig zijn om van een dilettant, die zich tot Museum-directeur heeft geïmproviseerd, de bevoegdheid van een vakman te verwachten. En men mag den Heer de Mont zijn stoutmoedigheid in de attributie van zekere werken dan ook niet ten kwade duiden, evenmin als men hem sommige abuizen te zwaar mag aanrekenen, zooals b.v., om er slechts één te noemen, het lezen van het opschrift ‘me oleo pinxit’ op het blaadje dat op de Kruisiging van Antonello da Messina het handteeken van den schilder draagt - wanneer er doodeenvoudig ‘me pinxit’ staat; wat voor een afkorting van oleo (!) genomen wordt, is niet eens een letterteeken, zooals men gemakkelijk met een vergrootglas kan nagaan; het onzinnige van deze lezing zelf zou den Heer de Mont tot nauwkeuriger onderzoek van het opschrift hebben moeten aansporen. J.M. | |
Kleurenreproducties naar oude meestersRembrandt-album in 1906 uitgegeven voor het Nederlandsche volk ter gelegenheid van het Bembrandt-jubileum
| |
[pagina 49]
| |
verhouding tot elkaar staan, d.w.z. of zij bij een latere bewerking het juiste kleurenaccoord weer volkomen zullen kunnen samenstellen. - De toegepaste middelen (gebruik van kleurgevoelige platen, tusschenschuiven van z.g. filters van gekleurd glas enz.) geven te dien opzichte geen voldoende waarborg; het is altijd noodig om de drie elementen door versterking of verzwakking weer in hun juiste verband te brengen, en door de meest ingrijpende retouches de fouten of gebreken te herstellen. Heeft de etser deze taak naar genoegen volbracht, dan komt de beurt aan den drukker, die moet trachten om drie kleuren te vinden, die, gecombineerd, de harmonie van het origineel zullen kunnen weergeven. Theoretisch moet hij natuurlijk probeeren, om de pure, neutrale kleuren van het zonnespectrum te verkrijgen; er worden dan ook zoogezegd neutrale kleuren voor dit speciale doel gebruikt; en het is interessant om b.v. de voor neutraal geel versleten inkt van verschillende fabrikanten te vergelijken; - maar al kon de drukker nu den regenboog zelf als inkt aan zijn rollen smeren, dan nog zou hij met de imperfecte clichés, die hem ten dienste staan, niet onmiddellijk het gewenschte resultaat verkrijgen. Iedere tint moet gezocht worden, in verband met de andere tinten, en in verband met de geschapenheid van het cliché. Men begrijpt hoe wisselvallig het verkregen resultaat dan is; het ligt aan een niemendal, of de heele combinatie wordt valsch. Het beste bewijs voor het gebrekkige van het procédé ligt trouwens in het feit, dat in de praktijk bijna nooit drie kleurplaten volstaan, om een min of meer bevredigend resultaat te verkrijgen; men voegt er een vierde of een vijfde kleur aan toe, om bij te springen, waar de drie platen te kort schieten. Dit vierde of vijfde cliché wordt dan, om zoo te zeggen, geheel uit de hand bijgewerkt. Het foto-mechanische driekleurenprocédé bestaat dus alleen maar in theorie. In de werkelijkheid komt alles neer op de intellectueele tusschenkomst van een of meerdere technici. Dat op dit soort compromis tusschen mechaniek en handwerk in geenen deele positief te rekenen valt, en men altijd aan verrassingen is blootgesteld, behoeft wel geen verder betoog. Nu geven de uitgevers van gekleurde platen hoog op over de artistieke (?) bekwaamheden en de groote practische ondervinding van hunne operateurs, en wij erkennen dan ook gaarne, dat deze menschen soms méér dan gewone verdiensten aan den dag leggen. Maar al kwamen nu morgen Rafaël en Rembrandt in hoogsteigen persoon uit hun graf, om een betrekking als driekleurenetser te aanvaarden, - dan zou, bij alle waardeering voor het oorspronkelijke dat ze daarin zouden kunnen leggen, hun reproductief werk als zoodanig toch nog altijd beneden een doodgewone fotografie staan. Waar nu een etser het oorspronkelijke kunstwerk in zijn atelier kan krijgen, en voortdurend onder oogen hebben, wordt natuurlijk de kans op een bevredigend resultaat veel grooter, dan wanneer zijn model ergens in een Museum hangt, en hij dus grootendeels op zijn herinnering moet afgaan. Zoo krijgt men dan ook soms drie-kleuren-proeven te zien, die het origineel vrij nauwkeurig weergeven; vooral met moderne akwarellen en teekeningen, waarin de lijn het meest spreekt en waarin zelden diepe, krachtige tonen voorkomen, is dit soms het geval; ook kunstvoorwerpen, weefsels, porcelein, valt soms goed uit; doch dit pleit alleen voor de geschiktheid van het model, niet voor de deugdelijkheid van het procédé in 't algemeen. *** Was het nu een gelukkige gedachte om, waar het gold ‘iets van Rembrand'ts kunst te brengen tot het geheele volk,’ dit nog zeer twijfelachtige procédé te kiezen? De inrichters van dit soort huldebewijs, hebben hierover dan ook méér dan het noodige moeten hooren. Zeker zijn de kritieken, die over 't album uitgebracht werden, niet vrij van overdrijving; maar het blijft niet minder waar, dat, wat hier geboden werd, niet goed genoeg voor Rembrandt, en niet goed genoeg voor zijn volk is. Het is, wat het noodzakelijk moest | |
[pagina 50]
| |
worden: een à peu près, waar den oppervlakkigen beschouwer misschien genoegen zal mee nemen, maar dat nooit iemand zal bevredigen, die waarlijk respect heeft voor Rembrandt's kunst. Het is wel curieus om te constateeren dat het comiteit, toen het een soort referendum inrichtte om zijn album te verdedigen, vooral in Duitschland instemming vond: juist hij het volk, dat in heel zijn kunstgeschiedenis blijk gegeven heeft, van weinig of geen gevoel voor kleur te bezitten. En dit brengt ons er toe om nog een dergelijke uitgave te vermelden, die thans in Duitschland verschijnt: ‘Die Galerien Europa's:’ eveneens een reeks reproducties in kleur naar oude schilderijen. - Men kan over 't algemeen niet zeggen, dat deze afbeeldingen slecht zijn; men moet de handigheid van den technicus bewonderen, en de partij, die uit de beschikbare middelen getrokken werd. En toch geven die plaatjes u den kriebel, toch geven ze u voortdurend een gevoel of ge bedot en bedrogen wordt, en u een valsch en verraderlijk beeld voor goede waar wordt opgedrongen. Wat dit is nu juist het eigenaardige: hoe dichter de afbeelding het origineel nabijkomt, hoe hinderlijker wordt het verschil, dat er altijd blijft bestaan. - Een onbeholpen chromolithografie, die zonder eenig succes probeert om den indruk van een schilderij weer te geven, is minder irritant dan zoo'n driekleurendruk, die u onder een mom van fotografische nauwkeurigheid eigenlijk maar wat voorliegt. Die geveinsde oprechtheid, die schijnheilige huichelarij, dat gecoqueteer met de camera, - terwijl men toch heel goed weet dat er onderduims aan geknoeid en geploeterd wordt - werkt ijselijk op uw zenuwen. Het wordt u te moede, of ge uit het benauwde neusgeluid van een fonograaf een bekende stem hoort, maar toch het besef niet kunt kwijtraken, dat er in dat beroerde ding eigenlijk toch niet anders zit dan een schorre mechaniek. Nu is dit misschien wel aardig om kinderen mee te amuzeeren, maar serieuse menschen laten er zich toch niet door beet nemen. B. | |
Karl Baedeker: Aegypten und Sudân mit 38 karten und plänen, 59 grundissen und 57 vignetten sechste auflage Leipzig, 1906 Mk. 15. -
| |
[pagina 51]
| |
begin; - de voornaamste deugdelijkheid van het boek zit in de beschrijvingen van steden, gebouwen, tempels, pyramiden - het alles uitvoerig toegelicht met zeer nauwkeurige kaarten, plattegronden en teekeningen. Men mag zeggen - en hierop valt in dit tijdschrift vooral te wijzen - dat, wie zich met Egyptische kunststudie bezig houdt, Baedeker eenvoudig niet meer missen kan, wanneer hij eenmaal gewoon is geraakt om het als een soort topografisch woordenboek te gebruiken. Dat echter op een gebied, waar nog zooveel onopgeloste vraagstukken liggen, de gegeven of voorgestelde oplossingen soms betwistbaar blijven, spreekt wel vanzelf. Een groote moeilijkheid ligt o.a. in de chronologie, daar, zooals men weet, de oude Egyptenaren geen vaste jaartelling hadden, maar de regeeringsjaren van hun koningen en koningsgeslachten tot standaard namen. Nu bestaat omtrent de tijdsbepaling van deze regeeringsjaren of dynastieën nogal groot meeningsverschil tusschen de geleerden. Door Franschen en Engelschen worden doorgaans de door Maspero voorgestelde data aangenomen, die de eerste Dynastie tot omstreeks 5000 vóór Christus doet opklimmen. De strekking der jongere Duitsche geleerden is, om dit jaartal sterk te verminderen, en de eerste Dynastie tot omstreeks 3300 terug te voeren. Nu wordt dit laatste systeem ook in Baedeker gevolgd - waartegen wij géén bezwaar hebben - maar misschien wel op een al te absolute wijze, die den leek moet doen denken dat hieraan niets meer te veranderen valt, terwijl men toch de kwestie nog niet als definitief opgelost kan beschouwen.
***
Naast het Egyptische handboek vermeldden we hierboven twee nieuwe Baedeker-uitgaven: Noord-Italië en Zuid-Oost Frankrijk, die voor de kunstgeschiedenis eveneens van groote beteekenis zijn. Heel Italië is maar één groot Museum, waardoor Baedeker, naast Burckhardt's Cicerone, een onmisbaren wegwijzer is. Het handboek wordt ingeleid door Anton Springer en ook den verderen inhoud blijft dezen grooten voorganger op het gebied der wetenschappelijke kunststudie waardig; met de resultaten der nieuwste kunstnavorsching, wordt ook in deze uitgave weer zorgvuldig rekening gehouden. Wij kennen geen enkelen reisgids, die in dit opzicht zoo bruikbaar en vertrouwbaar is als Baedeker - en dat is zeker de grootste lof, die wij er hier over zeggen kunnen. In Zuid-Oost Frankrijk blijft het natuurschoon - als voorwendsel tot mondaine uitspanningen - wel de grootste aantrekkelijkheid voor het gewone reizende publiek. Maar wie ook in het verre verleden weet op te leven, vindt in de Provincia Romana, of in het pauselijke Avignon, en in zooveele kleine, oude, schilderachtige stadjes waar de salontreinen met verachting voorbijsnorren, véél te genieten. Ook hier zal Baedeker ons den weg wijzen, en aan zijn goede voorlichting zullen wij indrukken te danken hebben, die wij in ons leven niet weer vergeten. X. | |
Genua, von Wilhelm Suida (berühmte kunststätten, No 33) mit 143 abbildungen Leipzig, verlag von E.A. Seemann, 1906 preis: Mk. 4. -WIE van een stad nog wat anders meedraagt dan een vage herinnering aan hôtelkamers en electrische trams - wie zich weet te verdiepen in het mooie, dat die stad geschapen heeft, en allengs haar karakter, haar fizionomie als van een levend mensch zich scherper in zijn geest ziet omlijnen, - zal in deze reeks stadsbeschrijvingen een niet genoeg te waardeeren bron van leering en genot vinden. Niet alleen kerken en paleizen, niet alleen straten en pleinen dragen bij tot het vormen van dit beeld - maar ook nog zoovele kleinere kunstwerken die er ontstonden en worden bewaard. Kan men zich Florence denken zonder Michelangelo's graftomben der Mediceeërs - Brugge, zonder Memlinc's Lieve-Vrouwen, Amsterdam, zonder Rembrandt's Nachtwacht? Duizend elemen- | |
[pagina 52]
| |
ten dragen er toe bij om een stad haar eigen kunstkarakter, haar eigen atmosfeer te geven - en in de hier besproken reeks boekjes wordt er met goed gevolg naar gestreefd, om dit karakter te omschrijven en vast te houden. Waar het gebrek van dergelijke monografieën elders al te vaak oppervlakkigheid is - krijgen we hier in de eerste plaats een degelijken tekst te lezen - geschreven door kunsthistorici die de behandelde stad grondig bestudeerd hebben, en dan als het ware slechts een samenvatting van veel uitgebreider studie geven. Die tekst wordt verduidelijkt door een ruime keuze illustraties, welke, den geringen prijs in aanmerking nemend, doorgaans bevredigend zijn uitgevoerd. Het laatst verschenen bandje is gewijd aan Genua; de schrijver, Wilhelm Suida, had het hier zeker niet gemakkelijk: vooreerst door het heel bizondere, disparate karakter der stad zelf, waar zooveel vreemde invloeden zich eeuwenlang hebben gekruist - en vervolgens door een bijna volslagen gebrek aan betrouwbare literatuur op dit speciale gebied; Genua schijnt tot nu toe geen groote aantrekkingskracht op zoekende kunstcritici te hebben uitgeoefend, zoodat het werk hier dubbel moeielijk viel; bovendien vond de schrijver geen toegang tot sommige verzamelingen, welke, naar het schijnt, met een monsterachtig egoïsm bewaard worden door Genueesche families, die van hun voorouders misschien een adellijk wapen, maar niet een edel hart geërfd hebben. De resultaten van Suida's opsporingen blijven er, in 't algemeen genomen, niet minder belangwekkend om, terwijl de voor een deel onuitgegeven reproducties er de waarde nog van verhoogen. Zooals men weet speelden de Vlamingen te Genua een gewichtigen rol. Wij vinden hier dan ook een aantal Vlaamsche kunstwerken afgebeeld en besproken, waarop we gaarne de aandacht vestigen: schilderijen van Geeraard David, Joost van Cleve, een navolger van Quinten Matsijs, Rubens en vooral van Dyck, wiens Genueesche tijd een zoo belangrijk hoofdstuk in de geschiedenis der Vlaamsche schilderkunst vormt. B. |